Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-08-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:2583, 22/527 tot en met 22/530

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-08-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:2583, 22/527 tot en met 22/530

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
14 augustus 2024
Datum publicatie
24 oktober 2024
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2024:2583
Formele relaties
Zaaknummer
22/527 tot en met 22/530
Relevante informatie
Art. 15 lid 1 Wet OB 1968, Art. 7:9 Awb, Art. 8:41 Awb, Art. 8:63 Awb, Art. 8:108 Awb, Art. 67f AWR

Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslagen omzetbelasting 2011 tot en met 2014 met vergrijpboetes. Bevindingen van onderzoek zijn als bewijs toelaatbaar en ook andere formele grieven van belanghebbende slagen niet. De inspecteur heeft de voorbelasting terecht nageheven doordat voor de jaren 2011 en 2012 geen enkel bewijs is overgelegd en voor de jaren 2013 en 2014 de authenticiteit van de facturen en kwitanties niet aannemelijk is. De inspecteur heeft aangetoond dat belanghebbende de facturen valselijk heeft opgemaakt. Daardoor is sprake van een steekhoudende motivering van het beboetbare feit voor alleen de jaren 2013 en 2014. Het hof heeft de vergrijpboeten voor de jaren 2011 en 2012 vernietigd. Het hof heeft de vergrijpboeten 2013 en 2014 nog verder gematigd gelet op de financiële omstandigheden van belanghebbende en wegens overschrijding van de redelijke termijn. Bovendien heeft het hof aan belanghebbende een immateriële schadevergoeding toegekend in verband met overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummers: 22/527 tot en met 22/530

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

domicilie kiezende te [plaats 1] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 28 januari 2022, nummers BRE 18/2451, 18/2456 tot en met 18/2458 in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft naheffingsaanslagen omzetbelasting (hierna: OB) over de tijdvakken gelegen in de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2014 opgelegd. Tevens is bij beschikkingen heffingsrente dan wel belastingrente in rekening gebracht en zijn bij beschikkingen boeten opgelegd.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en de vergrijpboeten verminderd wegens ambtshalve vaststelling van overschrijding van de redelijke termijn.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. Ter zake van dit hoger beroep is een nota griffierecht ten bedrage van € 274, gedagtekenend 30 maart 2022, aan belanghebbende gezonden. Belanghebbende heeft bij schrijven van 24 april 2022 kenbaar gemaakt dat hij niet in staat is het griffierecht te betalen. Hij heeft vervolgens desgevraagd nadere gegevens verstrekt. Het hof heeft belanghebbende bij brief van 6 juli 2022 bericht dat het hof vooralsnog van oordeel is dat belanghebbende heeft voldaan aan de criteria voor betalingsonmacht en dat vooralsnog wordt afgezien van het heffen van griffierecht.

1.5.

Het hof heeft het hoger beroep op 15 februari 2023 met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat het hoger beroep de gronden waarop het berust niet bevat en belanghebbende niet dan wel niet binnen de daarvoor gestelde termijn gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om dit verzuim te herstellen.

1.6.

Belanghebbende is tegen deze uitspraak bij brief van 28 maart 2023 in verzet gekomen. De inspecteur heeft in de verzetprocedure geen verweerschrift ingediend.

1.7.

Belanghebbende is uitgenodigd om te worden gehoord op het verzet ter zitting van het hof van 26 oktober 2023. Belanghebbende is daar met zijn gemachtigde [gemachtigde 1] verschenen.

1.8.

Bij uitspraak op verzet van 8 november 2023 heeft het hof het verzet gegrond verklaard, de uitspraak van 15 februari 2023 vernietigd en bepaald dat het onderzoek wordt hervat in de stand waarin het zich bevond.

1.9.

De gemachtigde van belanghebbende heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld door het hof, op 14 december 2023 een aanvullend hogerberoepschrift ingediend. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.10.

De zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en zijn gemachtigde [gemachtigde 1] , en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] ,

1.11.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.12.

Van de zitting zal een proces-verbaal worden opgemaakt, dat in afschrift aan partijen wordt verzonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft op 1 januari 2007 een bedrijf met de bedrijfsnaam “ [bedrijf] ” opgericht.

2.2.

In 2014 heeft de inspecteur aangekondigd een boekenonderzoek te starten naar de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en van de aangiften OB van belanghebbende over de (tijdvakken in de) jaren 2008 tot en met 2013.

2.3.

Belanghebbende heeft de inspecteur geen toegang tot de administratie gegeven en heeft verklaard dat er geen kasboek is gevoerd.

2.4.

Gedurende het onderzoek heeft belanghebbende de volgende facturen overgelegd (hierna: de facturen) waarbij op het briefpapier de namen [naam 1] (hierna: [naam 1] ) dan wel [naam 2] (hierna: [naam 2] ) zijn vermeld:

Vermelde afzender

Factuurnummer

Periode

Totaalbedrag

Btw

[naam 1]

LJN DS2013/00077

7 januari t/m 29 maart 2013

22.552,10

3.914,00

[naam 2]

LJN DS2013/00139

3 april t/m 28 juni 2013

22.703,35

3.940,25

[naam 2]

LJN DS2013/00301

8 juli t/m 27 september 2013

22.932,51

3.980,02

[naam 2]

LJN DS2013/00506

8 oktober t/m 20 december 2013

22.967,31

3.986,06

[naam 2]

LJN DS2014/00100

6 januari t/m 28 maart 2014

22.917,11

3.977,35

[naam 2]

LJN DS2014/00969

7 april t/m 27 juni 2014

22.976,52

3.987,66

[naam 2]

LJN DS2014/02033

1 juli t/m 26 september 2014

22.724,95

3.944,00

De facturen zijn niet voorzien van een dagtekening. Op de facturen is steeds vermeld dat het betreffende factuurkenmerk moet worden vermeld bij betaling. De bankgegevens staan niet op de facturen. Ook de termijn waarbinnen moet worden betaald, staat niet op de facturen.

2.5.

Daarnaast heeft belanghebbende de volgende kwitanties overgelegd:

Nummer

T.b.v.

Ontvangstdatum

Ontvangen door

Factuurnummer

Bedrag

H017

[naam 1]

29 maart 2013

[tussenpersoon]

LJN DS2013/00077

22.552,10

H018

[naam 1]

28 juni 2013

[tussenpersoon]

LJN DS2013/00139

22.703,35

H019

[naam 1]

27 september 2013

[tussenpersoon]

LJN DS2013/00301

22.932,50

H020

[naam 1]

20 december 2013

[tussenpersoon]

LJN DS2013/00506

22.967,30

H021

[naam 1]

28 maart 2014

[tussenpersoon]

LJN DS2014/00100

22.917,10

H022

[naam 1]

27 juni 2014

[tussenpersoon]

LJN DS2014/00969

22.976,50

H023

[naam 1]

26 september 2014

[tussenpersoon]

LJN DS2014/02033

22.724,95

2.6.

Belanghebbende heeft in zijn aangiften OB voor de tijdvakken in de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2014 de op de in 2.4 genoemde facturen vermelde OB als voorbelasting in aftrek gebracht. Daarnaast heeft hij in voorgaande tijdvakken bedragen als voorbelasting in zijn aangiften OB in aftrek gebracht. Het gaat om de volgende totaalbedragen aan voorbelasting:

2011

€ 14.831

2012

€ 15.540

2013

€ 15.820

2014

€ 11.909

Belanghebbende heeft de betreffende aangiften OB zelf gedaan.

2.7.

[de VOF] (hierna: de VOF) is in maart 2007 opgericht door drie studenten van de TU- [plaats 2] onder wie [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ) die verantwoordelijk was voor de administratie. In oktober 2012 heeft [de BV] (hierna: de BV) de activiteiten van de VOF overgenomen. De inspecteur heeft derdenonderzoeken ingesteld bij de VOF en de BV. Ook heeft de inspecteur de overgelegde facturen laten onderzoeken door een documentendeskundige van de Belastingdienst Douane.

2.8.

Namens de VOF is door [persoon 2] in een e-mail van 6 december 2015 aan [persoon 3] (hierna: [persoon 3] ), medewerker van de Belastingdienst, geschreven:

(..)

"Vooraf kan ik in ieder geval aangeven dat ons alledrie (ik heb net met de andere twee contact gehad) helemaal niets bekend is over een bedrijf met de naam ' [bedrijf] ' noch een meneer [belanghebbende] . Er zijn bij [naam 1] geen "zaken" met contante betalingen gedaan, ik ben nieuwsgierig waar dit vermoeden vandaan komt.

Natuurlijk willen we u zo goed als mogelijk helpen, daarom onderstaand de gegevens van

[naam 1] . De VOF is op in Maart 2007 opgericht en in December 2012 gesloten. (…)"

2.9.

In antwoord op vragen van de inspecteur is door [persoon 4] namens de BV in een e-mail van 11 april 2016 aan [persoon 3] het volgende opgemerkt:

"(…) Namens (…) B.V. berichten wij u.

In het verleden (4-12-2015) hebben wij reeds telefonisch contact gehad omtrent uw onderzoek naar de [firma] h.o. onderneming " [bedrijf] ". Wij hebben u toen aangegeven dat wij met deze onderneming geen zaken hebben gedaan. Aangezien [de BV] de activiteiten heeft overgenomen van [de VOF] in oktober 2012, hebben wij u naar hun doorverwezen. Wellicht dat zij u verder konden helpen.

Tot onze verbazing ontvangen wij nu van u een schrijven waarin een ‘derdenonderzoek’ aankondigt, terwijl wij u hier reeds over geïnformeerd hebben.

Wij vinden dit een vreemde gang van zaken (…)"

2.10.

Bij brief van 17 november 2016 aan belanghebbende heeft de inspecteur de naheffingsaanslagen OB aangekondigd en kennisgeving van de vergrijpboeten gedaan. In de brief is onder meer het volgende vermeld:

“(…)

Om in aanmerking te komen voor aftrek van voorbelasting dient de ondernemer omzetbelasting in het bezit te zijn van facturen, die voldoen aan vereisten van artikel 15 van de Wet op de omzetbelasting 1968. Uit onderzoek is gebleken, dat [belanghebbende] voor de tijdvakken 2011 tot en met 2014 niet in het bezit is van de vereiste facturen. Naar aanleiding van een onderzoek is gebleken, dat [belanghebbende] in de tijdvakken 2011 tot en met 2014 ten onrechte teruggaven omzetbelasting heeft ontvangen ten bedrage van € 58.100.

(…)

Daarnaast ben ik voornemens [belanghebbende] een vergrijpboete op te leggen. Ik baseer mij hierbij op artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en op hoofdstuk 3 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst.

(…)”

2.11.

Op grond van de bevindingen van de voornoemde onderzoeken heeft de inspecteur de bij aangiften opgegeven voorbelasting over de tijdvakken in de periode 1 januari 2011 tot en met 31 december 2014 gecorrigeerd naar nihil. De inspecteur heeft op 24 december 2016 de volgende naheffingsaanslagen OB en de daarbij afgegeven beschikkingen vergrijpboete en in rekening gebrachte heffingsrente dan wel belastingrente opgelegd:

- Betreffende de tijdvakken in het jaar (hierna telkens afgekort tot: het jaar) 2011 een naheffingsaanslag OB tot een bedrag van € 14.831 (aanslagnummer [aanslagnummer] .F02.1501), een vergrijpboete van € 8.934 en heffingsrente van € 2.544;

- over het jaar 2012 een naheffingsaanslag OB tot een bedrag van € 15.540 (aanslagnummer [aanslagnummer] .F02.2501), een vergrijpboete van € 9.362 en belastingrente van € 2.304;

- over het jaar 2013 een naheffingsaanslag OB tot een bedrag van € 15.820 (aanslagnummer [aanslagnummer] .F02.3501), een vergrijpboete van € 9.530 en belastingrente van € 1.871;

- over het jaar 2014 een naheffingsaanslag OB tot een bedrag van € 11.909 (aanslagnummer [aanslagnummer] .F02.4501), een vergrijpboete van € 7.174 en belastingrente van € 961.

De betreffende boeten zijn daarbij als volgt bepaald. De inspecteur acht een vergrijpboete van 100% van de te weinig betaalde OB over elk van de jaren 2011 tot en met 2014 in overeenstemming met de ernst van de vergrijpen. In verband met samenloop van de boeten bij de IB/PVV en de OB heeft de inspecteur de bij de naheffingsaanslagen OB opgelegde boeten gematigd tot een totaalbedrag van € 35.000. Dit totaalbedrag heeft hij in de verhouding tot de betreffende nageheven OB verdeeld over de jaren 2011 tot en met 2014.

2.12.

De inspecteur heeft de naheffingsaanslagen, de rentebeschikkingen en de boetebeschikkingen bij uitspraken op bezwaar van 9 maart 2018 gehandhaafd.

2.13.

De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en de uitspraken op bezwaar voor zover deze de boetebeschikkingen betreffen, vernietigd. De boetebeschikkingen zijn, gelet op de ambtshalve geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, als volgt verminderd:

- ten aanzien van de naheffingsaanslag OB 2011 tot € 7.147,

- ten aanzien van de naheffingsaanslag OB 2012 tot € 7.489,

- ten aanzien van de naheffingsaanslag OB 2013 tot € 7.624 en

- ten aanzien van de naheffingsaanslag OB 2014 tot € 5.739.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

-

Heeft de inspecteur formele regels geschonden?

-

Zijn de naheffingsaanslagen terecht en niet naar te hoge bedragen opgelegd?

-

Zijn de vergrijpboeten terecht en niet naar te hoge bedragen opgelegd?

-

Heeft belanghebbende recht op een immateriële schadevergoeding?

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, de uitspraken op bezwaar, de naheffingsaanslagen en de bijbehorende rente- en boetebeschikkingen en tot toekenning van de door hem verzochte vergoedingen van immateriële schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn en van de (proces)kosten. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank en ingeval van toekenning van een vergoeding voor immateriële schade door het hof, tot verlenging van de redelijke termijn op de grond dat de invloed van belanghebbende op het procesverloop een bijzondere omstandigheid is die een verlenging van de redelijke termijn rechtvaardigt.

4 Gronden

5 Beslissing