Home

Hoge Raad, 08-07-1986, AW7924, 23 441

Hoge Raad, 08-07-1986, AW7924, 23 441

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
8 juli 1986
Datum publicatie
4 april 2013
ECLI
ECLI:NL:HR:1986:AW7924
Zaaknummer
23 441
Relevante informatie
3.8 IB, 3.17 IB, 4.1 IB, 8 VPB, 9 VPB

Uitspraak

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 november 1984 betreffende de aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X BV te Z voor het jaar 1979 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting.

1. Aanslag en bezwaar

Aan belanghebbende is voor het jaar 1979 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van f 336.916. Deze aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, door de Inspecteur gehandhaafd.

2. Geding voor het Hof

Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft de vaststaande feiten als volgt weergegeven:

Belanghebbende werd op 24 september 1979 door de heer X (De belanghebbende in de zaak nr. 23 442 (BNB 1986/297*); Red.) en diens echtgenote, mevrouw X-Y, opgericht.

Van het maatschappelijk kapitaal ad f 125.000 werden bij de oprichting 35 aandelen à f 1.000 geplaatst, waarvan 34 bij X en 1 bij zijn vrouw. Directeur van belanghebbende is X.

De vennootschap heeft ten doel: het doen schrijven en publiceren van boeken, tijdschriften, verhandelingen en artikelen van uiteenlopende aard, het geven van adviezen aan uitgeverijen etcetera.

Bij notariële akte d.d. 21 februari 1980 heeft voormelde X zijn onderneming naar de toestand per 1 januari 1978 aan belanghebbende overgedragen.

Op grond van een op 27 december 1977 ondertekende voorovereenkomst komen de baten en lasten van de voorheen door de heer X gedreven onderneming met ingang van 1 januari 1978 voor rekening van de vennootschap.

Voormelde ondernemersactiviteiten van de heer X bestonden uit auteurs- en adviseurswerkzaamheden ten behoeve van BV Uitgeverij en Boekhandel A. Mevrouw X-Y nam een belangrijk deel van de in deze onderneming voorkomende werkzaamheden voor haar rekening. Thans is zij in loondienst bij belanghebbende.

In de akte van 21 februari 1980 verklaart X onder meer:

'dat hij, aangezien de overgedragen onderneming sinds een januari negentienhonderd achtenzeventig voor rekening en risico van de opgerichte vennootschap wordt gedreven, geen winst uit onderneming heeft genoten en dat hij uit hoofde van enige arbeidsovereenkomst geen recht heeft op honorering;

dat aan de door hem in de jaren negentienhonderd achtenzeventig en negentienhonderd negenenzeventig verrichte werkzaamheden een waarde kan worden toegekend van Vijfenzeventigduizend Gulden (f 75.000) per jaar;

derhalve over de gehele periode bedragende Eenhonderdvijftigduizend Gulden (f 150.000);

dat hij geen arbeidsvergoeding of salaris voor de door hem in de periode van een januari negentienhonderd achtenzeventig tot en met eenendertig december negentienhonderd negenenzeventig verrichte werkzaamheden heeft bedongen, noch zulks wenst te bedingen;

dat de waarde van vorenbedoelde werkzaamheden ad Eenhonderdvijftigduizend Gulden (f 150.000) geacht wordt als (informele) kapitaalstorting in de vennootschap te zijn ingebracht en door de vennootschap als agioreserve zal worden geboekt, zodat uitdrukkelijk geen vordering van de comparant uit dien hoofde op gemelde vennootschap zal ontstaan.'

In de aangifte vennootschapsbelasting 1979 werd het bedrag f 150.000 in de berekening van het belastbare bedrag als informele kapitaalstorting (agio) verwerkt. Aldus werd een belastbaar bedrag aangegeven met f 186.916,90. De inspecteur heeft dit bedrag verhoogd met f 150.000.

Behalve auteur is de heer X ook leraar. Zijn salaris als leraar bedroeg in de jaren 1978 en 1979 respectievelijk f 77.581 en f 80.330.

Met betrekking tot het geschil heeft het Hof het volgende vermeld:

In geschil is of de inspecteur terecht het belastbaar bedrag heeft verhoogd met f 150.000 ter zake van fictieve arbeidsbeloning van belanghebbendes directeur.

Na voor de standpunten van partijen te hebben verwezen naar de gedingstukken heeft het Hof omtrent het geschil overwogen:

5.1. Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar een voordeel genoten - waarvan partijen de grootte stellen op f 150.000 - doordat X ten bate van haar - belanghebbende - werkzaamheden ter waarde van dit bedrag heeft verricht waarvoor X geen beloning wenst te ontvangen. Belanghebbende stelt en de inspecteur betwist niet dat dit bij belanghebbende opgekomen voordeel, zijn oorzaak niet vond in de bedrijfsuitoefening van belanghebbende maar uitsluitend in de relatie tussen belanghebbende en haar aandeelhouder X. Belanghebbende heeft dit voordeel terecht niet tot de winst gerekend aangezien ingevolge art. 7 IB '64 daartoe alleen worden gerekend voordelen welke worden verkregen uit onderneming.

5.2. Het Hof verwerpt het beroep van de inspecteur op art. 29 IB '64 nu deze bepaling niet van toepassing is verklaard op de heffing van vennootschapsbelasting.

Op deze gronden heeft het Hof de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van f 186.916.

3. Geding in cassatie

De Staatssecretaris van Financiën heeft van 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld onder aanvoering van het volgende middel van cassatie:

Schending van het Nederlandse recht, met name van art. 8 Vpb. '69 in verbinding met art. 7 IB '64, doordat het Hof ten onrechte heeft beslist dat het litigieuze voordeel ad f 150.000 niet is aan te merken als een voordeel uit de onderneming van belanghebbende en derhalve niet tot de winst is te rekenen.

De directeur-groot-aandeelhouder van belanghebbende, de heer X, heeft in de jaren 1978 en 1979 werkzaamheden verricht ten behoeve van de onderneming die met ingang van 1 januari 1978 voor rekening van belanghebbende is gedreven. De waarde van die werkzaamheden is te stellen op f 150.000.

Dit bedrag wordt door belanghebbende in navolging van het arrest BNB 1978/252* beschouwd als 'informele kapitaalstorting' en is door haar als agioreserve geboekt.

Naar mijn oordeel is het arrest BNB 1978/252*, waarin een aan de BV opgekomen voordeel, bestaande uit het niet verschuldigd worden van rente over de haar door de grootmoedermaatschappij verstrekte lening, zijn oorzaak uitsluitend vond in de vennootschappelijke betrekkingen tussen de desbetreffende vennootschappen, niet van betekenis in de verhouding tussen een vennootschap en haar aandeelhouder-natuurlijk persoon.

Ik wijs in dit verband voorts op de zogenaamde kostenarresten (Hoge Raad 4 mei 1955, BNB 1955/223; Hoge Raad 12 februari 1958, BNB 1958/116*; Hoge Raad 10 december 1958, BNB 1959/51, en Hoge Raad 18 november 1959, BNB 1959/386) waaruit volgt dat de kosten slechts in mindering kunnen worden gebracht tot hun werkelijke bedrag, ook indien dit bedrag op persoonlijke overwegingen lager is dan aan een onafhankelijke derde zou moeten zijn betaald.

Belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend.

De Staatssecretaris heeft vervolgens zijn standpunt doen bepleiten door mr. Ch.J. Langereis, advocaat te Amsterdam.

De Advocaat-Generaal Moltmaker heeft op 8 april 1986 geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4. Beoordeling van het middel

5. Beslissing