Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-04-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:1097, 21/00333

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-04-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:1097, 21/00333

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
5 april 2023
Datum publicatie
24 augustus 2023
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2023:1097
Zaaknummer
21/00333
Relevante informatie
Art. 3.92 Wet IB 2001, Art. 3.94 Wet IB 2001, Art. 3.95 Wet IB 2001, Art. 8b Wet Vpb 1969

Inhoudsindicatie

In dit geval is sprake van een DGA-structuur waarbinnen een dealerschap en garagebedrijf wordt uitgeoefend. Later stappen externe financiers in. DGA heeft gelden verstrekt waarop later wordt afgewaardeerd. In geschil is of dat ten laste van de fiscale winst kan worden gebracht of dat er sprake is van een zogenoemde onzakelijke lening. Het hof is van oordeel dat de inspecteur in dit geval niet aan de hem rustende bewijslast heeft voldaan.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 21/00333

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 28 januari 2021, nummer BRE 20/4901, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2014 (hierna: de aanslag) opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard1.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en zijn gemachtigde [A] en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.6.

Beide partijen hebben tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij.

1.7.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende was in 2014 directeur en enig aandeelhouder van [BV 1] BV (hierna: [BV 1] ) en [BV 2] BV (hierna: [BV 2] ). [BV 2] hield tot 21 juli 2009 50% en in de periode 21 juli 2009 tot en met 9 februari 2010 100% van de aandelen in [BV 3] BV (hierna: [BV 3] ). [BV 3] was in de periode 22 februari 2002 tot 1 september 2019 enig aandeelhouder van [BV 4] BV (hierna: [BV 4] ) en [BV 5] BV2 (hierna: [BV 5] ); [BV 3] , [BV 4] en [BV 5] hierna gezamenlijk te noemen het [gezamenlijke naam BV] . [BV 4] en [BV 5] exploiteerden een garagebedrijf en een dealerschap voor het automerk [automerk 2] en sinds eind 2009 tevens een dealerschap voor het automerk [automerk 1] . Belanghebbende heeft in 2014 € 52.893 loon uit tegenwoordige dienstbetrekking van [BV 2] ontvangen.

2.2.

[BV 2] en haar dochtervennootschappen hebben eind 2009/begin 2010 behoefte aan extra (werk)kapitaal. In dat kader heeft [BV 2] op 10 februari 2010 een deel van de aandelen [BV 3] overgedragen aan [BV 6] BV (hierna: [BV 6] , 1,12%), [BV 7] BV (24,44%) en [BV 8] BV (24,44%). [BV 2] was van 10 maart 2010 tot ca. eind 2018/begin 2019 voor 20% maat in de maatschap [BV 9] . [BV 7] BV (40%) en [BV 8] BV (40%) waren in die periode de andere maten. Deze maatschap was eigenaar van het pand waarin [BV 4] haar onderneming uitoefende.

2.3.

Bij notariële akte van 10 februari 2010 is overeengekomen dat [BV 2] € 500.000 en [BV 6] € 800.000 als lening verstrekken aan [BV 3] . Van genoemd bedrag van € 800.000 heeft [BV 6] € 500.000 verstrekt door betaling aan crediteuren van het [gezamenlijke naam BV] en € 300.000 als aanvullende financiering van het werkkapitaal. Volgens de notariële akte eindigde de looptijd van de leningen op 1 mei 2018 en bedroeg de rente minimaal 6% per jaar. Verder is ten aanzien van de lening van [BV 6] overeengekomen dat aflossing dient te geschieden in één bedrag bij het einde van de looptijd of zoveel eerder als de liquiditeitspositie van [BV 3] dat toelaat, alsmede wanneer het cumulatieve verlies van [BV 3] is opgelopen tot boven € 400.000. Ten aanzien van de lening van [BV 2] is overeengekomen dat aflossing dient te geschieden in één bedrag bij het einde van de looptijd of zoveel eerder als de liquiditeitspositie van [BV 3] dat toelaat. Ten slotte is overeengekomen dat de vordering van [BV 2] een lagere rangorde heeft dan de vordering van [BV 6] en dat [BV 3] aan [BV 6] een eerste pandrecht en aan [BV 2] een tweede pandrecht verleent op voorraad, inventaris, debiteuren, handelsnamen en goodwill die in eigendom toebehoren aan het [gezamenlijke naam BV] , onder meer betrekking hebbende op de ondernemingen ‘ [BV 4] ’ en ‘ [BV 5] ’. [BV 1] heeft van 10 februari 2010 tot 25 februari 2010 borg gestaan voor de door [BV 2] aan [BV 3] te verstrekken lening van € 500.000.

2.4.

Belanghebbende heeft op 25 februari 2010 € 500.000 ten titel van lening ontvangen van zijn broer [broer] . Belanghebbende heeft genoemd bedrag op dezelfde dag op de bankrekening van [BV 2] gestort met als omschrijving ‘Lening’ (hierna: de lening). [BV 2] heeft vervolgens op 25 februari 2010 € 500.000 overgemaakt aan [BV 4] , eveneens met omschrijving ‘lening’.

2.5.

[BV 2] had voorafgaand aan het aangaan van de lening een schuld aan [BV 1] . Ter zake van deze schuld is geen ondertekende, schriftelijke vastlegging overgelegd. In het kader van deze lening van [BV 1] is op 1 februari 2011 een overeenkomst opgesteld waarbij [BV 2] een pandrecht verleent aan [BV 1] op in ‘de onderneming’ aanwezige bedrijfsinventaris, voorraden, machinerieën en vorderingen, in het bijzonder de vordering van [BV 2] op [BV 3] en alle vorderingen welke in de toekomst tot de onderneming zullen behoren. De overeenkomst van 1 februari 2011 is niet ondertekend.

2.6.

Op 30 mei 2011 heeft [automerk 2] Nederland de dealerovereenkomst van het merk [automerk 2] aan [BV 4] en [BV 5] opgezegd per 31 mei 2013. Als gevolg daarvan hebben [BV 4] en [BV 5] hun [automerk 2] -dealerschap uiteindelijk overgedragen aan een derde. In 2012 is de productie van auto’s van het merk [automerk 1] opgeschort waardoor [BV 4] en [BV 5] geen auto’s van het merk [automerk 1] meer konden leveren.

2.7.

Met datum 12 juni 2011 is betreffende de lening een overeenkomst van geldlening/rekeningcourant opgesteld tussen belanghebbende en [BV 2] , hierna te noemen: de RC-overeenkomst. De RC-overeenkomst is niet ondertekend. Met datum 28 juni 2011 is door belanghebbende en [BV 2] een nieuwe overeenkomst van geldlening/rekeningcourant opgesteld en ondertekend, evenwel met als aanhef ‘Addendum Overeenkomst van geldlening/rekening courant overeenkomst’ (hierna: het addendum).

2.8.

Volgens de RC-overeenkomst heeft belanghebbende aan [BV 2] een rekening-courantfaciliteit verstrekt tot een bedrag van € 700.000. De rente bedroeg 4% en de looptijd eindigde uiterlijk 31 december 2020.

2.9.

In het addendum is tussen belanghebbende en [BV 2] het volgende overeengekomen:

“(…)

Overwegende dat

-

Partijen een overeenkomst van geldlening rekening courant zijn aangegaan per 12 juni 2011

-

Partijen middels dit addendum wijzigingen wensen aan te brengen in deze overeenkomst i.v.m. gebleken onjuistheden (…).

verklaren te zijn overeengekomen als volgt:

1. De Schuldeiser heeft aan de Schuldenaar verstrekt een rekening courant faciliteit tot € 700.000,-(zegge: zeven honderd duizend euro) inclusief een lening van € 500.000,- welke is doorgeleend aan [BV 3] BV (…).

2. De Schuldenaar zal over de Hoofdsom of het restant daarvan, gedurende de looptijd vanaf heden, een rente betalen van 6% (zegge: zes percent) per jaar. De hoofdsom dan wel het restant van de hoofdsom dient in haar geheel te worden afgelost uiterlijk 31 december 2020.

(…)

11. Schuldenaar verklaart dat de schuld aan [BV 1] BV is achtergesteld bij de schuld jegens Schuldeiser en derhalve de schuld aan [BV 1] BV eerst betaald kan worden na betaling van de schuld aan Schuldeiser.

12. Schuldenaar verpandt alle vorderingen welke zij uit welke hoofde dan ook heeft op haar gelieerde vennootschappen aan Schuldeiser (…) alsmede verpandt zij alle aandelen in [BV 3] BV (…)”.

2.10.

Met datum 30 juli 2012 is tussen [BV 3] , [BV 4] en [BV 5] een geldleningsovereenkomst en verpanding opgesteld en ondertekend. In deze overeenkomst zijn tussen deze vennootschappen bestaande onderlinge vorderingen en schulden geherstructureerd en is – tot zekerheid voor nakoming door [BV 4] en/of [BV 5] van hun verplichtingen aan [BV 3] uit hoofde van de overeenkomst van 30 juli 2012 – door [BV 4] en [BV 5] een recht van derdenpand verleend aan [BV 3] op voorraad, inventaris, debiteuren, handelsnamen en goodwill die in eigendom toebehoorden aan [BV 4] en/of [BV 5] , onder meer betrekking hebbende op de ondernemingen ‘ [BV 4] ’ en ‘ [automerk 1] Breda’.

2.11.

Op 4 september 2014 heeft [BV 2] de door [BV 6] , [BV 7] BV en [BV 8] BV in [BV 3] gehouden aandelen gekocht voor in totaal € 1.

2.12.

Met ingang van 28 maart 2017 is [BV 2] in staat van faillissement geraakt en op 4 juni 2019 is [BV 2] ontbonden. Eind 2018/begin 2019 heeft de curator het 20%-aandeel van [BV 2] in de maatschap [BV 9] voor in totaal € 1 verkocht aan [BV 7] BV en [BV 8] BV. Per 1 september 2019 is het [gezamenlijke naam BV] ontbonden en vereffend door een besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders omdat geen bekende baten meer aanwezig waren.

2.13.

Belanghebbende heeft de lening groot € 500.000 – tezamen met een vordering in rekening-courant – in de jaren 2010 tot en met 2014 als tbs-vermogen op zijn tbs-balans opgenomen en rente-inkomsten van ca. € 30.000 jaarlijks verantwoord als (bruto) tbs-inkomsten in zijn aangiften IB/PVV. De lening plus bedoelde vordering bedroegen per 1 januari 2014 in totaal € 506.048.

2.14.

In de aangifte IB/PVV over het jaar 2014 heeft belanghebbende de lening en de vordering in rekening-courant op [BV 2] met in totaal € 476.110 afgewaardeerd en het afwaarderingsverlies, netto € 391.688, als negatief (tbs-)resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking genomen. De inspecteur heeft bedoelde afwaardering niet in aftrek toegelaten omdat naar zijn mening sprake is van een zogenoemde onzakelijke lening.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

In geschil is of de lening als onzakelijke lening moet worden gekwalificeerd.

3.2.

Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en concludeert tot vermindering van de aanslag naar een gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van negatief € 343.486. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing