Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-12-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:4251, 22/01019 tot en met 22/01024
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-12-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:4251, 22/01019 tot en met 22/01024
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 20 december 2023
- Datum publicatie
- 29 februari 2024
- Zaaknummer
- 22/01019 tot en met 22/01024
- Relevante informatie
- Grondwet [Tekst geldig vanaf 22-02-2023] art. 1, Art. 17 Wet WOZ, Art. 22 Wet WOZ, Art. 4 Uitv.reg. WOZ, Art. 8:41a Awb, BPB
Inhoudsindicatie
Kostenvergoeding bezwaarfase. Punt 1 van onderdeel B2 van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht is niet in strijd met het discriminatieverbod van artikel 1 van de Grondwet of enig algemeen rechtsbeginsel.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 22/01019 tot en met 22/01024
Uitspraak op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen,
hierna: de heffingsambtenaar,
en het incidentele hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg (hierna: de rechtbank) van 12 mei 2022, nummers ROE 21/958, ROE 21/967, ROE 21/968, ROE 21/969, ROE 21/970 en ROE 21/971, in het geding tussen belanghebbende en de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) een beschikking gegeven (hierna: de WOZbeschikking) en daarbij de waardes van diverse onroerende zaken gelegen in [plaats] (hierna: de onroerende zaken) vastgesteld.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraken op bezwaar gedaan en het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken telkens beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de beroepen met nummers ROE 21/958 en ROE 21/967 gegrond verklaard en de overige beroepen ongegrond verklaard.
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. De heffingsambtenaar heeft schriftelijk gereageerd op het incidentele hoger beroep.
De heffingsambtenaar heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar belanghebbende.
Belanghebbende heeft vóór de zitting een pleitnota en een aanvulling daarop ingediend. Deze zijn doorgestuurd naar de heffingsambtenaar. De pleitnota en de aanvulling daarop worden met instemming van partijen geacht ter zitting te zijn voorgelezen.
De zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] (heffingsambtenaar) en [taxateur 1] (taxateur).
De heffingsambtenaar heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan belanghebbende. Belanghebbende heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlage.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Belanghebbende is eigenaar van de volgende onroerende zaken:
- -
-
[adres 1] 14A, een omstreeks 1900 gerealiseerde benedenwoning in het centrum van [plaats] met een kadastrale oppervlakte van 92m² en een inhoud van 147m3;
- -
-
[adres 1] 14B, een omstreeks 1900 gerealiseerde bovenwoning in het centrum van [plaats] met een kadastrale oppervlakte van 92m² en een inhoud van 240m3;
- -
-
[adres 2] 25, een omstreeks 1928 gerealiseerde bovenwoning in het centrum van [plaats] met een kadastrale oppervlakte van 258m² en een inhoud van 300m3;
- -
-
[adres 2] 25 B, een omstreeks 1928 gerealiseerde bovenwoning in het centrum van [plaats] met een kadastrale oppervlakte van 258m² en een inhoud van 300m3;
- -
-
[adres 2] 25A, een omstreeks 1928 gerealiseerd winkelpand in het centrum van [plaats] met een verkoopruimte van 152m² en drie opslagruimtes van in totaal 146m²;
- -
-
[adres 3] 10, een omstreeks 1889 gerealiseerd winkelpand in het centrum van [plaats] met een verkoopruimte van 150m² en twee opslagruimtes van in totaal 35m².
De heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen, gedagtekend 29 februari 2020, krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken de waarde van de onroerende zaken voor het jaar 2020 (met waardepeildatum 1 januari 2019) als volgt op één aanslagbiljet vastgesteld:
- [adres 2] 25: € 126.000;
- [adres 2] 25A: € 218.000;
- [adres 2] 25B: € 134.000;
- [adres 3] 10: € 541.000;
- [adres 1] 14A: € 109.000; en
- [adres 1] 14B: € 181.000.
Bij uitspraken op bezwaar van 19 februari 2021 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende gericht tegen de vastgestelde WOZ-waardes van [adres 2] 25, [adres 2] 25A en [adres 3] 10 ongegrond verklaard en de betreffende aanslagen gehandhaafd. De bezwaren gericht tegen de WOZ-waardes van [adres 2] 25B en [adres 1] 14A en 14B heeft de heffingsambtenaar gegrond verklaard en de vastgestelde WOZ-waardes van deze onroerende zaken verlaagd tot respectievelijk € 126.000, € 102.000 en € 168.000 en de betreffende aanslagen dienovereenkomstig verminderd.
Ter onderbouwing van de vastgestelde waarde van [adres 2] 25A heeft de heffingsambtenaar verwezen naar een door hem overgelegd taxatierapport, opgesteld op 2 augustus 2021 door [taxateur 2] en [taxateur 3] , WOZ-taxateurs. De waarde van de onroerende zaak, zijnde een courante niet-woning, is bepaald op basis van de huurwaardekapitalisatiemethode. De taxateurs hebben de huurwaarde bepaald op € 23.000. De taxateurs hebben het (bepleite) eigen huurcijfer van € 23.000 overgenomen en gebruik gemaakt van de huurcijfers van [adres 2] 10 en 34. De taxateurs hebben de kapitalisatiefactor enerzijds met marktgegevens (de top-down methode) en anderzijds volgens algemene normen uit de regio (de bottom-up methode) berekend. Aan de hand van de verkochte vergelijkbare winkelpanden [adres 2] 7, 19 en 21 te [plaats] volgt een waarde van de onroerende zaak van € 276.000 (€ 23.000,- x 12). Uit de bottom-up benadering volgt eenzelfde waarde. De taxateur is daarbij uitgegaan van een risico op leegstand van 18 maanden per 10 jaar (15%).
Ter onderbouwing van de vastgestelde waarde van [adres 3] 10 heeft de heffingsambtenaar verwezen naar een door hem overgelegd taxatierapport, opgesteld op 28 juli 2021 door [taxateur 2] en [taxateur 3] , WOZ-taxateurs. De waarde van de onroerende zaak, zijnde een courante niet-woning, is bepaald op basis van de huurwaardekapitalisatiemethode. De taxateurs hebben de huurwaarde gebaseerd op het gerealiseerde eigen huurcijfer van
€ 50.000 en de huurcijfers van [adres 3] 2E en 4. De taxateurs hebben de kapitalisatiefactor enerzijds met marktgegevens (de top-down methode) en anderzijds volgens algemene normen uit de regio (de bottom-up methode) berekend. Aan de hand van de verkochte vergelijkbare winkelpanden [adres 2] 7, 19 en [adres 4] 3 in [plaats] volgt een waarde van de onroerende zaak aan de [adres 3] 10 van
€ 580.000 (€ 50.000 x 11,6).
De rechtbank heeft de waardes van [adres 1] 14A en 14B verminderd tot € 95.000 en € 156.000. De beroepen met betrekking tot de overige panden zijn ongegrond verklaard en de (na bezwaar) vastgestelde waardes zijn gehandhaafd. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van een immateriële schade van 6 x € 500, in totaal € 3.000, de heffingsambtenaar opgedragen het betaalde griffierecht van 6 x € 49, in totaal € 294 te vergoeden en de heffingsambtenaar in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 1.352,50.
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
-
Is de WOZ-waarde van de [adres 2] 25A te hoog vastgesteld?
-
Is de WOZ-waarde van de [adres 3] 10 te hoog vastgesteld?
-
Heeft de rechtbank de immateriële schadevergoeding tot een juist bedrag vastgesteld?
-
Dient de (proces)kostenvergoeding in bezwaar en beroep tot een hoger bedrag te worden vastgesteld?
-
Is door de rechtbank ten onrechte meerdere malen griffierecht geheven?
Belanghebbende heeft op de zitting de stelling dat de rechtbank het beginsel van hoor- en wederhoor heeft geschonden, omdat een conclusie van dupliek niet zou zijn doorgezonden, ingetrokken.
Belanghebbende concludeert tot:
- -
-
waardes van de [adres 2] 25A en [adres 3] 10 van € 212.000 respectievelijk
€ 525.000; - -
-
een proceskostenvergoeding in bezwaar van primair € 895,50 en subsidiair € 597;
- -
-
een proceskostenvergoeding in beroep van primair € 2.846,24 en subsidiair
€ 1.897,50; en - -
-
een veroordeling van de heffingsambtenaar in de proceskosten voor het hoger beroep.
De heffingsambtenaar concludeert tot:
- -
-
een immateriële schadevergoeding van € 500; en
- -
-
een vergoeding van griffierecht in beroep van € 49.