Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-01-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:211, 23/1658
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-01-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:211, 23/1658
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 29 januari 2025
- Datum publicatie
- 15 april 2025
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2023:7493, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 23/1658
- Relevante informatie
- Art. 6.1 Wet IB 2001, Art. 6.31 Wet IB 2001, Art. 6.40 Wet IB 2001
Inhoudsindicatie
Aanslag IB/PVV. Het hoger beroep is gegrond. Belanghebbende heeft namelijk recht op een aftrek in verband met uitgaven voor monumentenpanden. Een groter aftrekbedrag heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt, omdat niet alle betalingen hebben plaatsgevonden in het belastingjaar of omdat de omschrijving van de werkzaamheden op facturen ontbreekt, te vaag is of niet op onderhoudskosten duidt. Ondanks dat het beroep gegrond is, kent het hof geen proceskostenvergoeding toe. Het hoger beroep is namelijk uitsluitend gegrond vanwege de pas in deze fase door belanghebbende aangeleverde bewijzen.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 23/1658
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] (België),
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 30 oktober 2023, nummer BRE 23/985, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018 opgelegd (hierna: de aanslag) en daarbij een beschikking belastingrente genomen.
Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar gegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De inspecteur heeft een nader stuk ingediend.
Partijen zijn uitgenodigd voor de zitting op 19 december 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daags voor de zitting heeft de gemachtigde zich afgemeld voor de zitting (er is niet om uitstel gevraagd). Met instemming van de inspecteur heeft het onderzoek ter zitting geen doorgang gevonden.
Het hof heeft het onderzoek gesloten.
2 Feiten
In 2018 woont belanghebbende in België en is in Nederland belast als buitenlands belastingplichtige.
Belanghebbende is eigenaar van drie rijksmonumenten: [adres 1] (100%), [adres 2] (50%) en [adres 3] (50%). De andere 50% is in eigendom bij belanghebbendes broer [broer] (hierna: de broer).
In zijn aangifte heeft belanghebbende persoonsgebonden aftrek geclaimd vanwege uitgaven voor monumentenpanden. Hij heeft de volgende bedragen aan onderhoudskosten van de monumenten opgegeven en in aftrek gebracht:
Adres monument |
Bedrag kosten |
Aftrek 80% |
[adres 1] |
€ 106.189 |
€ 84.952 |
[adres 2] |
€ 20.955 |
€ 16.764 |
[adres 3] |
€ 28.934 |
€ 23.148 |
Totaal |
€ 156.078 |
€ 124.864 |
De inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag de persoonsgebonden aftrek vanwege uitgaven voor monumentenpanden niet gevolgd. Het bezwaar van belanghebbende was hier niet tegen gericht (in bezwaar bestreed belanghebbende uitsluitend de hoogte van het inkomen uit sparen en beleggen en de inspecteur is daaraan geheel tegemoet gekomen). Bij de uitspraak op bezwaar is het verzamelinkomen vastgesteld op € 187.386.
In beroep bij de rechtbank voert belanghebbende voor het eerst aan dat de persoonsgebonden aftrek ten onrechte niet is gehonoreerd. De inspecteur heeft uitstel voor het indienen van een verweerschrift gevraagd en heeft contact gezocht met belanghebbende om bewijsstukken op te vragen. In het nadien ingediende verweerschrift staat dat door belanghebbende niets verstrekt is. Belanghebbendes gemachtigde heeft zich afgemeld voor de zitting bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard om de reden dat belanghebbende de verzochte aftrek “op geen enkele wijze” met stukken heeft onderbouwd (rechtsoverweging 4.1).
Bij het hoger beroepschrift overlegt belanghebbende een lijst met uitgaven voor [adres 2] (€ 41.851,66) en een lijst voor [adres 3] (€ 57.867,48). Het aan belanghebbende op basis van de eigendomsverhouding (50%) toekomende deel van de kosten correspondeert vrijwel geheel met de in de aangifte opgegeven kostenbedragen (€ 20.926, respectievelijk € 28.934). Bij de lijsten zijn facturen en rekeningafschriften gevoegd.
Ten aanzien van [adres 1] is niets overgelegd.
3 Geschil en conclusies van partijen
In hoger beroep is in geschil of de aanslag naar het juiste bedrag is vastgesteld. Meer specifiek is in geschil voor welk bedrag belanghebbende recht heeft op persoonsgebonden aftrek vanwege uitgaven voor monumentenpanden.
Belanghebbende stelt dat hij recht heeft op de aftrek vanwege uitgaven voor monumentenpanden van € 124.864 zoals in zijn aangifte opgenomen. Belanghebbende verzoekt om een proceskostenvergoeding.
De inspecteur betoogt dat aan belanghebbende een aftrek vanwege uitgaven voor monumentenpanden van niet meer dan € 3.508 toekomt. Aan belanghebbende dienen ondanks het gegronde hoger beroep niet de proceskosten en het griffierecht te worden vergoed, omdat het instellen van hoger beroep uitsluitend aan belanghebbende te wijten is.