Home

Hoge Raad, 18-12-1991, ZC4841, 27362

Hoge Raad, 18-12-1991, ZC4841, 27362

Uitspraak

ARREST

gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X BV te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 27 februari 1990 betreffende de haar voor het jaar 1986 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1986 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van f 220.180.

Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof, dat de uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:

Op 30 december 1958 werd belanghebbende opgericht als X NV te P. Zij is met ingang van 1958 aangemerkt als effecten-beleggingsmaatschappij in de zin van de Beschikking beleggingsmaatschappijen.

In het boekjaar 1963/1964 leed belanghebbende een verlies van f 661.270. Na vermindering van de koersverschillenreserve met f 282.629 tot nihil resteerde een compensabel aanloopverlies van f 378.641.

In de boekjaren 1964/1965 en 1965/1966 behaalde belanghebbende negatieve fiscale resultaten. In de boekjaren 1966/1967 tot en met 1979/1980 waren die resultaten positief. Op de beschikking, waarbij de Inspecteur voor het jaar 1978/1979 afzag van het opleggen van een aanslag, heeft deze een restant compensabel aanloopverlies vermeld van f 130.881. In de aangifte over 1979/1980 heeft belanghebbende bij de opgave van de te verrekenen verliezen het laatstgenoemde bedrag vermeld onder verwijzing naar deze beschikking.

Bij statutenwijziging van 7 augustus 1981 werd belanghebbende omgezet in een besloten vennootschap met als vestigingsplaats Q. Als boekjaar geldt het kalenderjaar en als doel: 'het beleggen van vermogen uitsluitend of nagenoeg uitsluitend in effecten, onroerende goederen en hypothecaire schuldvorderingen'.

Over de jaren 1970/1971 tot en met 1985, in al welke jaren positieve resultaten werden behaald, hebben geen winstdelingen aan aandeelhouders plaatsgevonden.

In geschil is of belanghebbende aan de voorwaarden heeft voldaan om voor het onderhavige jaar te kunnen worden aangemerkt als beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 28, lid 2, (tekst 1986) van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.

3.2. Het Hof heeft dit geschilpunt ten nadele van belanghebbende beslist en haar standpunt dat zij niet aan de uitdelingsverplichting als bedoeld in evenvermelde bepaling, aanhef en letter b, behoefde te voldoen en niet kon voldoen, omdat zich de situatie voordeed dat haar vermogen minder beliep dan het bedrag van het gestorte kapitaal, verworpen. 's Hofs beslissing steunt voor zover in cassatie van belang op het oordeel dat de ratio van het regime voor beleggingsinstellingen geen steun biedt aan het standpunt van belanghebbende.

3.3. Het middel, dat zich tegen dit oordeel keert, kan niet tot cassatie leiden, aangezien dit oordeel juist is en 's Hofs beslissing zelfstandig kan dragen. Gelet op de ratio van voormeld regime - namelijk te bewerkstelligen dat in plaats van bij de beleggingsinstelling bij haar aandeelhouders of anderszins gerechtigden over de opbrengst van de beleggingen belasting wordt geheven - kan er immers geen sprake zijn van een beleggingsinstelling, indien, om welke reden dan ook niet wordt voldaan aan de uitdelingsverplichting als bedoeld in eerdergenoemde wetsbepaling; zulks lijdt geen uitzondering indien voldoening aan deze verplichting bij gebreke van voldoende vermogen niet mogelijk is.

3.4. Voor zover het middel zich keert tegen hetgeen onder 6.7 tot en met 6.9 van 's Hofs uitspraak is overwogen, kan het evenmin tot cassatie leiden, aangezien deze overwegingen, die door het Hof ten overvloede zijn gegeven, 's Hofs beslissing niet dragen.

4. Beslissing