Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-02-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:562, 21/01272 en 21/01273
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-02-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:562, 21/01272 en 21/01273
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 22 februari 2023
- Datum publicatie
- 23 februari 2023
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2021:4928, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 21/01272 en 21/01273
- Relevante informatie
- Art. 28c Iw 1990, Art. 30 Iw 1990, Art. 8:16 lid 4 Awb, Art. 8:18 lid 4 Awb, Art. 30ha AWR, Art. 30hb AWR, Art. 2 lid 3 BPB
Inhoudsindicatie
Wrakingsverbod. Beschikkingen belastingrente naar aanleiding van teruggaven BPM.
De rechtbank heeft in deze zaak een wrakingsverzoek gepasseerd omdat in een andere procedure door de wrakingskamer is bepaald dat de gemachtigde voor een periode van één jaar geen wrakingsverzoeken op dezelfde gronden meer mag indienen. Het hof is van oordeel dat als uitgangspunt geldt dat de wrakingskamer beslist op een wrakingsverzoek, maar dat het in uitzonderlijke gevallen mogelijk is dat (ook toekomstige) wrakingsverzoeken buiten behandeling worden gelaten door het opleggen van een wrakingsverbod, ook al betreft dit een andere belastingplichtige. Van een dergelijk uitzonderlijk geval is hier sprake.
De beschikking waarbij € 6 belastingrente is vergoed, moet worden verhoogd naar € 7, gelet op het arrest ECLI:NL:HR:2022:89.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 21/01272 en 21/01273
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 29 september 2021, nummers BRE 20/6234 en 20/6492, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft twee belastingrentebeschikkingen afgegeven op grond waarvan aan belanghebbende belastingrente wordt vergoed.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard respectievelijk zich onbevoegd verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Naar aanleiding van de door [gemachtigde 1] (hierna: [gemachtigde 1] ), gemachtigde van belanghebbende, ingediende schriftelijke motivering van het hoger beroep van 23 november 2021 en de daaropvolgende brief van 29 november 2021 heeft het hof [gemachtigde 1] bij tussenuitspraak van 19 januari 2022 geweigerd om nog langer bijstand te verlenen in de onderhavige zaak, dan wel belanghebbende te vertegenwoordigen (hierna: de tussenuitspraak). Het hof heeft belanghebbende in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na 19 januari 2022 een andere gemachtigde aan te wijzen voor de verdere procedure. Belanghebbende heeft aanvankelijk geen nieuwe gemachtigde aangewezen. Op 28 november 2022 heeft belanghebbende [gemachtigde 2] (hierna: [gemachtigde 2] ) gemachtigd om hem te vertegenwoordigen in de onderhavige procedures.
Vóór de zitting is door [gemachtigde 1] digitaal een nader stuk geüpload (ingediend), getekend door [A] . Dit stuk is doorgestuurd naar de inspecteur.
De inspecteur heeft - op verzoek van het hof - een nadere berekening ingestuurd van de te vergoeden rente. Dit stuk is doorgestuurd naar belanghebbende.
De zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2023 in ’s-Hertogenbosch. Belanghebbende en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De griffier heeft verklaard dat zij [gemachtigde 2] bij brief van 12 december 2022, heeft uitgenodigd voor de zitting met vermelding van datum, plaats en tijdstip van de zitting. Deze brief, met nummer [nummer] , is aangetekend verzonden naar het door [gemachtigde 2] opgegeven adres. Tot de gedingstukken behoort een kopie van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de statusinformatie van het verzendbewijs. Hieruit volgt dat de uitnodiging voor de zitting op 13 december 2022 op het door belanghebbende opgegeven adres is afgeleverd.
Namens de inspecteur is [inspecteur] verschenen.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.
2 Feiten
Op 23 mei 2018 heeft de inspecteur een teruggaaf BPM verleend ten aanzien van de maandaangifte november 2016 van € 124 en over de periode 1 april 2017 tot 13 juni 2018 € 6 belastingrente vergoed.
Eveneens op 23 mei 2018 heeft de inspecteur een teruggaaf BPM verleend ten aanzien van de maandaangifte juni 2016 van € 25 en over de periode 1 april 2017 tot 13 juni 2018 € 2 belastingrente vergoed.
Belanghebbende heeft tegen beide rentebeschikkingen bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft de bezwaren ongegrond verklaard.
De wrakingskamer van de rechtbank heeft op 6 september 2021 in een andere procedure dan de onderhavige1, bepaald dat [gemachtigde 1] voor een periode van één jaar, te rekenen vanaf de datum van die uitspraak, geen wrakingsverzoeken op de in de uitspraak genoemde gronden tegen een belastingrechter van de rechtbank mag indienen.
[gemachtigde 1] heeft op 10 september 2021 een wrakingsverzoek tegen de behandelend rechter mr. Pauwels ingediend. Bij brief van 13 september 2021 heeft de rechtbank (mr. Pauwels) dit wrakingsverzoek gepasseerd onder verwijzing naar de onder 2.3 vermelde uitspraak van 6 september 2021.
Ter zitting van 15 september 2021 heeft [gemachtigde 1] wederom een wrakingsverzoek ingediend en dat wrakingsverzoek is eveneens door de rechtbank (mr. Pauwels) gepasseerd onder verwijzing naar de uitspraak van 6 september 2021.
De rechtbank heeft het beroep tegen de uitspraak op bezwaar inzake de rentebeschikkingen ongegrond verklaard en zich onbevoegd verklaard voor zover wordt verzocht om een rentevergoeding waarvan de vaststelling daarvan tot de bevoegdheid van de ontvanger van de Belastingdienst hoort. De rechtbank heeft voorts de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.500, de inspecteur veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 150, gelast dat de inspecteur het griffierecht van € 356 aan belanghebbende vergoedt en tevens beslist dat wettelijke rente is verschuldigd die gaat lopen vier weken na de datum waarop de uitspraak van de rechtbank is gedaan indien voormelde bedragen niet tijdig worden vergoed.
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Heeft de rechtbank (en het hof) terecht griffierecht geheven?
2. Is het passeren van de wrakingsverzoeken in strijd met artikel 47 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest EU)?
3. Is de toegekende rentevergoeding in overeenstemming met het Unierecht?
4. Heeft de rechtbank zich ten onrechte onbevoegd verklaard ten aanzien van de vergoeding van rente voor zover de vaststelling daarvan volgens nationaal recht tot de bevoegdheid van de ontvanger hoort?
5. Heeft belanghebbende recht op een hogere vergoeding van proceskosten dan door de rechtbank is toegekend?
6. Heeft de rechtbank terecht een oordeel gegeven over de vergoeding van immateriële schade in verband met de overschrijding van de redelijke termijn?
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot een hogere rentevergoeding. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.