Home

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 17-01-2019, ECLI:NL:OGEABES:2019:1, BON201800027

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 17-01-2019, ECLI:NL:OGEABES:2019:1, BON201800027

Gegevens

Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Datum uitspraak
17 januari 2019
Datum publicatie
23 januari 2019
ECLI
ECLI:NL:OGEABES:2019:1
Zaaknummer
BON201800027

Inhoudsindicatie

Naar het oordeel van het Gerecht vormen de onroerende zaken geen zelfstandige woningen in de zin van artikel 4.10, lid 1 BBES. Belanghebbende heeft aldus geen recht op de belastingvrije voet van USD 70.000 van artikel 4.10, eerste lid BBES. Voorts is het Gerecht van oordeel dat de appartementsrechten (of appartementen) van belanghebbende niet als een zelfstandig ‘hotel’ in de zin van de vastgoedbelasting kwalificeren. Het hoteltarief van 10% (artikel 4.9 BBES) is dus niet van toepassing.

Uitspraak

Uitspraak van 17 januari 2019

BBZ nr. BON201800027

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE

UITSPRAAK

Op het beroep in de zin van

hoofdstuk VIII, titel acht, afdeling drie van de Belastingwet BES van:

X, wonende in Nederland,

belanghebbende,

gericht tegen:

DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Bonaire,

de Inspecteur,

PROCESVERLOOP

1.1 Aan belanghebbende is met dagtekening 5 mei 2017 voor het jaar 2016 een aanslag vastgoedbelasting opgelegd ten bedrage van USD 2.655.

1.2 Belanghebbende heeft op 27 juni 2017 daartegen bezwaar gemaakt.

1.3 De Inspecteur heeft op 14 december 2017 uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar afgewezen.

1.4 Belanghebbende is op 15 januari 2018 in beroep gekomen tegen de uitspraak op bezwaar. Ter zake van de indiening van het beroepschrift heeft belanghebbende een bedrag van USD 30 aan griffierecht voldaan.

1.5 De Inspecteur heeft op 28 september 2018 een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft bij e-mailbericht van 2 november 2018 daarop gereageerd.

1.6 De zaak is behandeld ter zitting van 13 november 2018 te Bonaire. Namens de

de Inspecteur zijn verschenen mr. A., B. MBA, C. BSc, D en E. Belanghebbende is met bericht van verhindering, niet verschenen.

1.7 Van het ter zitting verhandelde is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt. Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren. Zijn reactie (e-mailbericht van 5 december 2018) is naar de Inspecteur gestuurd en vervolgens heeft het Gerecht het onderzoek gesloten.

2 FEITEN

2.1

Y NV (hierna: Plaza) is eigenaar van een hotelcomplex met 64 afzonderlijke hotelsuites, 48 hotelappartementen en 62 hotelvilla’s. Belanghebbende is eigenaar van appartementsrechten in het hotelcomplex en is gerechtigd tot drie appartementen (hierna: onroerende zaken). De onroerende zaken zijn gelegen aan de Z, units 1, 2 en 3 en hebben een eigen kadastraal nummer 4, 5 en 6. De onroerende zaken worden aangeduid als gs (grand suite) 7, gs 8 en gs 9.

2.2

Het hotelcomplex is een all-inclusive vakantieresort dat verblijfsaccommodaties verhuurt aan toeristen. Belanghebbende is woonachtig in Nederland en placht zelf tijdens zijn vakantie in de onroerende zaken te verblijven. Voor het overige worden de onroerende zaken via Plaza verhuurd aan derden. Daartoe heeft belanghebbende (verplicht) een Beheer- en managementovereenkomst afgesloten met Plaza.

2.3

De onroerende zaken hadden bij de aankoop in het jaar 1995 een granieten aanrechtblad met twee wasbakken en alle keukenaansluitingen. Plaza heeft zonder de toestemming van belanghebbende het aanrechtblad vervangen door een wastafel met zijbladen. Hierdoor moesten de keukenbenodigdheden worden opgeborgen in de ombouw van het bed in de appartementen.

2.4

Met dagtekening 5 mei 2017 zijn aan belanghebbende aanslagen vastgoedbelasting opgelegd naar een waarde van USD 330.000 (3* $110.000) en een te betalen bedrag van USD 2.655. Het betreft drie verschillende onroerende zaken, waarvoor er drie waardebeschikkingen zijn. De aanslagen zijn in één aanslagbiljet opgenomen.

3 GESCHIL EN STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1

Tussen partijen is in geschil of de aanslag terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en verweerder bevestigend.

3.2

Belanghebbende stelt primair dat sprake is van zelfstandige woningen in de zin van artikel 4.10, lid 1 van de Belastingwet BES (hierna: BBES) en dat hierdoor een vrijstelling van USD 70.000 per woning geldt. Hij doet in dat verband ook een beroep op het gelijkheidsbeginsel en stelt daarbij dat bij andere onroerende zaken met een keuken deze bepaling wel wordt toegepast. Subsidiar stelt belanghebbende dat het tarief van 10 percent (artikel 4.9 van de BBES), dat voor hotels geldt van toepassing is.

3.3

De Inspecteur stelt dat artikel 4.10, lid 1, noch artikel 4.9 van de BBES van toepassing is.

4 BEOORDELING VAN HET BEROEP

4.1

In artikel 4.10 van de BBES wordt - voor zover hier van belang - bepaald dat de voordelen uit een onroerende zaak worden gesteld op 4% van de waarde van de onroerende zaak, met dien verstande dat ingeval de onroerende zaak een zelfstandige woning betreft, de voordelen worden gesteld op 4% van de waarde, voor zover de waarde meer bedraagt dan USD 70.000.

4.2

Een zelfstandige woning moet naar het oordeel van het Gerecht voorzien zijn van de wezenlijke voorzieningen als toilet, douchegelegenheid en keuken. Uit de feiten en omstandigheden blijkt niet dat de onroerende zaken over een vaste keukenvoorziening beschikken. In de uitspraak van 9 november 2017, nr. BON201500021, ECLI:NL:OGEABES:2017:18 met betrekking tot de aanslag vastgoedbelasting voor het jaar 2014 is geoordeeld dat de onroerende zaken niet kunnen worden aangemerkt als zelfstandige woningen in de zin van artikel 4.10, lid 1 van de BBES. De rechter heeft in die zaak op 20 oktober 2017 een descente gedaan. Daarbij is onder andere vastgesteld dat in de onroerende zaken geen vaste keukenvoorzieningen aanwezig zijn. Het Gerecht heeft in de onderhavige zaak - waarbij de situatie van de onroerende zaken per waardepeildatum 1 januari 2016 moet worden beoordeeld - geen reden om aan te nemen dat de feitelijke situatie anders was. Uit hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd volgt dat de onroerende zaken bij de aankoop in het jaar 1995 wel waren voorzien van een vaste keukenvoorziening maar dat deze nadien is opgeheven. De omstandigheid dat belanghebbende tijdens zijn verblijf in staat is - met de in de kasten opgeborgen kookvoorzieningen - te koken maakt dit niet anders. Belanghebbende heeft zich nog beroepen op het gelijkheidsbeginsel en heeft daarbij gesteld dat bij andere onroerende zaken met een keuken de vrijstelling wel wordt toegepast. Nu hiervoor is overwogen dat de onroerende zaken niet beschikken over een vaste keukenvoorziening faalt het beroep op het gelijkheidsbeginsel.

4.3

Ook de subsidiare stelling van belanghebbende dat het zogenoemde hoteltarief van artikel 4.9 van de BBES van toepassing is, treft geen doel. Ingevolge deze bepaling bedraagt de belasting 10 percent (in andere gevallen 20 percent) van de voordelen uit een onroerende zaak indien de onroerende zaak een hotel betreft. Het Gerecht is van oordeel dat de appartementsrechten (of appartementen) van belanghebbende niet als een zelfstandig ‘hotel’ in de zin van de vastgoedbelasting kwalificeren. (vgl. Raad van Beroep voor Belastingzaken, 19 juni 2015, ECLI:NL:ORBBACM:2015:17). In dit verband heeft belanghebbende in zijn reactie op de pleitnota van de Inspecteur (e-mailbericht van 5 december 2018) een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel en gesteld dat Plaza - eigenaar van meer dan de helft van de appartementsrechten – wel van het hoteltarief geniet. Het Gerecht merkt deze nieuwe stelling van belanghebbende aan als tardief en laat het buiten beschouwing.

4.4

Gelet op het voorgaande is het beroep van belanghebbende ongegrond.

5 DE BESLISSING