Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-10-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:3004, 24/24
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-10-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:3004, 24/24
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 29 oktober 2025
- Datum publicatie
- 2 december 2025
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2023:8322, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 24/24
Inhoudsindicatie
Pensioenuitkeringen. Artikel 18 Verdrag NL-BEL. In geschil is of a) de op de zaak betrekking hebbende stukken zijn overgelegd, b) de Belgische aanslag rechtmatig is verkregen, c) de pensioenuitkeringen kwalificeren als pensioen en of het heffingsrecht aan Nederland is toegewezen en d) of het vertrouwensbeginsel is geschonden. Het hof is van oordeel dat a) artikel 8:42 Awb niet is geschonden, b) de Belgische aanslag rechtmatig is verkregen, c) Nederland als bronstaat over de pensioenuitkeringen mag heffen en d) belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 24/24
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] (België),
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 30 november 2023, nummer BRE 22/4765, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting (hierna: IB) over het jaar 2018 opgelegd.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft vóór de zitting een nader stuk ingediend. Dit stuk is via Mijn Rechtspraak digitaal gedeeld met de inspecteur.
De zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2025 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn namens de inspecteur [inspecteur 1] en [inspecteur 2] verschenen. Voor de zitting heeft belanghebbende laten weten dat hij niet zal verschijnen.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Belanghebbende woont volgens de basisregistratie personen sinds 5 maart 2003 in België na te zijn geëmigreerd uit Nederland.
Belanghebbende is van 16 juni 1969 tot 1 juni 2004 – de datum van pensionering – in Nederland in dienstbetrekking geweest bij [bedrijf] . Gedurende deze periode heeft hij pensioenrechten opgebouwd bij de Stichting Pensioenfonds [bedrijf] (hierna: het pensioenfonds). Vanaf 1 juni 2004 ontvangt belanghebbende hieruit periodieke pensioenuitkeringen (hierna: de pensioenuitkeringen).
De Belastingdienst / kantoor [plaats] heeft met belanghebbende gecorrespondeerd over de toewijzing van het heffingsrecht over de pensioenuitkeringen op grond van het Belastingverdrag Nederland-België van 5 juni 2001 (hierna: het Verdrag)1 in brieven van 22 maart 2007 en 20 mei 2009. In de brief van 22 maart 2007 is – voor zover hier relevant - opgenomen:
"(…) op grond van artikel 18 van het Verdrag met België mag Nederland niet heffen over uw loon uit vroegere dienstbetrekking."
In de brief van 20 mei 2009 is belanghebbende geïnformeerd dat zijn [bedrijf] pensioen niet kwalificeert als een overheidspensioen in de zin van artikel 19 Verdrag. Vervolgens is in die brief - voor zover hier relevant - het volgende opgenomen:
“In deze casus betekent dit dat artikel 18, paragraaf 1, onderdeel a, van het belastingverdrag met België het heffingsrecht aan België toewijst.
Ik heb stappen laten zetten om inning van loonheffing en (pseudo) premies volksverzekeringen over uw bedrijfspensioen bij Stichting Pensioenfonds [bedrijf] stop te laten zetten. U ontvangt hiervoor bijgaand een brief van de heer [persoon] met een Vrijstellingsverklaring. Het is de bedoeling dat u deze verklaring zelf doorzendt aan de Stichting Pensioenfonds [bedrijf] .”
In 2018 heeft belanghebbende uit Nederland AOW-uitkeringen van de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) genoten ten bedrage van in totaal € 9.985 (hierna: de AOW-uitkeringen). Daarnaast genoot hij de pensioenuitkeringen van in totaal € 55.002. Op de AOW-uitkeringen is door de SVB geen loonheffing ingehouden. Op de pensioenuitkeringen werd door het pensioenfonds € 12.077 aan loonheffing ingehouden.
Op 29 juni 2019 heeft belanghebbende middels een C-biljet voor buitenlandse belastingplichtigen aangifte IB 2018 gedaan naar een verzamelinkomen van € 55.112. Daarin heeft belanghebbende zowel de AOW-uitkeringen als de pensioenuitkeringen vermeld. Hij heeft ten aanzien van de AOW-uitkeringen een objectvrijstelling geclaimd.
Met dagtekening 29 november 2019 is de aanslag IB 2018 geautomatiseerd vastgesteld conform de ingediende aangifte en naar een verzamelinkomen van € 55.112. De inspecteur heeft de pensioenuitkeringen belast. De aanslag IB 2018 bedroeg per saldo nihil, na verrekening van de op de pensioenuitkeringen door het pensioenfonds ingehouden loonheffing.
Belanghebbende heeft op 1 december 2019 een nieuwe aangifte IB 2018 ingediend waarmee belanghebbende bezwaar heeft gemaakt tegen de opgelegde aanslag IB 2018. Met dagtekening 8 januari 2020 heeft de inspecteur belanghebbende vervolgens verzocht om de Belgische belastingaanslag over 2018 toe te sturen om te kunnen beoordelen of het pensioen in België werd belast. Belanghebbende heeft gereageerd met een brief met dagtekening 27 januari 2020. Belanghebbende heeft daarin aangegeven niet in te gaan op het verzoek van de inspecteur, omdat hij meent dat de inspecteur geen heffingsrecht heeft en de gevraagde informatie daarmee zonder rechtsgrond is.
De inspecteur heeft vervolgens op 3 februari 2020 aan een Belgische ambtenaar de vraag gesteld of in België in 2018 belastingheffing heeft plaatsgevonden over het pensioen. Hierop is op 5 februari 2020 de Belgische aanslag personenbelasting over 2018 (hierna: de Belgische aanslag) ontvangen, waaruit volgt dat in België geen personenbelasting is geheven over de pensioenuitkeringen. Uit de reactie van Belgische zijde volgde verder dat belanghebbende in België over de belastbaarheid van de pensioenuitkeringen heeft geprocedeerd en door het Hof van Beroep op 26 juni 2012 voor het aanslagjaar 2007, inkomsten 2006 in het gelijk is gesteld: de pensioenuitkeringen worden in België niet belast.
Op 2 september 2022 heeft de inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard met als reden dat op basis van artikel 18 Verdrag het heffingsrecht toekomt aan Nederland.
De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat Nederland het heffingsrecht heeft over de pensioenuitkeringen, dat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur niet zijn geschonden en dat daarom de aanslag IB 2018 tot het juiste bedrag is opgelegd.
3 Geschil en conclusies van partijen
In geschil is of de pensioenuitkeringen terecht in de heffing zijn betrokken. Meer specifiek betreft het geschil het antwoord op de volgende vragen:
-
Zijn alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd?
-
Is de Belgische aanslag rechtmatig door de inspecteur verkregen?
-
Kwalificeren de pensioenuitkeringen als pensioen in de zin van artikel 18 Verdrag en zo ja, wijst dat artikel het heffingsrecht aan Nederland toe?
-
Heeft de inspecteur met de brieven van 22 maart 2007 en 20 mei 2009 het vertrouwen gewekt dat ook het heffingsrecht over het pensioen van 2018 aan België toekomt?
Belanghebbende concludeert tot een gegrond hoger beroep en tot het niet betrekken van de pensioenuitkeringen in de heffing. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.