Home

Hoge Raad, 29-11-1972, AX4823, 16 946

Hoge Raad, 29-11-1972, AX4823, 16 946

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
29 november 1972
Datum publicatie
5 april 2013
ECLI
ECLI:NL:HR:1972:AX4823
Zaaknummer
16 946
Relevante informatie
6.33 IB, 6 VPB, 16 VPB, 5b AWR

Uitspraak

De HR enz.

Gezien het beroepschrift in cassatie van de staatssecr. van Fin. tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 24 mei 1972 betreffende de aan de Stichting X, gevestigd te Z opgelegde aanslag in het ter zake van na te melden schenking verschuldigde recht;

Gezien...;

Overwegende dat aan belanghebbende een aanslag in het recht van schenking is opgelegd, groot f 18.100,28 ter zake van de door A op 19 nov. 1970 aan haar gedane schenking, welke aanslag na bezwaar door de Insp.is gehandhaafd;

Overwegende dat belanghebbende vervolgens in beroep is gekomen bij het Gerechtshof;

Overwegende dat het Hof als tussen partijen vaststaand heeft vermeld:

'belanghebbende is opgericht bij notariele akte van 21 dec. 1956 met een kapitaal van f 1.000, welke akte laatstelijk is gewijzigd bij notariele akte van 6 jan. 1966 Tegelijk met de oprichting werden door A tot zijn - toen tevens in liquidatie tredende bedrijf behorende onroerende goederen aan belanghebbende verkocht en overgedragen tegen een koopsom van rond f 500.000 kosten koper, welke koopsom door belanghebbende aan A werd schuldig gebleven, tezamen met de overdrachtskosten, welke door A aan belanghebbende werden geleend. De totale schuld uit dezen hoofde bedroeg per 31 dec. 1956 rond f 523.000, waarvan rond f 200.000 in de vorm van een lijfrenteverplichting. Uit de revenuen van de aktiva van belanghebbende werden aan A rente en aflossing op zijn vordering betaald, alsmede een lijfrente van f 10.500 per jaar. Ultimo 1965 was de geldschuld geheel afgelost. Sinds de verkrijging van de onroerende goederen werden daarop, blijkens de balans per 31 dec. 1970, f 598.633,93 afgeschreven - in 1968 had nog een aankoop plaatsgevonden - ten gevolge waarvan de boekwaarde daalde tot f 1. Dat hun verkeerswaarde gedaald zou zijn tot een bedrag, lager dan f 598. 634,93, is echter niet gebleken.

De - in 1966 gewijzigde - statuten van belanghebbende luiden, voor zover hier van belang, als volgt:

Art. 1. De stichting draagt de naam: "Stichting X'', zij is gevestigd te Z. Art. 2. De stichting heeft een tweeledig doel:

1. het bevorderen van de studie der parapsychologie en tracht dit doel te bereiken door het in leven roepen van een organisatie die zelfstandig onderzoekingen verricht en daarvoor woonruimte in gebruik neemt en een leider en personeel in dienst neemt en de nodige apparatuur aanschaft.

Verder door het verstrekken van financiele of andere steun bij het doen van onderzoekingen door studerenden aan de Universiteiten in Nederland, door in Nederland wonende afgestudeerden en anderen en door alle andere wettige middelen.

2. het verlenen van een beloning aan degene in Nederland die gedurende het afgelopen jaar aan de mensheid de grootste diensten heeft verleend.

Art. 3. De stichting is aangevangen op een en twintig dec. 1956 en is opgericht voor onbepaalde tijd.

Art. 4. De stichting wordt beheerd, zolang de oprichter A en diens echtgenote, beiden in leven zijn, door een bestuur, bestaande uit tenminste een lid en ten hoogste twee leden. Na het overlijden zowel van A als van zijn echtgenote zal het bestuur geregeld worden zoals in het reglement van deze stichting nader is beschreven.

Voor de eerste maal is tot bestuurslid benoemd de oprichter A en na zijn overlijden zijn echtgenote.

Bij de benoeming van bestuursleden zal rekening gehouden moeten worden met de volgende bepalingen:

De bestuursleden zullen niet Rooms-Katholiek mogen zijn en tenminste een lid van het bestuur zal de bevoegdheid moeten hebben om in de parapsychologie te doceren. Vakatures in het bestuur van bestuursleden, die door het college van curatoren der Universiteit te Utrecht zijn benoemd worden alsdan door bedoeld college vervuld; bij vakature van het door de notarisbewaarder dezer minute benoemde bestuurslid zal ook deze vakature door de notaris vervuld worden.

De leden van dit bestuur worden geacht te zijn aangesteld voor onbepaalde tijd.

Een lid kan slechts worden geroyeerd conform het bepaalde in art. 12 der wet op stichtingen. Het Bestuur regelt onderling de functies. Het stelt zonodig gesalarieerd personeel aan.

Het bestuur vertegenwoordigt de stichting in en buiten rechte met dien verstande dat de penningmeester bevoegd is rechtsgeldig voor de stichting te kwiteren. Voor handelingen welke een belang betreffen boven tienduizend gulden zal de medewerking van het gehele bestuur vereist zijn.

Art. 6. De regeling van diverse punten de besturing betreffende, zal nader door A worden geregeld in een reglement, welk reglement tevens zal inhouden op welke wijze dit reglement kan worden veranderd.

Art. 7. De netto-inkomsten der stichting moeten, wanneer de oprichter A en zijn echtgenote beiden zijn overleden, besteed worden als hierna aangegeven.

Het hoofddoel van de stichting is de studie der parapsychologie zoveel mogelijk te steunen. Daarom is voorlopig een bedrag van tienduizend gulden (f 10.000) per jaar voor het doel omschreven in art. 2, lid 2, voldoende, behoudens het ter zake vermelde in het reglement van de stichting.

Het bestuur der stichting is geheel vrij in de beoordeling of, en aan wie een beloning moet worden toegekend als bedoeld in art. 2, ten tweede. Zo mogelijk moet een persoon van Nederlandsche nationaliteit in aanmerking komen. Naar omstandigheden, geheel ter beoordeling van het bestuur kan het verlenen van een beloning in een bepaald jaar niet geschieden of kunnen meer dan een persoon al of niet Nederlander zijnde doch in Nederland wonende, ieder voor een door het bestuur vast te stellen deel voor de uitkering in aanmerking komen.

Ook kan het bedrag geheel of gedeeltelijk worden gebezigd voor bijdrage voor kosten van onderzoekingen of in uitzonderingsgevallen voor bijdrage in studiekosten. De uitleg van "hetgeen ten dienste van de mensheid is verricht' wordt geheel aan het bestuur overgelaten.

Besteding van inkomsten der stichting voor andere doeleinden dan de studie der parapsychologie en het uitbetalen van de beloningen in art. 2, ten tweede, genoemd, kunnen alleen geschieden wanneer het bestuur der stichting met algemene stemmen daartoe toestemming geeft.

Art. 8. Binnen drie maanden na afloop van een kalenderjaar is het bestuur verplicht rekening en verantwoording af te leggen aan de bewaarder dezer minuut, zulks onder overlegging van een balans en verlies- en winstrekening, met toelichtende staten getekend door alle bestuursleden.

Dergelijke verplichting ontstaat echter eerst na het overlijden zowel van A als van zijn echtegenote.

Art. 10. De statuten der stichting kunnen gewijzigd worden door het bestuur mits bij besluit genomen met algemene stemmen. De doelstelling en de bestemming van het liquidatiesaldo der stichting zal echter nimmer gewijzigd kunnen worden. Voor het geval de echtgenote van A enig bestuurslid mocht zijn, zullen de statuten dezer stichting alleen gewijzigd kunnen worden met goedkeuring van de bewaarder dezer minuut.

Art. 11. wanneer aan het bestuur mocht blijken, dat de stichting geen reden van bestaan meer heeft en de toestand waarop deze mening gegrond is, reeds geruime tijd bestaat kan het bestuur bij een met algemene stemmen daartoe genomen besluit de stichting opheffen.

Het besluit tot opheffing wijst een of meer binnen het Rijk of in een der Overzeese Rijksdelen gevestigde instellingen aan, in doel zoveel mogelijk overeenstemmende met de thans opgerichte stichting, aan welke het dan nog aanwezige vermogen zal toekomen. Eerst wanneer binnen het Rijk of in een der Overzeese Rijksdelen geen instelling aanwezig is met hetzelfde of met een zoveel mogelijk overeenstemmend doel als dat der onderhavige stichting, zal het bestuur een instelling aanwijzen met een afwijkende doelstelling, welke instelling in ieder geval uitsluitend of nagenoeg uitsluitend een algemeen maatschappelijk belang voor het grondgebied van het Rijk of van een der Overzeese Rijksdelen zal moeten beogen.

Van de oprichting in 1956 af t/m het jaar 1970 is de oprichter A het enige bestuurslid geweest. Met ingang van 1 jan. 1971 is Y, notaris te Z, tot het bestuur van belanghebbende toegetreden. Bij akte d.d. 19 nov. 1970, verleden voor voornoemde notaris, heeft A aan belanghebbende geschonken het recht op lijfrente, ingaande op 15 dec. 1970, op het leven van de schenker, voortvloeiende uit een polis van de "Nationale Levensverzekering-Bank NV' gevestigd te Rotterdam, groot f 8.243,73 per jaar, te betalen per kwartaal, per 15 maart, 15 juni, 15 sept. en 15 dec., voor het eerst op 15 maart 1971. In verband met de leeftijd van de schenker, geboren 17 juli 1890, is de waarde van het geschonkene 5 x f 8.243,73 of f 41.218,65.

Ter zake is een aanslag in het recht van schenking opgelegd ad f 18.100,28, berekend naar het niet-verwantentarief. belanghebbende is van oordeel, dat het 10%-tarief van toepassing is, daar zij zou zijn aan te merken als een binnen het Rijk gevestigde rechtspersoon, welke uitsluitend of nagenoeg uitsluitend een algemeen maatschappelijk belang beoogt, zulks als bedoeld in art. 24, 1, voorlaatste alinea, Succ.wet 1956.'';

Overwegende dat het Hof de standpunten van partijen als volgt heeft weergegeven:

"dat belanghebbende ter staving van haar stelling het navolgende aanvoert: .'

De statutaire doelstelling voldoet aan de vereisten van art. 24, sub I, voorlaatste al., voornoemd, terwijl aan de schenking geen opdracht is verbonden, welke de verkrijging het karakter ontneemt van te zijn geschied in het algemeen belang. Erkend wordt dat, wil genoemde wetsbepaling van toepassing zijn, de feitelijke werkzaamheden van de desbetreffende rechtspersoon met de statutaire doelstelling moeten stroken.

De enige bestuurder van belanghebbende, tevens de oprichter, heeft nu sedert de oprichting een beleid gevoerd, dat gericht was op een zo groot mogelijke vermogensvorming, zodat de belanghebbende na het overlijden van hem zelf en zijn echtgenote daadwerkelijk en op de beste wijze in overeenstemming met haar doelstelling in functie kan treden. Een dergelijk beleid - gericht op interne vermogensvorming, gepaard met tijdelijke inactiviteit naar buiten - kan de aanspraak op het 10%-tarief niet verloren doen gaan, zolang dit beleid steunt op een visie, welke niet strijdig is met de doelstelling van belanghebbende Bovendien zou belanghebbende in elk van de jaren 1960 t/m 1964 f 1.000 aan prof. Tenhaeff hebben uitgekeerd als bijdrage in de kosten van zijn onderzoekingen, hetgeen dan in deze vorm zou zijn geschied, dat A - zoals uit ter zitting overgelegde girobescheiden blijkt - van zijn priverekening telkens f 1.000 aan prof. Tenhaeff heeft overgemaakt, welke bedragen hij zich dan door belanghebbende zou hebben doen terugbetalen, welke betalingen door belanghebbende onder "onkosten'zouden zijn geboekt, hebbende de gemachtigde ter zitting echter toegegeven, dat de verlies- en winstrekeningen van belanghebbende in de jaren 1961, 1962 en 1963 onder "onkosten'lagere bedragen vermelden dan f 1.000. Hoe dit zij, aan het boven uiteengezette principe kan dit, aldus belanghebbende, niet afdoen;

dat de Insp. ter staving van zijn stelling het navolgende aanvoert:

Erkend kan worden, dat de statutaire doelstelling van belanghebbende voldoet aan de vereisten van art. 24, sub I, voorlaatste al., Succ.wet 1956. Ten einde voor de toepassing van het 10%-tarief in aanmerking te komen, moeten de feitelijke werkzaamheden van de betrokken rechtspersoon echter met de statutaire doelstelling stroken. Bovendien is niet alleen de statutaire doelstelling doorslaggevend, doch het geheel der statutaire bepalingen.

Wat de feitelijke werkzaamheden betreft, sedert haar oprichting in 1956 heeft belanghebbende zich uitsluitend met vermogensbeheer beziggehouden. Belanghebbendes bewering dat zij in elk van de jaren 1960 t/m 1964 f 1.000 aan prof. Tenhaeff zou hebben uitgekeerd, is door niets gestaafd. Afgezien daarvan zouden deze uitkeringen wel zo gering zijn in verhouding tot vermogen en inkomsten van belanghebbende, dat zij in deze geen rol zouden kunnen spelen. Uit niets is gebleken, dat belanghebbende sinds 1965 door haar feitelijke werkzaamheden een algemeen maatschappelijk belang heeft behartigd.

Wat voorts de statuten betreft, deze bevatten geen enkele bepaling, waaruit blijkt wat er met de revenuen van belanghebbende moet gebeuren, zolang A en/of zijn echtgenote in leven zijn. A was sedert de oprichting de enige bestuurder en aan niemand verantwoording schuldig. Hij kon met deze revenuen geheel naar eigen inzicht handelen; de statuten geven geen enkele waarborg, dat en wanneer overeenkomstig de in art. 2 vermelde - tweeledige - doelstelling van de belanghebbende zal worden gehandeld. Onder deze omstandigheden kan belanghebbende niet geacht worden een algemeen maatschappelijk belang te beogen in de zin van art. 24, 1, voorlaatste al., voornoemd;'';

Overwegende dat het Hof omtrent het geschil heeft overwogen:

"dat, wil een rechtspersoon geacht worden uitsluitend of nagenoeg uitsluitend een algemeen maatschappelijk belang te beogen in de zin van art. 24, I, voorlaatste al., Succ.wet 1956, niet alleen het geheel der statutaire bepalingen daarmede in overeenstemming moet zijn, doch ook haar feitelijke werkzaamheden met de doelstelling zullen moeten stroken, althans daarmede niet strijdig zullen mogen zijn; dat nu vaststaat, dat belanghebbende - waarvan inderdaad gezegd kan worden dat haar statutaire doelstelling een algemeen maatschappelijk belang beoogt - sedert haar oprichting op 21 dec. 1956 tot aan 19 nov. 1970, de datum van de onderhavige schenking, geen enkele werkzaamheid - behoudens die, gericht op een zo groot mogelijke vermogensvorming - heeft verricht, welke hetzij in overeenstemming, hetzij strijdig was met haar doelstelling, zijnde van schenkingen door belanghebbende aan professor Tenhaeff van f 1.000 in elk van de jaren 1960 t/m 1964, gelijk door belanghebbende gesteld, in het geheel niets gebleken; dat derhalve wel juist is, gelijk de Insp. heeft betoogd, dat belanghebbende sedert 1956 feitelijk nog geen enkel algemeen maatschappelijk belang heeft behartigd, doch daaruit nog niet de conclusie mag worden getrokken, dat zij een dergelijk belang niet beoogt;

dat belanghebbende heeft gesteld, dat haar beleid gericht was op een zo groot mogelijke vermogensvorming gedurende het leven van haar oprichter en zijn echtgenote, zodat zij des te beter na hun beider overlijden overeenkomstig haar statutaire doelstelling werkzaam zou kunnen zijn; dat het Hof geen reden heeft om aan de juistheid van deze stelling te twijfelen; dat immers enerzijds weliswaar A sedert de oprichting de enige bestuurder was en aan niemand verantwoording schuldig, doch uit de feiten blijkt, dat zijn beleid inderdaad gezicht was op een zo groot mogelijk vermogensvorming; dat anderzijds art. 4 der statuten bepaalt, dat het bestuur uit tenminste een en ten hoogste twee leden zal bestaan, dat, zijn zowel A als zijn echtgenote overleden, tenminste een lid van het bestuur de bevoegdheid zal moeten hebben om in de parapsychologie te doceren, dat vakatures in het bestuur van bestuursleden, die door het college van curatoren der universiteit te Utrecht zijn benoemd, alsdan door bedoeld college worden vervuld en dat bij vakature van het door de notaris-bewaarder van de minute der akte van oprichting benoemde bestuurslid deze vakature door de notaris zal worden vervuld;

dat het Hof op grond van het voorgaande van oordeel is, dat er voldoende waarborg bestaat, dat belanghebbende na het overlijden van de heer en mevrouw A de revenuen van haar vermogen uitsluitend of nagenoeg uitsluitend zal aanwenden in overeenstemming met haar doelstelling;

dat het bovenstaande tot de conclusie leidt, dat belanghebbende is aan te merken als een rechtspersoon, gelijk bedoeld in art. 24, 1, voorlaatste al., van de Succ.wet 1956 en het door haar ingestelde beroep gegrond is;'';

Overwegende dat het Hof op deze gronden de uitspraak van de Insp. heeft vernietigd en de aanslag heeft verminderd tot een bedrag van f 4.121,80;

Overwegende dat de Staatssecr. van Fin. het volgende middel van cassatie heeft aangevoerd:

Overwegende dat dit middel als volgt is toegelicht:

Overwegende dienaangaande: