Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-04-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:1244, 22/965

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-04-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:1244, 22/965

cassatie ingesteld (rolnr HR: 25/02103)

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
30 april 2025
Datum publicatie
25 juni 2025
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2025:1244
Formele relaties
Zaaknummer
22/965
Relevante informatie
Art. 17 Wet WOZ, Art. 22 Wet WOZ, Art. 4 Uitv.reg. WOZ, Art. 4:17 Awb, Art. 4:18 Awb, Art. 8:42 Awb, Art. 8:55c Awb, Art. 67 AWR

Inhoudsindicatie

Het hof is van oordeel dat de WOZ-beschikking en de aanslagen onroerendezaakbelastingen, rioolheffing en afvalstoffenheffing voor 2018 terecht en niet tot te hoge bedragen zijn opgelegd. Belanghebbende heeft wel recht op een dwangsom en een vergoeding van immateriële schade. Verder zijn een aantal grieven van formele aard aan de orde.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 22/965

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 25 maart 2022, nummer BRE 20/9419, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de gemeente Drimmelen ,

hierna: de heffingsambtenaar, en

de Staat (minister van Justitie en Veiligheid),

hierna: de minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) een beschikking gegeven (hierna: de WOZbeschikking) en daarbij de waarde van [adres 1] in [woonplaats] (hierna: de woning) vastgesteld. Gelijktijdig zijn voor het jaar 2018 de aanslagen onroerendezaakbelastingen, rioolheffing en afvalstoffenheffing bekendgemaakt.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en de bezwaren ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, de minister veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 1.000 en in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 269,49 en gelast dat de minister het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 48 aan hem vergoedt.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de heffingsambtenaar.

1.6.

De heffingsambtenaar heeft op verzoek van het hof een afschrift van door hem bij de rechtbank ingediende stukken overgelegd (zie 4.1 en 4.2).

1.7.

De zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar is verschenen namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] . Voor de zitting heeft belanghebbende laten weten dat hij niet zal verschijnen. Op de zitting zijn gelijktijdig behandeld de onderhavige zaak en de zaken met nummers 22/966 en 22/967.

1.8.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.9.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan partijen is verzonden.

1.10.

Bij bericht van 5 december 2023 heeft het hof aan partijen medegedeeld, dat naar het oordeel van het hof het onderzoek onvolledig is geweest en heeft het partijen bericht het onderzoek met toepassing van artikel 8:68 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te heropenen, maar uitsluitend wat betreft de objectkenmerken van de woning en van de referentiepanden. Vervolgens heeft het hof de heffingsambtenaar verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en/of onder hem berustende stukken in te zenden, aan welk verzoek hij heeft voldaan. Het hof heeft deze stukken doorgestuurd aan belanghebbende.

1.11.

Belanghebbende heeft een verzoek gedaan om wraking, als bedoeld in artikel 8:16 Awb, van de raadsheren die de zaak ter zitting van 26 oktober 2023 hebben behandeld. Het hof heeft het verzoekschrift in handen gesteld van de wrakingskamer. Bij beslissing van de wrakingskamer is het verzoek tot wraking afgewezen.1

1.12.

Partijen hebben vóór de nadere zitting stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de andere partij.

1.13.

De nadere zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] . Op de zitting zijn gelijktijdig behandeld de onderhavige zaak en de zaken met nummers 22/966 en 22/967.

1.14.

Belanghebbende heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij.

1.15.

Van de nadere zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het betreft een vrijstaande woning met tuinhuis. Het bouwjaar van de woning is 1970. De inhoud van de woning is 434 m3 en de oppervlakte van het perceel is 424 m2.

2.2.

De waarde van de woning is door de heffingsambtenaar per de waardepeildatum 1 januari 2017 voor het kalenderjaar 2018 bij WOZ-beschikking vastgesteld op € 240.000. Tevens zijn voor het jaar 2018 de aanslagen onroerendezaakbelastingen (€ 266,64), rioolheffing (€ 207,65 en € 61,36) en afvalstoffenheffing (€ 90,12) vastgesteld.

2.3.

Belanghebbende heeft op 10 april 2018 bezwaar gemaakt tegen de in 2.2 bedoelde beschikking en aanslagen. In het bezwaarschrift is onder meer het volgende vermeld:

“Mijn motivatie:

Voorts verzoek ik u om het bezwaar aan te houden aangezien over 2017 beroep bij de Rechtbank is ingesteld. Ook word ik in de gelegenheid gesteld het bezwaar nader aan te vullen.”.

2.4.

De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 27 december 2018 een verdagingsbesluit genomen met betrekking tot het in 2.3 bedoelde bezwaar. In deze brief is onder meer het volgende vermeld:

Verdaging

Op grond van artikel 30 lid 9 van de Wet waardering onroerende zaken Hierna: Wet WOZ) moet op een bezwaarschrift dat niet binnen 6 weken vóór het einde van het jaar is ingediend, vóór het einde van het kalenderjaar uitspraak gedaan worden. Op grond van artikel 7:10 derde lid van de Algemene wet bestuursrecht, kan deze beslistermijn door de heffingsambtenaar met 6 weken worden verlengd.

Beroep

Uit onze administratie is gebleken dat er een lopende (hoger)beroepszaak is met betrekking tot dit object voor belastingjaar 2017 met waardepeildatum 1 januari 2016. Onze voorkeur gaat er naar uit om de uitspraak van de rechtbank af te wachten, zodat deze procedure in dezelfde lijn kan worden afgedaan.

Graag hoor ik binnen twee of u akkoord bent met dit voorstel. Indien hierop niet binnen de gestelde termijn door u wordt gereageerd, wordt er vanuit gegaan dat u akkoord gaat met dit voorstel”.

Belanghebbende heeft een kopie van de brief bij zijn beroepschrift gevoegd.

2.5.

Daarna heeft belanghebbende met dagtekening 3 januari 2020 een brief aan de heffingsambtenaar gestuurd met als onderwerp “aanvulling op bezwaarschrift van 10 april 2018 (…)”. Vervolgens heeft belanghebbende de heffingsambtenaar met dagtekening 19 februari 2020 een brief gezonden met als onderwerp “uitblijven besluit op mijn bezwaarschrift (…)”. In deze brief is onder meer het volgende vermeld:

“Ik stel u in gebreke wegens het niet (tijdig) nemen van een beslissing op mijn bezwaarschrift (…).

En spoor u aan om dit alsnog zo spoedig mogelijk te doen, hierbij rekening te houden met het verstrekken van de gevraagde informatie en mijn verzoek om aangaande dit bezwaar te worden gehoord.”.

2.6.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de bezwaren ongegrond verklaard.

2.7.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. In de beroepsfase heeft de heffingsambtenaar een hertaxatie laten uitvoeren, waarbij [taxateur] (hierna: de taxateur) op 2 februari 2022 een waarde voor de woning heeft bepaald aan de hand van de verkoopcijfers van [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] , alle gelegen in [woonplaats] (hierna: de referentieobjecten). De taxateur heeft naar aanleiding van de taxatie een matrix opgemaakt (hierna: de matrix 2018). Bij deze matrix zijn bijlagen gevoegd, waarin onder meer een grondstaffel is vermeld en een overzicht is opgenomen van de prijsontwikkeling van vrijstaande woningen in [plaats 2] per kwartaal.

2.8.

In de Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2018 (hierna: de Verordening rioolheffing) is het volgende bepaald:

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt:

(…)

3. onder verbruiksperiode verstaan de periode waarop de afrekening van het waterleidingbedrijf betrekking heeft;

(…)

Artikel 5 Maatstaf van heffing

De belasting als bedoeld in artikel 3, wordt geheven:

1. per perceel, met dien verstande dat meer dan één perceel in één aanslag kan worden begrepen én naar het aantal kubieke meters water dat vanuit het perceel wordt afgevoerd. Het aantal kubieke meters water wordt gesteld op het aantal kubieke meters water dat door Brabant Water N.V. in de laatste verbruiksperiode naar het perceel is toegevoerd of door de gebruiker is opgepompt. Ingeval de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van twaalf maanden, wordt de hoeveelheid water door herleiding naar tijdsgelang bepaald.

(…)

Artikel 8 Vrijstellingen

De belasting wordt niet geheven ter zake van:

 gebouwde eigendommen, welke in hoofdzaak worden gebruikt voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten;

 gebouwde eigendommen, die eigendom zijn van de gemeente en die uitsluitend worden gebruikt voor de publieke dienst van de gemeente;

 gebouwde eigendommen, welke uitsluitend worden gebruikt als inrichting voor het geven van onderwijs.

(…)

Artikel 11 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

1. De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

(…)”.

2.9.

Het hof heeft op 10 juni 2021 uitspraak2 gedaan op het hoger beroep van belanghebbende betreffende de WOZ-beschikking en de aanslagen onroerendezaakbelastingen, rioolheffing en afvalstoffenheffing betreffende de woning voor het jaar 2017.

2.10.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drimmelen heeft bij aanwijzingsbesluit van 4 april 2023 “de manager afdeling Middelen” per 1 april 2023 aangewezen als heffingsambtenaar.

2.11.

Met ingang van 2023 is de gemeenschappelijke regeling Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie, Heffing en Waardebepaling (hierna: SVHW) ingesteld. Op het moment van instelling van de gemeenschappelijke regeling was de gemeente Drimmelen nog geen deelnemer van de regeling. In de “Gemeenschappelijke Regeling SVHW 2023” (hierna: de Gemeenschappelijke Regeling)3 is - voor zover van belang - het volgende bepaald:

Artikel 4: Bevoegdheden

1. Ter behartiging van de in artikel 3 genoemde belangen dragen de Deelnemers aan het SVHW de bevoegdheden over, welke benodigd zijn voor de uitvoering van de werkzaamheden met betrekking tot de heffing en invordering van de belastingen, heffingen en rechten, de Wet waardering onroerende zaken, de Wet basisregistraties adressen en gebouwen, de administratie van vastgoedgegevens en het verstrekken van vastgoedgegevens aan de Deelnemers en derden, een en ander als aangeven in de aan deze Regeling gehechte bijlage, die met inachtneming van het bepaalde in het tweede lid door het Dagelijks bestuur wordt opgesteld en bijgehouden.

(…)

Artikel 12: Bevoegdheden

Tot de bevoegdheden van het Dagelijks bestuur behoren, onverminderd het bepaalde in artikel 66b van de Wet:

(…)

g. het aanwijzen van een of meer ambtenaren van het SVHW als Inspecteur, Ontvanger, Ambtenaar van het SVHW en Belastingdeurwaarder;”.

2.12.

Het Dagelijks Bestuur van SVHW heeft bij aanwijzingsbesluit van 30 augustus 2023, gelet op artikel 12, onderdeel g van de Gemeenschappelijke Regeling, de directeur van SVHW aangewezen als heffingsambtenaar.

2.13.

De gemeente Drimmelen is per 1 januari 2024 deelnemer geworden van SVHW. In de “2e wijziging Gemeenschappelijke Regeling SVHW 2023”4 is - voor zover van belang - in de toelichting het volgende bepaald:

“Deze wijziging van de Gemeenschappelijke regeling samenwerking vastgoedinformatie, heffing en waardebepaling (SVHW) vloeit voort uit de toetreding van de gemeente Drimmelen per 1 januari 2024. Het aantal Deelnemers wijzigt hiermee van 13 naar 14.

Met de wijzigingen worden geen inhoudelijke of beleidsmatige wijzigingen beoogd of doorgevoerd.

De doorgevoerde wijzigingen betreffen de

 de deelnemers aan de Regeling,

 het aantal leden van het Algemeen bestuur,

 de wijziging van verschillende stemverhoudingen, en

 het opnieuw vastleggen van de overgedragen bevoegdheden qua uit te voeren regelingen.

(…)

De deelnemers dragen de belastingen en rechten zoals onderstaand aangegeven

(…)

Drimmelen

WOZ

OZB

Rioolheffing

Afvalstoffenheffing

Toeristenbelasting

Watertoeristenbelasting

BIZ”.

2.14.

De directeur en de domeinmanager Heffen en Innen van SVHW heeft op 1 juli 2024 een volmacht verleend. In de volmacht is - voor zover van belang - het volgende verklaard:

besluit:

 de WOZ-, heffings- en invorderingsambtenaar van de gemeente Drimmelen genoemd in het Aanwijzingsbesluit van het college van de gemeente Drimmelen van 4 april 2023, te machtigen om voor de belastingjaren 2023 en eerder op te treden, in de ruimste zin van het woord, bij de heffing en de inning van gemeentelijke belastingen en heffingen en bij de waardering in het kader van de Wet WOZ alsmede bij de afhandeling van alle verzoeken, bezwaar-, beroeps- en hoger beroepsprocedures, voortvloeiende uit de heffing en invordering van gemeentelijke belastingen en heffingen en de waardering in het kader van de Wet WOZ van de gemeente Drimmelen ;

 de WOZ-, heffings- en invorderingsambtenaar mag daarbij anderen doormachtigen om namens hem op te treden, in de ruimste zin van het woord;

 het staat de WOZ-, heffings- en invorderingsambtenaar en de doorgemachtigden vrij om bij gebruikmaking van de (door)machtiging te corresponderen op briefpapier van de gemeente Drimmelen ;

 de machtiging gaat in per 1 januari 2024 en kan te allen tijde worden ingetrokken.

 deze machtiging houdt tevens in dat wij (SVHW) alle besluiten en proceshandelingen die vanaf 1 januari 2024 door of namens de WOZ-, heffings- en invorderingsambtenaar van de gemeente Drimmelen zijn uitgevoerd voor de voornoemde belastingjaren alsnog bekrachtigen en tot de onze maken.”.

2.15.

De heffingsambtenaar van de gemeente Drimmelen heeft op 23 juli 2024 onder meer [heffingsambtenaar] , werkzaam bij [kantoor 1] B.V. gemachtigd:

“Om hem te vertegenwoordigen in de (hoger) beroepsprocedures bij de Rechtbank Zeeland- West-Brabant en het Gerechtshof Den Bosch, betreffende procedures inzake WOZ beschikkingen en aanslagen onroerendezaakbelastingen, afvalstoffenheffing, rioolheffing of land- en watertoeristenbelasting alsmede met daarmee samenhangende beroepsprocedures inzake proceskosten en invorderingskosten, dwangsommen en immateriële schadevergoedingen, met het recht van substitutie om op te treden, in de ruimste zin van het woord.”.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

  1. Is de heffingsambtenaar in hoger beroep bevoegd?

  2. Heeft de heffingsambtenaar alle op de zaak betrekking hebbende stukken (hierna: 8:42-stukken) overgelegd?

  3. Is de WOZ-waarde te hoog vastgesteld?

  4. Is de aanslag rioolheffing, variabele deel, ten onrechte opgelegd?

  5. Is ten aanzien van de rioolheffing en afvalstoffenheffing de opbrengstlimiet in betekenende mate overschreden?

  6. Heeft de rechtbank ten onrechte niet beslist op het verzoek om een dwangsom?

  7. Heeft de rechtbank ten onrechte nagelaten te beslissen op het verzoek om wettelijke rente?

  8. Heeft de rechtbank de uitspraak in het openbaar uitgesproken?

  9. Heeft de rechtbank de vergoeding van immateriële schade te laag vastgesteld en heeft belanghebbende recht op een vergoeding van immateriële schade wegens de lange behandelduur in hoger beroep?

  10. Heeft de rechtbank de goede procesorde geschonden?

  11. Is artikel 8 van de Verordening rioolheffing in strijd met het gelijkheidsbeginsel?

  12. Heeft belanghebbende recht op een schadevergoeding wegens schending van artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) en de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG)?

3.2.

Belanghebbende concludeert primair tot terugwijzing naar de rechtbank en subsidiair tot vermindering van de WOZ-waarde tot € 191.000, vernietiging dan wel evenredige vermindering van de aanslagen en toekenning van een dwangsom, wettelijke rente en een (aanvullende) schadevergoeding. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing