Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-09-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:2476, 23/369
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-09-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:2476, 23/369
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 10 september 2025
- Datum publicatie
- 15 oktober 2025
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2023:1101, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 23/369
- Relevante informatie
- Art. 5 Wet OB 1968, Art. 7, lid 1 Wet OB 1968, Art. 11, lid 1, onderdeel b Wet OB 1968
Inhoudsindicatie
Een samenwerkingsverband van twee partners verhuurt een onzelfstandige werkruimte in hun woning. Huurder is de vennootschap waarvan één van hen directeur is. De verhuur ziet mede op de hallen, een toilet en een parkeerplaats. Het Hof ziet in het Borsele-arrest (HvJ) geen aanleiding om in dit geval te oordelen dat de verhuur van de werkkamer geen economische activiteit is. Dat het gehuurde mede als woning wordt gebruikt, staat echter aan de optie belaste verhuur in de weg. De verhuur van de parkeerplaats gaat op in de vrijgestelde verhuurhandeling. De aftrek van voorbelasting is terecht geweigerd.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 23/369
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
uit [plaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 15 februari 2023, nummer BRE 21/4170, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft aangifte gedaan voor de omzetbelasting (hierna: OB) over het tijdvak van 1 september 2019 tot en met 31 december 2019 en daarbij verzocht om een teruggaaf OB van € 31.955. De inspecteur heeft de teruggaaf bij beschikking van 24 april 2020 geweigerd (hierna: de beschikking geen teruggaaf).
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft voor de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.
De zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2025 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen, namens belanghebbende, [naam 1] , als gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] , en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .
Belanghebbende heeft tijdens de zitting een proceskostenformulier overgelegd.
De inspecteur heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.
2 Feiten
Belanghebbende is een samenwerking tussen [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en [naam 2] (hierna: [naam 2] ).
[naam 1] is 100% aandeelhouder van [B.V.] ( [B.V.] ). [B.V.] houdt op haar beurt alle aandelen in [de vennootschap] (hierna: de vennootschap). [naam 1] is in loondienst bij [B.V.] . De vennootschap verricht uitsluitend belaste prestaties.
[naam 1] en [naam 2] hebben een woning aan de [adres] in [plaats] laten bouwen (de woning). De woning is in 2020 opgeleverd. Zij wonen samen met hun kinderen op dat adres en zijn ieder voor de onverdeelde helft eigenaar van de woning. De indeling van de woning is als volgt:
op de begane grond een woonkamer met open keuken en toilet;
op de eerste verdieping twee slaapkamers, een badkamer en afzonderlijk toilet;
op de tweede verdieping twee slaapkamers, een badkamer en afzonderlijk toilet;
op de derde verdieping een kantoorruimte.
Verder beschikt de woning over één (ondergrondse) parkeerplaats die zich bevindt in de parkeerkelder onder het nieuwbouwproject [project] .
Uit de op 7 februari 2020 ondertekende huurovereenkomst (hierna: de huurovereenkomst) volgt dat belanghebbende met ingang van 1 mei 2020 een aantal ruimten in de woning (hierna: het verhuurde) verhuurt (hierna: de verhuur) aan de vennootschap. De huurovereenkomst vermeldt daarover het volgende:
“1.1. Verhuurder verhuurt aan Huurder en Huurder huurt van Verhuurder de onderstaande bedrijfsruimten (hierna ‘gehuurde’), gelegen in de woning aan [adres] te [plaats] (…)
Het betreft de volgende bedrijfsruimten, al dan niet in medegebruik met eigenaren woning:
Hal begane grond – in mede gebruik
Hal 1e verdieping – in mede gebruik
Hal 2e verdieping – in mede gebruik
toilet 2e verdieping – in mede gebruik
werkkamer 3e verdieping – in volledig gebruik
één van de parkeerplaatsen in de parkeerkelder – in volledig gebruik.
Het gehuurde zal door of vanwege Huurder uitsluitend worden bestemd om te worden gebruikt als kantoorruimte en ruimte om zakelijke overleggen te voeren in de ruimste zin van het woord. De parkeerplaats mag uitsluiten gebruikt worden ter stalling van de auto [de vennootschap] .
Het is Huurder niet toegestaan zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Verhuurder een andere bestemming aan het gehuurde te geven dan omschreven in artikel 1.2. (…)
Deze huurovereenkomst gaat in op 1 mei 2020 (hierna ‘ingangsdatum’) en is aangegaan voor een periode van 25 jaar en loopt tot en met 30 april 2045.
(…)
De aanvangshuurprijs van het gehuurde bedraagt op de ingangsdatum op jaarbasis € 1.200 (zegge: duizend twee honderd euro).
Partijen komen overeen dat Verhuurder omzetbelasting over de huurprijs in rekening brengt.
Partijen verklaren onder verwijzing naar artikel 11 lid 1 aanhef onder b onderdeel 5 van de Wet op de omzetbelasting 1968 een met omzetbelasting belaste verhuur te zijn overeengekomen. Huurder verklaart door ondertekening van deze huurovereenkomst, mede ten behoeve van de rechtsopvolger(s) van Verhuurder, dat hij het gehuurde blijvend gebruikt of blijven laat gebruiken voor doeleinden waarvoor een volledig of nagenoeg volledig recht op aftrek van omzetbelasting op de voet van artikel 15 van de Wet op de omzetbelasting 1968 bestaat.
(…)
De huurprijs kan worden aangepast op instigatie van verhuurder maar mag door aanpassing niet lager worden dan een bedrag waardoor de huurprijs niet als symbolisch wordt beschouwd in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968.
(…)”
De vennootschap huurt de gehele derde verdieping als kantoorruimte voor haar directeur ( [naam 1] ). De kantoorruimte is ingericht met onder andere werkplekken, een spreektafel en een zitbank. Er is een kastenwand gebouwd waarin onder andere de printer staat en waarin de papieren administratie is opgeslagen. Verder is er een pantry ingericht met een warm- en koudwatervoorziening, een waterkoker en een koffieautomaat. Voor het toilet wordt gebruik gemaakt van het toilet op de tweede verdieping. Op de derde verdieping staan ook de wasmachine, de wasdroger en een warmte-terugwin-installatie (hierna: WTW-installatie).
Met dagtekening 13 maart 2020 heeft belanghebbende een startersaangifte OB ingediend over het tijdvak van 1 september 2019 tot en met 31 december 2019. Daarin heeft zij de voorbelasting op een deel van de woning in aftrek gebracht. Volgens deze aangifte bedraagt de teruggaaf OB € 31.955. De inspecteur heeft deze teruggaaf geweigerd.
3 Geschil en conclusies van partijen
In geschil is of de inspecteur de door belanghebbende in aanmerking genomen voorbelasting terecht heeft gecorrigeerd. Meer specifiek betreft het geschil het antwoord op de volgende vragen:
1. Treedt belanghebbende ten aanzien van de verhuur op als ondernemer in de zin van artikel 7 Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) in samenhang gelezen met artikel 9, lid 1, Btw-richtlijn1?
2. Zo ja, kan belanghebbende opteren voor belaste verhuur van het verhuurde en moet de verhuur van de parkeerplaats daarbij al dan niet afzonderlijk in aanmerking worden genomen?
3. Indien sprake is van belaste verhuur, is dan sprake van een rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen de kosten en deze verhuur?
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de beschikking geen teruggaaf en tot het verlenen van een teruggaaf OB van € 29.323. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.