Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-11-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:3968, 21/01557 en 21/01558

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-11-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:3968, 21/01557 en 21/01558

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
16 november 2022
Datum publicatie
6 juni 2023
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2022:3968
Formele relaties
Zaaknummer
21/01557 en 21/01558
Relevante informatie
Art. 4.16 Wet IB 2001, Art. 4:182 BW

Inhoudsindicatie

Overlijden bezwaarde erfgename met aanmerkelijk belang leidt op grond van artikel 4.16, lid 1, letter e, Wet IB 2001 tot een fictieve, belaste vervreemding van aandelen. Fideï commis de residuo. Hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummers: 21/01557 en 21/01558

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) van 22 juni 2021, nummers SGR 20/402 en SGR 20/403, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) over het jaar 2014 opgelegd (hierna: de aanslag). Vervolgens heeft de inspecteur een navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2014 opgelegd (hierna: de navorderingsaanslag). Daarbij is bij beschikking tevens belastingrente in rekening gebracht (hierna: de rentebeschikking).

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag en, in datzelfde geschrift, verzocht om ambtshalve vermindering van de aanslag over het jaar 2014.

1.3.

De inspecteur heeft het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag over het jaar 2014 afgewezen. Tegen die beslissing heeft belanghebbende bezwaar gemaakt.

1.4.

De inspecteur heeft in één geschrift de bezwaren tegen de navorderingsaanslag en tegen de afwijzende beslissing inzake het verzoek om ambtshalve vermindering ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant.

1.6.

Bij beslissing van 27 november 2019 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep op basis van de Regeling tijdelijke aanwijzing bevoegde gerechten voor bodemzaken rijksbelastingen van 10 september 2019, nr. 2689094 (hierna: de Regeling) voor verdere behandeling en beslissing verwezen naar de rechtbank. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

1.7.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het gerechtshof Den Haag heeft het hoger beroep op grond van de Regeling voor verdere behandeling en beslissing verwezen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (hierna: het hof). De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.8.

Het hof heeft bepaald dat de zitting achterwege kan blijven. Geen van partijen heeft - na navraag door het hof - verklaard gebruik te willen maken van hun recht om op een zitting te worden gehoord. Het hof heeft partijen schriftelijk meegedeeld dat het onderzoek is gesloten.

2 Feiten

2.1.

[erflaatster] (hierna: erflaatster) was dochter en enig kind van wijlen [de vader] (de vader) en wijlen [de echtgenote] , de echtgenote van de vader (hierna: de echtgenote).

2.2.

Bij testament van [datum 1] 1990 heeft de vader, bij vooroverlijden van de echtgenote, erflaatster tot zijn enige erfgename benoemd. Vader heeft erflaatster daarbij via een fideï commis de residuo de last opgelegd om wat zij van zijn nalatenschap onvervreemd en onverteerd zou nalaten (hierna: het fideï-commissair vermogen) uit te keren aan het Nationaal Reumafonds, het Nederlands Kankerinstituut en het Leger des Heils (hierna: de verwachters).

2.3.

De echtgenote is op [datum 2] 1992 overleden. De vader is op [datum 3] 1995 overleden. Tot de nalatenschap van de vader behoorden onder meer alle aandelen in de vennootschap [A BV] (hierna: de aandelen). [A BV] bezat alle aandelen in [B BV] De bezittingen van [B BV] bestonden overwegend uit beleggingsvermogen. Erflaatster heeft de nalatenschap van de vader aanvaard. Ter zake van het overlijden van de vader heeft een eindafrekening over de aandelen niet plaatsgevonden.1 Op grond van het toentertijd geldende fiscale regime is de vergrijgingsprijs van de aandelen van € 250.000 aangemerkt als verkrijgingsprijs van erflaatster.2

2.4.

In het testament van de vader is - voor zover van belang - het volgende bepaald:

“(…) Ten vierde: Ik bepaal dat hetgeen mijn dochter, mevrouw [erflaatster] , zowel krachtens het hiervoor staande uit mijn nalatenschap verkrijgt als bij mijn overlijden na mijn echtgenote of bij een gelijktijdig overlijden met elkaar, door haar wordt verkregen onder de last om datgene wat door haar van het verkregene onvervreemd en onverteerd wordt nagelaten, uit te keren:

- aan mijn echtgenote en voor het geval die is vooroverleden, of als er sprake is van een gelijktijdig overlijden met elkaar aan de volgende instellingen:

1. Stichting Het Nationaal Reumafonds te 's-Gravenhage;

2. de Vereniging Het Nederlands Kankerinstituut, te Amsterdam;

3. Het Leger des Heils, stichting William Booth, te Amsterdam,

tezamen en voor gelijke delen.

welke onder 1 tot en met 3 genoemde verwachters tevens tezamen en voor gelijke delen als verwachters zullen optreden indien mijn echtgenote als verwachtster vóór de bezwaarde erfgename overlijdt.

Ten vijfde: Ten aanzien van dit fideï-commis de residuo geldt het volgende:

1. Tot het fideï-commissair vermogen behoren de goederen en/of rechten die bij vervreemding van de oorspronkelijke vermogensbestanddelen en/of door wederbelegging daarvoor in de plaats zijn getreden.

2. De bezwaarde erfgename is verplicht het fideï-commissair vermogen afzonderlijk van haar overige vermogen te administreren en te beleggen.

3. Het is de bezwaarde erfgename verboden bij wege van schenking over bestanddelen van het fideï-commissair vermogen te beschikken.

4. Vermogensvermeerdering bij de bezwaarde erfgename ten laste van het fideï-commissair vermogen leidt tot een vergoedingsplicht van de bezwaarde erfgename jegens de verwachters.

5. Het recht van de bezwaarde erfgename op het fideï-commissair vermogen eindigt ingeval van haar faillissement, als ook door afstand of door haar overlijden.

6. De bezwaarde erfgename is niet verplicht haar eigen vermogen te verteren voordat zij inteert op het fideï-commissair vermogen.

7. Bij het einde van het bezwaar rust op de bezwaarde erfgename casu quo haar erfgenamen de verplichting om aan te tonen wat van het fideï-commissair vermogen vervreemd of verteerd is.”

2.5.

Erflaatster is op [datum 4] 2014 overleden. De aandelen hadden ten tijde van het overlijden een waarde van circa € 5.300.000. Erflaatster heeft belanghebbende als enige erfgename aangewezen.

2.6.

De executeur-testamentair van erflaatster (hierna: de executeur-testamentair) heeft ten name van erflaatster een overlijdensaangifte IB/PVV over het jaar 2014 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.316 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 3.570.187. De inspecteur heeft met dagtekening 6 juni 2015 de aanslag conform de aangifte opgelegd.

2.7.

De inspecteur heeft hierna een onderzoek ingesteld naar de juistheid van de voormelde overlijdensaangifte. De inspecteur heeft naar aanleiding van dit onderzoek op 9 december 2017 de navorderingsaanslag opgelegd. De inspecteur heeft daarbij het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang gecorrigeerd en op € 4.984.293 vastgesteld. De belastingrente over de periode 1 juli 2015 tot en met 9 januari 2018 is vastgesteld op € 35.706.

2.8.

Tussen belanghebbende en de verwachters is op [datum 5] 2018 een vaststellingsovereenkomst gesloten waarbij de verwachters de belastingschuld van erflaatster hebben overgenomen en zo belang hebben gekregen bij de (navorderings)aanslag, inclusief belastingrente, voor zover die voortvloeit uit het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang ter zake van de aandelen, tot een bedrag van € 892.049.

2.9.

Bij brief met dagtekening 11 januari 2018 is bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag en is verzocht om ambtshalve vermindering van de aanslag. Het verzoek om ambtshalve vermindering is met dagtekening 2 juli 2018 afgewezen. Bij brief met dagtekening 9 juli 2018 is bezwaar gemaakt tegen de afwijzende beslissing. Op 7 juni 2019 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden tussen (de gemachtigde van) belanghebbende en de inspecteur. Bij - in één geschrift vervatte - uitspraken van 16 juli 2019 heeft de inspecteur de bezwaren tegen de navorderingsaanslag en de afwijzende beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering ongegrond verklaard.

2.10.

Namens belanghebbende is met dagtekening 19 augustus 2019 beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de navorderingsaanslag terecht is opgelegd en het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag terecht is afgewezen.

Meer specifiek is in geschil het antwoord op de volgende vragen:

I. Of erflaatster ten tijde van haar overlijden een aanmerkelijk belang had met betrekking tot de aandelen?

II. Zo ja, of als gevolg van het overlijden van erflaatster sprake is van een belaste vervreemding van de aandelen?

3.2.

Tussen partijen bestaat geen verschil van inzicht met betrekking tot de cijfers en de waarderingen.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de navorderingsaanslag en de rentebeschikking en vermindering van de aanslag tot een verzamelinkomen van € 16.316.

3.4.

De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing