Home

Rechtbank Gelderland, 07-12-2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:5233, AWB - 17 _ 333

Rechtbank Gelderland, 07-12-2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:5233, AWB - 17 _ 333

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
7 december 2018
Datum publicatie
12 december 2018
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2018:5233
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 17 _ 333

Inhoudsindicatie

Bosbouwvrijstelling maar zeer beperkt van toepassing bij verkoop campingterrein.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummers: AWB 17/333, AWB 17/334

in de zaken tussen

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2012 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 919.119 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 38.118. Tevens is bij beschikking € 55.647 aan belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2012 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 50.064. Tevens is bij beschikking € 144 aan belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 december 2016 de aanslagen en de beschikkingen belastingrente gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen bij brief van 17 januari 2017, ontvangen door de rechtbank op 18 januari 2017, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2018.

Eiser is verschenen, bijgestaan door [gemachtigde] . Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en [A] .

Partijen hebben ieder voor de zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank, welke pleitnota's ter zitting zijn toegelicht.

Overwegingen

Feiten

1. Eiser heeft tot mei 2012 onder de naam [B] een kleinschalig bungalowpark met camping geëxploiteerd in een bosrijke omgeving te [Z] .

2. [B] was een relatief open plek in het bos met een oppervlakte van 2.49.95 hectare en lag in een door de provincie Gelderland voor grofwild beoogde corridor tussen de [C] , de [D] en de [E] .

3. In het kader van het provinciale Groei- en Krimpbeleid heeft de provincie Gelderland aan de [F] (hierna: [F] ) opdracht gegeven om met eiser in onderhandeling te treden over de aankoop van [B] . In verband met deze onderhandelingen heeft [F] opdracht gegeven aan twee taxateurs om [B] te taxeren. De taxateurs hebben op [2010 1] een rapport uitgebracht. In dit rapport wordt [B] , na aftrek van het deel van de grond dat eiser heeft behouden, gewaardeerd op (afgerond) € 1.100.000. Dit bedrag is gebaseerd op de waarde van de recreatiewoningen die zich op het park bevinden en de gekapitaliseerde jaarlijkse opbrengst van de campingplaatsen.

4. De onderhandelingen hebben geleid tot een overeenkomst met dagtekening [2010 2] (hierna ook: de koopovereenkomst), waarbij eiser twee hectare van zijn grond heeft verkocht aan het [G] (hierna: [G] ) voor een bedrag van € 1.123.500. Dit bedrag bestaat uit € 1.100.000 voor de grond en € 23.500 aan vergoeding voor kosten die eiser in het verkooptraject heeft gemaakt. Bij notariële akte van 25 mei 2012 is de grond geleverd. Deze grond is vervolgens teruggegeven aan de natuur.

5. Het resterende deel van de grond met daarop zijn woning heeft eiser behouden. Dit deel heeft de bestemming ‘wonen’ gekregen. Na de verkoop en de levering van de hiervoor genoemde twee hectare grond heeft eiser dit deel naar zijn privévermogen overgebracht en daarmee de staking van zijn onderneming voltooid.

6. Op 5 november 2013 heeft eiser voor het jaar 2012 aangifte gedaan voor de IB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.081 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 38.118. In de aangifte is voor een bedrag van € 1.036.641 een beroep gedaan op de vrijstelling voor bosbedrijf (hierna: bbv).

7. Met dagtekening 6 december 2013 heeft verweerder een voorlopige aanslag IB/PVV 2012 opgelegd conform de door eiser ingediende aangifte.

8. Voorafgaand aan het vaststellen van de definitieve aanslag heeft in 2016 uitgebreid schriftelijk en mondeling overleg plaatsgevonden tussen partijen over het al dan niet van toepassing zijn van de bbv.

9. Met dagtekening 29 juli 2016 heeft verweerder de definitieve aanslag vastgesteld. Daarbij heeft verweerder de bbv gecorrigeerd met een bedrag van € 1.026.641. Verweerder heeft bij de definitieve aanslag een bedrag van € 10.000 aan bbv geaccepteerd.

Geschil

10. In geschil is in hoeverre de bbv van toepassing is op de bij de verkoop van de twee hectare grond aan het [G] en de overbrenging van de resterende grond met woning naar privé behaalde boekwinst. Daarnaast is in geschil of terecht een bedrag van € 55.647 aan belastingrente in rekening is gebracht.

11. Eiser stelt dat de behaalde boekwinsten onder de bbv vallen en daarom zijn vrijgesteld. Hij voert daartoe aan dat hij niet zijn camping heeft verkocht, maar uitsluitend bosgrond. De boekwinsten zijn dus ook niet op de camping gemaakt, maar op de grond. Omdat deze grond bosgrond is, valt de boekwinst onder de bbv. De rechten op de camping zijn niet verkocht, maar zijn vervallen door de wijziging van de bestemming. Het in opdracht van [F] opgemaakte taxatierapport is volgens eiser niet relevant, omdat verweerder in overleg met eiser de koopsom had moeten splitsen in een deel voor de grond en een deel voor de camping. Ten aanzien van de belastingrente stelt eiser dat verweerder te lang heeft gewacht met het in behandeling nemen van zijn aangifte. Dat is hem niet te verwijten en lijkt opzettelijk te zijn veroorzaakt door verweerder, waardoor hij nu moet opdraaien voor de financiële gevolgen. Hij heeft verder in zijn aangifte gevraagd om een expliciete uitspraak van verweerder over de behaalde boekwinsten, aldus nog steeds eiser.

12. Verweerder stelt dat, met uitzondering van het door hem geaccepteerde bedrag, de bbv niet van toepassing is. Uit de koopovereenkomst blijkt niet alleen dat het campingterrein is verkocht, maar ook de doelstelling van de koper om het terrein om te vormen tot natuur. Uit de overeenkomst volgt dat de recreatieactiviteiten beëindigd moeten worden en daarom heeft eiser recht op schadeloosstelling. De schadeloosstelling is dus voor het recreatiebedrijf en niet voor het bosbedrijf. Het geaccepteerde bedrag aan bbv van € 10.000 is voldoende voor de mate waarin eiser het bosbedrijf uitoefent. Verweerder stelt voorts dat eiser de boekwinst op de naar privé overgebrachte grond met woning voor een te laag bedrag in zijn aangifte heeft opgenomen. Deze boekwinst had € 133.500 hoger moeten zijn. Verweerder is niet voornemens over dat verschil na te vorderen, maar wil wel (indien nodig) in zoverre een beroep doen op interne compensatie. Met betrekking tot de belastingrente stelt verweerder dat deze voortvloeit uit de correctie van de aangifte. De definitieve aanslag is tijdig opgelegd. Dat dit niet sneller na het indienen van de aangifte is gebeurd is niet te wijten aan onzorgvuldigheid, maar aan de inrichting van de werkzaamheden door verweerder.

Beoordeling van het geschil

13. Ingevolge artikel 3.11, eerste lid, van de Wet IB 2001 behoren voordelen uit bosbedrijf niet tot de winst. Bij een bosbedrijf gaat het niet om een bedrijf als organisatie van kapitaal en arbeid, maar uitsluitend om de feitelijke beoefening van de bosbouw en al hetgeen met die beoefening rechtstreeks verband houdt. Dit brengt mee dat tot een onderneming als die van eiser, welke het bosbedrijf niet tot hoofddoel heeft, werkzaamheden kunnen behoren die wel als uitoefening van het bosbedrijf kunnen worden beschouwd, vergelijk Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 11 juli 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:5862. Omdat eiser een beroep doet op de bbv, rust op hem de last om aannemelijk te maken of, en zo ja, in hoeverre, de bbv in zijn geval van toepassing is.

14. Dat hij niet zijn camping heeft verkocht, maar uitsluitend bosgrond, heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank neemt daarbij allereerst in aanmerking dat de koopovereenkomst als voorwerp een campingterrein heeft. In de considerans van de bijzondere voorwaarden bij de koopovereenkomst overwegen partijen verder onder meer dat de provincie Gelderland een beleid heeft ontwikkeld waarbij gestreefd wordt naar het uitplaatsen van verblijfsrecreatieve bedrijven van het centrum van het Veluws natuurmassief naar de randen van de [C] ; dat het [G] in opdracht van diverse samenwerkende overheden verblijfsrecreatieve bedrijven tracht te verwerven die op plaatsen liggen waar het beleid gericht is op het verdwijnen van deze recreatieve activiteit, de zogenaamde krimplocaties; dat het recreatieterrein [B] aangemerkt is als krimplocatie en dat verkoper onder voorwaarden bereid is om mee te werken aan het groei- en krimpproces en onder voorwaarden bereid is om mee te werken aan verkoop van zijn bedrijf. Voorts is in verband met de aankoop in opdracht van [F] een taxatierapport opgesteld en is de koopprijs gelijk aan de in dit rapport getaxeerde waarde van het verkochte, dat wordt omschreven als recreatiepark [B] . Dit rapport vermeldt als doel van de taxatie “waardevaststelling van het object in verband met mogelijke aankoop van het geheel in het kader van het project Groei en Krimp”. Dit alles betekent naar het oordeel van de rechtbank dat de prijs die eiser voor de verkochte grond heeft ontvangen zijn oorzaak vindt in de staking van zijn onderneming, zijnde een kleinschalig bungalowpark met camping en niet in de verkoop van bosgrond.

15. Dat tot de onderneming van eiser enige werkzaamheden hebben behoord die als de uitoefening van het bosbedrijf kunnen worden beschouwd acht de rechtbank wel aannemelijk. Eiser heeft evenwel niet aannemelijk gemaakt dat de door verweerder toegekende bbv van € 10.000 te laag is.

16. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiser geen recht heeft op een hoger bedrag aan bbv dan door verweerder is toegekend. Zowel de aanslag IB/PVV als de aanslag ZVW zijn naar de juiste bedragen vastgesteld. Dit betekent dat de beroepen in zoverre ongegrond moeten worden verklaard. De door verweerder opgeworpen mogelijkheid van interne compensatie komt dan niet meer aan de orde.

17. Ingevolge artikel 30fc, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt, indien met betrekking tot de inkomstenbelasting na het verstrijken van een periode van zes maanden te rekenen vanaf het einde van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven een aanslag met een door de belastingplichtige te betalen bedrag aan belasting wordt vastgesteld, met betrekking tot die aanslag aan de belastingplichtige belastingrente in rekening gebracht.

18. Niet in geschil is dat de aanslag tijdig is opgelegd. Eiser stelt echter dat verweerder onnodig lang heeft gewacht met het in behandeling nemen van zijn aangifte en dat hij daarom onnodig belastingrente moet betalen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet onzorgvuldig handelt, wanneer hij overeenkomstig de wettelijke bepalingen belastingrente in rekening brengt in geval van een correctie van de aangifte bij het opleggen van de definitieve aanslag. Voor het opleggen van een definitieve aanslag geldt dat verweerder met zorgvuldigheid kennis moet nemen van de inhoud van de aangifte en, indien hij aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven twijfelt, een nader onderzoek moet instellen. Die zorgvuldigheid brengt ook mee dat hem bij de uitvoering van zijn taak een zekere vrijheid toekomt bij de inrichting van zijn werkzaamheden, vergelijk Hoge Raad 25 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP5536. Verweerder heeft overeenkomstig zijn beleid kort na het indienen van de aangifte aan eiser een voorlopige aanslag opgelegd, om de gevolgen van het berekenen van belastingrente te beperken. Dat in dit geval de aan eiser in rekening gebrachte belastingrente hierdoor niet is beperkt, ligt aan de correctie die door verweerder is aangebracht. Ook de beroepen voor zover deze zien op de belastingrente zijn ongegrond.

19. Gelet op het voorgaande dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.

20. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Westerbaan, voorzitter, mr. J.J.J. Engel en mr. E. Horsthuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.H. Ruis, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 7 december 2018

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.