Home

Hoge Raad, 04-06-2024, ECLI:NL:HR:2024:806, 22/04686

Hoge Raad, 04-06-2024, ECLI:NL:HR:2024:806, 22/04686

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
4 juni 2024
Datum publicatie
4 juni 2024
ECLI
ECLI:NL:HR:2024:806
Formele relaties
Zaaknummer
22/04686

Inhoudsindicatie

Faillissementsfraude in vastgoedmarkt. Medeplegen bedrieglijke bankbreuk (meermalen gepleegd) in faillissementen van vennootschap (holding) van vader van verdachte en van vader in privé (art. 341.a (oud) Sr), in geval van faillissement ter bedrieglijke verkorting van rechten van schuldeisers enig goed aan boedel onttrekken (art. 344.1 (oud) Sr) en (feitelijk leiding geven aan) schuldwitwassen (door rechtspersoon) (meermalen gepleegd) (art. 420quater.1.b Sr). Vrijspraak in eerste aanleg.

1. Bewijsklachten “ter bedrieglijke verkorting van rechten van schuldeisers”. Heeft verdachte gehandeld ter bedrieglijke verkorting van rechten van schuldeisers? 2. Bewijsklachten medeplegen bedrieglijke bankbreuk in faillissement van vennootschap van vader van verdachte. 3. Bewijsklacht medeplegen bedrieglijke bankbreuk (meermalen gepleegd) in faillissement van vader van verdachte in privé. 4. Bewijsklachten schuldwitwassen. Kan uit arrest en gebruikte bewijsmiddelen volgen dat geldbedragen die verdachte van zijn moeder in privé heeft ontvangen, afkomstig waren uit enig misdrijf en dat verdachte dat redelijkerwijs moest vermoeden?

Ad 1. HR: Om redenen vermeld in CAG kan middel niet tot cassatie leiden. CAG: Verschillende (feitelijke) klachten die in het bijzonder klagen over het aan bewezenverklaring van bestanddeel “ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers” ten grondslag liggende oordeel van hof dat verdachte zich bewust was van aanmerkelijke kans op faillissement van holding en dat hij die kans heeft aanvaard, falen. In het licht van ‘s hofs feitelijke vaststellingen, is ‘s hofs oordeel dat verdachte in tlgd. periode de aanmerkelijke kans op faillissement van holding heeft voorzien en bewust heeft aanvaard, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Hof heeft tevens verweer van verdediging op dit punt toereikend gemotiveerd verworpen.

Ad 2. HR: Om redenen vermeld in CAG kan middel niet tot cassatie leiden. CAG: Middel komt op tegen bewezenverklaring, v.zv. inhoudende dat holding de aandelen van vennootschap A (de stal) (ver) beneden waarde in economisch verkeer heeft overgedragen aan vennootschap B (vennootschap van verdachte), en tegen verwerping van verweer van verdediging ten aanzien hiervan. Middel faalt.

Ad 3. HR: Om redenen vermeld in CAG kan middel niet tot cassatie leiden. CAG: Middel klaagt dat bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd, v.zv. inhoudende dat verdachte heeft gehandeld ter bedrieglijke verkorting van rechten van schuldeisers, althans dat hof het verweer van verdediging ten aanzien hiervan ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen. Middel faalt.

Ad 4. HR: Om redenen vermeld in CAG kan middel niet tot cassatie leiden. CAG: Uit bewijsvoering blijkt voldoende dat geldbedragen van € 50.000 en € 115.000 van misdrijf afkomstig waren, terwijl hof niet gehouden was tot nadere motivering. Ook bewijs voor “redelijkerwijs moest vermoeden” volgt in voldoende mate uit ‘s hofs bewijsvoering.

Volgt verwerping. Samenhang met: 22/04626 en 22/04642.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer 22/04686

Datum 4 juni 2024

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 2 december 2022, nummer 21-006932-16, in de strafzaak

tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,

hierna: de verdachte.

1 Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, advocaat in Rotterdam, en P. van Dongen, advocaat in Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.

De raadsman Baumgardt heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2 Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1

Het cassatiemiddel klaagt in de kern dat de bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair en 1 meer subsidiair tenlastegelegde, voor zover die inhoudt dat de verdachte heeft gehandeld “ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers”, ontoereikend is gemotiveerd.

2.2

Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:

“1. subsidiair
hij in de periode van 01 december 2011 tot en met 05 maart 2014, in Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] (geb. [geboortedatum] 1953, verder te noemen [medeverdachte 1]) en/of [bedrijf 1] B.V. (verder te noemen [bedrijf 1]), terwijl [bedrijf 1] bij vonnis van de Rechtbank Zwolle-Lelystad van 12 juli 2012, in staat van faillissement is verklaard, telkens ter bedrieglijke verkorting van de rechten van diens ([bedrijf 1]) schuldeiser(s): goederen aan de boedel heeft onttrokken, en - op een tijdstip waarop verdachte en zijn mededader wisten dat het faillissement niet kon worden voorkomen - enig goed klaarblijkelijk beneden de waarde heeft vervreemd, immers hebben verdachte en [medeverdachte 1] -zakelijk omschreven-:
*** een overeenkomst tussen [bedrijf 2] B.V. (verder te noemen [bedrijf 2], doch later [bedrijf 3] B.V. verder te noemen [bedrijf 3]) en [bedrijf 1], gedateerd op 01 december 2011 gesloten en ondertekend, waarin wordt overeengekomen en omschreven dat [bedrijf 1] een vordering (verder te noemen de Vordering) heeft op [bedrijf 2] per 30 november 2011 ten bedrage van EUR 38.250.000 -welke vordering tot zekerheid voor nakoming van haar schulden door [bedrijf 1] was verpand aan de Rabobank- en dat deze Vordering wordt omgezet middels een (agio)storting door [bedrijf 1] van EUR 38.250.000 op (door haar gehouden) aandelen [bedrijf 2], later [bedrijf 3]) en waarbij [bedrijf 1] verklaart niets meer van [bedrijf 2], later [bedrijf 3] te vorderen te hebben uit hoofde van de Vordering en kwijting verleent aan [bedrijf 2], later [bedrijf 3] voor betaling van de Vordering en [bedrijf 1] verklaart niets meer van [bedrijf 2], later [bedrijf 3] te vorderen te hebben uit hoofde van de Vordering tot nadere storting van die EUR 38.250.000 en kwijting te verlenen aan [bedrijf 2], later [bedrijf 3] voor betaling van de Vordering tot nadere storting van die EUR 38.250.000, door welke overeenkomst een schuld van [bedrijf 2], later [bedrijf 3] aan [bedrijf 1] de facto is omgezet naar eigen vermogen van [bedrijf 2] en een vordering van [bedrijf 1] op [bedrijf 2], later [bedrijf 3] is omgezet in verhoging van het bedrag van de deelneming in het risicodragend kapitaal van [bedrijf 2], later [bedrijf 3], waardoor [bedrijf 1] per saldo heeft afgezien van het vermogensrecht bestaande in die Vordering en het pandrecht van de Rabobank wordt miskend, en
*** middels notariële akte (op 01 december 2011) de aandelen van [bedrijf 2], later [bedrijf 3] -(ver) beneden de waarde in het economisch verkeer- voor een geldbedrag van EUR 7.000.000 overgedragen aan [bedrijf 4] BV (verder te noemen [bedrijf 4]) waarbij is overeengekomen dat betaling van de koopsom van de aandelen door afstand is voldaan middels de hierna te noemen geldleningsovereenkomst, en
*** op 01 december 2011 een geldleningsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 4] gesloten en ondertekend waarbij [bedrijf 1] een geldbedrag van EUR 7.000.000 leent aan [bedrijf 4] onder meer onder voorwaarde van 7 (zeven) jaarlijkse aflossingen van elk EUR 1.000.000 door [bedrijf 4] te beginnen op 01 december 2012, en
*** (op 01 december 2011) een sponsorovereenkomst gesloten tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 2], later [bedrijf 3] inhoudende dat [bedrijf 1] gedurende zeven jaren jaarlijks EUR 1.000.000 betaalt voor door [bedrijf 2], later [bedrijf 3] te leveren sponsoractiviteiten, welke feiten tezamen en in onderling verband bezien ertoe hebben geleid dat aanzienlijke vermogensbestanddelen het vermogen van [bedrijf 1] hebben verlaten;

en

1. meer subsidiair
*** in de periode van 01 december 2011 tot en met 05 maart 2014 in Nederland in het geval van een faillissement en/of in het vooruitzicht daarvan, terwijl dat faillissement is gevolgd, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers, enig goed aan de boedel heeft onttrokken, immers heeft verdachte -zakelijk omschreven- terwijl [bedrijf 1] bij vonnis van de Rechtbank Zwolle-Lelystad van 12 juli 2012, in staat van faillissement is verklaard-
*** een vordering ter hoogte van EUR 5.273.139 van [bedrijf 3] op [bedrijf 4] voor een bedrag van EUR 5.250.000 -welke vordering is ontstaan onder meer door verkoop van (top)paarden in eigendom van [bedrijf 3] waarbij de opbrengst is ontvangen op een bankrekening van [bedrijf 4]- verrekend met een uitdeling (uitbetaling agio) van [bedrijf 3] aan [bedrijf 4], waardoor aan het eigen vermogen van [bedrijf 3] een bedrag van EUR 5.250.000 is onttrokken.”

2.3

De bewezenverklaring steunt op de bewijsvoering in de uitspraak van het hof onder 6, welke uitspraak is gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2022:10343.

2.4

Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 5.

3 Beoordeling van het derde, het vierde en het vijfde cassatiemiddel

3.1

Het derde, het vierde en het vijfde cassatiemiddel klagen in de kern over de bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair, 2 primair en 3 tenlastegelegde feit.

3.2

Deze cassatiemiddelen leiden niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 7, 8 en 9.

4 Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige

5 Beslissing