Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-03-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:598, 23/328 en 23/989
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-03-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:598, 23/328 en 23/989
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 5 maart 2025
- Datum publicatie
- 16 april 2025
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2023:351, Bekrachtiging/bevestiging
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2023:4229, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 23/328 en 23/989
- Relevante informatie
- Vo. 883/2004
Inhoudsindicatie
Belanghebbende, Rijnvarende, is voor de jaren 2016 en 2018 verplicht verzekerd voor de Nederlandse socialezekerheidswetgeving en om die reden premieplichtig. Aan de later door Liechtenstein afgegeven voorlopige A1-verklaring komt geen betekenis toe. Artikel 73 van de Toepassingsverordening biedt geen grond voor verrekening van de over die periode in Liechtenstein geheven of afgedragen premies.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 23/328 en 23/989
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 23 januari 2023, nummer BRE 20/6246, en de uitspraak van de rechtbank van 15 juni 2023, nummer BRE 22/4985, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur,
en
de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid),
hierna: de minister.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2016 en 2018 opgelegd. Tevens is bij beschikkingen belastingrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep betreffende het jaar 2016 ongegrond verklaard en nevenbeslissingen gegeven met betrekking tot de vergoeding van immateriële schade, de proceskostenvergoeding en het griffierecht en het beroep betreffende het jaar 2018 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof, bij het hof bekend onder nummers 23/328 (betreffende het jaar 2016) en 23/989 (betreffende het jaar 2018). De inspecteur heeft verweerschriften ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de andere partij.
Het hof heeft bepaald dat de zitting achterwege kan blijven. Geen van partijen heeft – na navraag door het hof – verklaard gebruik te willen maken van hun recht om op een zitting te worden gehoord. Het hof heeft partijen schriftelijk meegedeeld dat het onderzoek is gesloten.
2 Feiten
Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit en was in de onderhavige jaren woonachtig in Nederland. Hij had in 2018 de leeftijd van 65 jaar nog niet bereikt.
Van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 en van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 was belanghebbende in dienst van [bedrijf 1] , gevestigd in Liechtenstein.
Belanghebbende was werkzaam aan boord van motortankschip ‘ [naam schip] ’ (het schip). Het schip pleegt in de Rijnvaart te worden gebruikt en was eigendom van [bedrijf 2] BV, gevestigd in [vestigingsplaats] (Nederland). Deze vennootschap was in de betreffende perioden ook de exploitant van het schip.
De Nederlandse Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) heeft met dagtekening 9 maart 2018 een A1-verklaring aan belanghebbende afgegeven. In deze verklaring wordt het Nederlandse socialezekerheidsrecht van toepassing verklaard voor de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2019. Tegen deze A1-verklaring heeft belanghebbende rechtsmiddelen aangewend. De A1-verklaring is onherroepelijk geworden na de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 oktober 20201 en het daaropvolgende arrest van de Hoge Raad van 22 april 2022.2
Het sociaalzekerheidsorgaan van Liechtenstein (AHV-IV-FAK) heeft met dagtekening 15 oktober 2018 een A1-verklaring aan belanghebbende afgegeven. In deze verklaring wordt de Liechtensteinse wetgeving van toepassing verklaard vanaf 1 september 2018.
Op 18 mei 2018 heeft het AHV-IV-FAK bezwaar gemaakt tegen de genomen verzekeringsvaststelling van 9 maart 2018 bij de SVB. Als gevolg hiervan is een dialoogprocedure opgestart. Na een bij [bedrijf 1] verricht onderzoek heeft AHV-IV-FAK op 19 december 2019 het bezwaar tegen de vaststelling ingetrokken. Op 12 januari 2024 heeft het AHV-IV-FAK de SVB het volgende per brief medegedeeld:
‘Mit unseren Schreiben vom 15.10.2018 haben wir Sie über die geänderte Rechtslage für Rheinschiffer der in den Niederlanden wohnhaften beschäftigten Arbeitnehmer der [bedrijf 1] informiert, eine vorläufige Festlegung der liechtensteinischen anzuwendenden Rechtsvorschriften vorgenommen und die PO A1-Bescheinigung mit «Anfangsdatum: 01.09.2018 und Enddatum: laufend» ausgestellt. Mit Schreiben vom 20.11.2018 teilte die SVB uns mit, dass sie mit der vorläufigen Festlegung der anzuwendenden Rechtsvorschriften, basierend auf dem Verfahren nach Art. 16 der Verordnung (EG) Nr. 987/2009 und AC Decision No A1, nicht einverstanden sind. Aufgrund ihrer Einwände haben wir lhnen am 21.12.2018 bestätigt, dass wir aufgrund des eingelegten Wiederspruchs nicht weiter an unserer vorläufigen Festlegung der liechtensteinischen anzuwendenden Rechtsvorschriften festhalten. Formell wurden jedoch die vorläufigen PD A1 von uns nicht zurückgezogen, welches wir hiermit noch nachholen möchten. Für diesen Zeitraum liegen uns noch keine niederländischen PD A1 Bescheinigungen vor. Wir bitten die SVB, diese noch auszustellen.’
De aanslag IB/PVV 2016 is vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.319. Hierbij is de inspecteur ervan uitgegaan dat belanghebbende voor het gehele jaar verplicht verzekerd was in Nederland voor de PVV. Tevens is bij beschikking € 961 belastingrente in rekening gebracht.
De aanslag IB/PVV 2018 is vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 45.107 en op basis van een verplichte verzekering voor de PVV in Nederland voor het gehele jaar. Tevens is bij beschikking € 1.083 belastingrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen het niet toekennen van de vrijstelling voor de PVV. De inspecteur heeft de aanslagen IB/PVV 2016 en 2018 en de rentebeschikkingen bij uitspraken op bezwaar gehandhaafd.
De rechtbank heeft zowel de aanslagen als de rentebeschikkingen gehandhaafd.
In de brief van de Minister van Sociale zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Financiën van 8 februari 2021 (hierna: de brief van 8 februari 2021) staat het volgende vermeld:3
‘De Belastingdienst heeft op grond van een te ruime toepassing van het Besluit van 24 maart 2014, DGB 2014/144M de Luxemburgse premies voor ouderdomsuitkeringen (de zogenoemde «cotisation pension») op het fiscale inkomen in mindering gebracht. Deze belastingvermindering is per belastingjaar 2020 niet meer aan de orde.’
Volgens de loonstroken bedraagt het brutoloon van [bedrijf 1] en de inhoudingen over het jaar 2016 (januari tot en met december) per maand (in CHF):
‘Monatslohn’ 3.717,50
‘AHV-IV-Abzug’ 169,15 (december 338,30)
‘Arbeitslosenversicherung’ 18,60 (december 37,20)
‘Taggeld Krankenkasse %’ 43,10 (december 86,25)
‘Krankenversicherungsanteil’ 320,00
‘Nichtbetriebsunfall’ 56,10 (december 112,20)
‘Pensionskasse CH Variabel Sparanteil’ 102,30
‘Pensionskasse CH Variabel Risikoanteil’ 36,80
‘Krankenkasse Arbeitgeber Beitrag’ 173,50
Volgens de loonstroken bedraagt het brutoloon van [bedrijf 1] en de inhoudingen over het jaar 2018 (januari tot en met september) per maand (in CHF):
‘Monatslohn’ 3.800,85
‘AHV-IV-Abzug’ 178,65
‘Arbeitslosenversicherung’ 19,00
‘Taggeld Krankenkasse %’ 66,50
‘Krankenversicherungsanteil’ 302,00
‘Nichtbetriebsunfall’ 46,95
‘Pensionskasse CH Variabel Sparanteil’ 152,05
‘Pensionskasse CH Variabel Risikoanteil’ 46,25
‘Krankenkasse Arbeitgeber Beitrag’ 155,50
Volgens de loonstroken bedraagt het brutoloon van [bedrijf 1] en de inhoudingen over het jaar 2018 (oktober tot en met november) per maand (in CHF):
‘Monatslohn’ 4.409,45
‘AHV-IV-Abzug’ 207,25
‘Arbeitslosenversicherung’ 22,05
‘Taggeld Krankenkasse %’ 77,15
‘Krankenversicherungsanteil’ 302,00
‘Nichtbetriebsunfall’ 54,45
‘Pensionskasse CH Variabel Sparanteil’ 176,40
‘Pensionskasse CH Variabel Risikoanteil’ 53,65
‘Krankenkasse Arbeitgeber Beitrag’ 155,50
Volgens de loonstrook bedraagt het brutoloon van [bedrijf 1] en de inhoudingen over het jaar 2018 (december) per maand (in CHF):
‘Monatslohn’ 8.891,90
‘AHV-IV-Abzug’ 414,50
‘Arbeitslosenversicherung’ 44,10
‘Taggeld Krankenkasse %’ 154,35
‘Krankenversicherungsanteil’ 302,00
‘Nichtbetriebsunfall’ 108,90
‘Pensionskasse CH Variabel Sparanteil’ 176,40
‘Pensionskasse CH Variabel Risikoanteil’ 53,65
‘Krankenkasse Arbeitgeber Beitrag’ 155,50
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
-
Is er sprake van een onrechtmatige risicoselectie, waardoor ten onrechte is afgeweken van de ingediende aangifte?
-
Is belanghebbende in 2016 en 2018 verplicht verzekerd voor de Nederlandse socialezekerheidswetgeving en om die reden premieplichtig? Meer in het bijzonder is in geschil of de inspecteur is gebonden aan de afgegeven A1-verklaring.
-
Is sprake van strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het evenredigheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel?
-
Is sprake van strijd met het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel?
-
Heeft belanghebbende recht op verrekening van in het buitenland geheven premies conform artikel 73, lid 2, Verordening (EG) nr. 987/2009 (hierna: de Toepassingsverordening)?
-
Is het fiscale loon tot een te hoog bedrag vastgesteld?
-
Kan belanghebbende zich met succes beroepen op het gelijkheidsbeginsel, mede in verband met het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 14 maart 2014, DGB 2014/144M4 (hierna: het Besluit 2014)?
8. Heeft belanghebbende recht op een tegemoetkoming zoals voorzien in Regeling tijdelijke tegemoetkoming rijnvarenden (hierna: de RTTR)?5
Belanghebbende concludeert tot geen PVV dan wel vermindering van de PVV met de in Liechtenstein geheven sociale zekerheidspremies en tot een lagere vaststelling van het fiscale loon over 2016 en 2018. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.