Hoge Raad, 10-11-1993, ZC5501, 28512
Hoge Raad, 10-11-1993, ZC5501, 28512
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 10 november 1993
- Datum publicatie
- 8 april 2013
- Zaaknummer
- 28512
- Relevante informatie
- Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, New York, 16-12-1966 [Tekst geldig vanaf 11-03-1979] art. 26, Successiewet 1956 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 24, Successiewet 1956 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 25, Successiewet 1956 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 32, 25 SW, 24 SW (oud), 25 SW (oud), 26 SW (oud), 32 SW (oud)
Uitspraak
ARREST
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 9 oktober 1991 betreffende de aan X en X-Y, beiden wonende te Z opgelegde aanslag in het recht van successie ter zake van hun verkrijging uit de nalatenschap van AX, overleden te Q op 15 januari 1988.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbenden is ter zake van hun verkrijging uit voormelde nalatenschap een aanslag in het recht van successie opgelegd tot een bedrag van f 88.403 welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbenden zijn van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een bedrag van f 43.680. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbenden hebben een vertoogschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal Moltmaker heeft op 10 maart 1993 geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. De ontvankelijkheid van het cassatieberoep
Door belanghebbenden is betoogd dat de Staatssecretaris in zijn beroep niet-ontvankelijk verklaard dient te worden omdat het beroepschrift niet uiterlijk op 8 december 1992 ter griffie van het Hof is ontvangen maar eerst op 9 december 1992 ter griffie van de Hoge Raad. Dit betoog faalt, gelet op het bepaalde in artikel 21, lid 1, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken, alsmede in aanmerking genomen dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift in cassatie niet, zoals belanghebbenden klaarblijkelijk menen, eindigde op 8 maar op 9 december 1992.