Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-02-2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:1101, BRE 21/4170

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-02-2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:1101, BRE 21/4170

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
15 februari 2023
Datum publicatie
31 maart 2023
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2023:1101
Zaaknummer
BRE 21/4170
Relevante informatie
Art. 7 lid 1 Wet OB 1968, Art. 11 lid 1 aanhef en onderdeel b Wet OB 1968

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting - Samenwerkingsverband - vooraftrek - verhuur werkkamer aan vennootschap.

Uitspraak

Zittingsplaats Maastricht

Belastingrecht

zaaknummer: BRE 21/4170

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 februari 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats 1], belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde]),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Inleiding

1.1.

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 27 september 2021.

1.2.

De inspecteur heeft over het tijdvak 1 september 2019 tot en met 31 december 2019 geen teruggaaf van omzetbelasting verleend (de beschikking geen teruggaaf).

1.3.

De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.

1.4.

De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

1.5.

De rechtbank heeft het beroep op 23 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen namens belanghebbende: de gemachtigde, [naam 1], [naam 2] en namens de inspecteur: [inspecteur] en [inspecteur].

1.6.

Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende bestaat uit een samenwerking tussen [naam 1] (hierna: [naam 1]) en [naam 2] (hierna: [naam 2]).

2.2.

[naam 1] is 100% aandeelhouder van [B.V.]. ([B.V.]). [B.V.] houdt op haar beurt alle aandelen in [de vennootschap] (hierna: de vennootschap). [naam 1] is in loondienst bij [B.V.]. De vennootschap verricht belaste prestaties.

2.3.

[naam 1] en [naam 2] hebben een woning aan de [adres] te [plaats 1] laten bouwen (de woning). De woning is in 2020 opgeleverd. Zij wonen samen op dat adres en zijn ieder en voor de onverdeelde helft eigenaar van de woning. De woning beschikt over één (ondergrondse) parkeerplaats.

2.4.

Belanghebbende verhuurt met ingang van 1 mei 2020 onder meer de ruimte op de derde verdieping van de woning aan de vennootschap (het verhuurde). Volgens de ‘Huurovereenkomst kantoorruimte’ omvat het verhuurde:

-

hal begane grond (mede in gebruik [naam 1] en [naam 2] in privé);

-

hal eerste verdieping (mede in gebruik [naam 1] en [naam 2] in privé);

-

hal tweede verdieping (mede in gebruik [naam 1] en [naam 2] in privé);

-

toilet tweede verdieping (mede in gebruik [naam 1] en [naam 2] in privé);

-

werkkamer op de derde verdieping; en

-

parkeerplaats in de kelder.

2.5.

De jaarhuur bedraagt € 1.200, exclusief omzetbelasting. Verder staat in de huurovereenkomst vermeld dat over de huurprijs omzetbelasting in rekening wordt gebracht. De huur is voor een periode van 25 jaar aangegaan.

2.6.

Belanghebbende heeft in de aangifte omzetbelasting over het tijdvak 1 september 2019 tot en met 31 december 2019 de voorbelasting op een deel van de bouwkosten van de woning in aftrek gebracht. Volgens deze aangifte bedraagt de teruggaaf van omzetbelasting € 31.955.

2.7.

De inspecteur heeft op 24 april 2020 de beschikking geen teruggaaf vastgesteld.

3 Beoordeling door de rechtbank

3.1.

De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de door belanghebbende in aanmerking genomen voorbelasting terecht heeft gecorrigeerd met betrekking tot de bouw van de nieuwe woning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.

3.2.

De inspecteur heeft primair het volgende aangevoerd. De werkruimte is volledig geïntegreerd in de woning zelf. Deze ruimte beschikt niet over een eigen entree en (eigen) sanitaire voorzieningen en kan niet afgesloten worden. De werkruimte is vrij toegankelijk voor iedereen in de woning. De werkruimte beschikt niet over voldoende zelfstandigheid om verhuurd te kunnen worden aan een willekeurige derde. Het is evident dat er een algemene markt bestaat voor werkkamerverhuur. De vraag is echter of [naam 1] en [naam 2] hun gehele zolderverdieping aan een willekeurige derde voor 25 jaar lang willen verhuren die door de woning heen moet lopen om op de derde verdieping te komen. Daarnaast is geen sprake van een reële verhuurprijs. De gevraagde huurprijs voor een werkruimte en een parkeerplaats vertegenwoordigt een fractie van de gemaakte kosten en is daarom symbolisch te noemen. De jaarhuurbedragen voor een kantoorruimte met parkeerplaats bedragen tussen de € 7.112 en € 13.776, aldus nog steeds de inspecteur. De inspecteur concludeert dat de vereiste economische activiteit er niet is. Ter ondersteuning van dit standpunt verwijst de inspecteur naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie inzake de gemeente [plaats 2].1

3.3.

Belanghebbende heeft gesteld dat zij recht heeft op aftrek. Daartoe heeft zij het volgende aangevoerd. Zij exploiteert duurzaam en tegen een vergoeding de werkkamer gelegen op de zolderruimte van de woning. Daarmee staat vast dat zij ondernemer is voor de OB. De huurder (de vennootschap) verricht belaste prestaties voor de OB en stelt het verhuurde beschikbaar aan de directeur van de vennootschap. Omdat is geopteerd voor een belaste verhuur heeft belanghebbende recht op aftrek van de aan haar ter zake deze verhuur in rekening gebrachte OB.

3.4.

Volgens artikel 7, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) wordt als ondernemer aangemerkt ieder die een bedrijf zelfstandig uitoefent. De wetgever heeft aan het in deze bepaling gebruikte begrip ondernemer geen andere betekenis willen toekennen dan toekomt aan het begrip belastingplichtige in artikel 9, eerste lid, van de BTW-richtlijn.2

3.5.

Volgens artikel 9, eerste lid en eerste alinea, van BTW-richtlijn 2006 wordt als belastingplichtige beschouwd eenieder die zelfstandig een economische activiteit verricht, ongeacht het oogmerk of het resultaat van die activiteit. De laatste volzin van voormeld artikellid bepaalt dat als economische activiteit in het bijzonder wordt beschouwd de exploitatie van een lichamelijke zaak om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen.

3.6.

De rechtbank overweegt als volgt. De inspecteur heeft als zodanig niet betwist dat belanghebbende voor de Wet OB een zelfstandige entiteit is. Vast staat dat belanghebbende voor een aantal jaren het verhuurde aan de vennootschap ter beschikking stelt en dat belanghebbende daar een vergoeding voor vraagt. Daarmee is er naar het oordeel van de rechtbank ter zake van de verhuur sprake van een economische activiteit en dus ook van ondernemerschap in de zin van de Wet OB. Dat volgens de inspecteur sprake is van een symbolische vergoeding ter zake van de verhuur dan wel van een vergoeding die niet in verband staat met het verhuurde, leidt niet tot een ander oordeel. Er is immers geen sprake van een prestatie om niet en bij het aangaan van een verhuurcontract voor 25 jaar met een jaarhuurprijs van € 1.200 kan niet worden gezegd dat die huurprijs symbolisch is te noemen of daarmee te verwaarlozen is.

Het beroep van de inspecteur op het arrest van het HvJ inzake de gemeente [plaats 2] wordt door de rechtbank verworpen. Dit arrest betrof immers een overheidsactiviteit waarvoor andere maatstaven gelden voor de beoordeling of sprake is van een economische activiteit in de zin van artikel 9, eerste lid, van de BTW-richtlijn. Van een overheidsactiviteit is hier geen sprake.3 Gelet op het voorgaande oefent belanghebbende ter zake van de verhuur dus een economische activiteit uit, zodat zij handelt als ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet OB.

3.7.

Bij de beoordeling of de inspecteur terecht de aftrek voorbelasting met betrekking tot de bouw van het verhuurde heeft geweigerd, dient dan ook te worden beoordeeld of de verhuur door belanghebbende van het verhuurde gedeelte van de woning een vrijgestelde (verhuur)prestatie is. De verhuur van onroerende zaken is in beginsel vrijgesteld.4 De bewijslast rust op belanghebbende dat zij ten aanzien van de verhuur van het verhuurde kan opteren voor belaste verhuur.

3.8.

De rechtbank overweegt als volgt. Belanghebbende heeft niet aan haar bewijslast voldaan. Vast staat dat een deel van het verhuurde een onzelfstandig gedeelte op de derde verdieping van de woning betreft, welke ruimte niet afsluitbaar is en slechts bereikbaar is via de rest van de woning (zie ook 2.4). Wat het exacte gebruik van die ruimte is geweest, is voorts onduidelijk gebleven. Daarmee heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat het verhuurde nagenoeg volledig zakelijk wordt gebruikt. De rechtbank is daarom van oordeel dat met betrekking tot de verhuur van het verhuurde sprake is van verhuur van een gedeelte van een gebouw dat (ook) als woning wordt gebruikt. De verhuur van het verhuurde is gelet op het voorgaande van omzetbelasting vrijgesteld, zodat de daarop betrekking hebbende voorbelasting niet in aftrek mag worden gebracht. Het gelijk is aan de inspecteur.

4 Conclusie en gevolgen

5 Beslissing