Home

Rechtbank Noord-Holland, 14-12-2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:12300, AWB-21_1194

Rechtbank Noord-Holland, 14-12-2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:12300, AWB-21_1194

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
14 december 2022
Datum publicatie
23 februari 2023
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2022:12300
Zaaknummer
AWB-21_1194
Relevante informatie
Art. 2 Wet OB 1968, Art. 15 lid 1 aanhef en onderdeel a Wet OB 1968, Art. 11 lid 1 aanhef en onderdeel c Uitv.besch. OB, Art. 27e lid 1 AWR, Art. 52a AWR

Inhoudsindicatie

De omstandigheid dat verweerder geen informatiebeschikking heeft opgelegd staat er niet aan in de weg dat eiseres om bewijs ter onderbouwing van de geclaimde aftrek voorbelasting mag worden gevraagd. Eiseres heeft onvoldoende onderbouwd dat zij recht heeft op de volledige door haar geclaimde aftrek van voorbelasting.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 21/1194

(gemachtigde: [naam 1] RBc)

en

Procesverloop

Verweerder heeft voor het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 aan eiseres met dagtekening 27 december 2018 een naheffingsaanslag omzetbelasting (naheffingsaanslag) opgelegd ten bedrage van € 24.832. Tegelijk met de naheffingsaanslag heeft verweerder bij beschikking € 4.931 aan belastingrente in rekening gebracht.

Bij uitspraak op bezwaar van 6 december 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de naheffingsaanslag verminderd tot € 18.667. De belastingrente heeft verweerder verminderd tot € 3.707.

Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij rechtbank Noord-Nederland. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Het onderzoek ter zitting van rechtbank Noord-Nederland heeft plaatsgevonden op 4 maart 2021 te Groningen. Bij uitspraak van dezelfde datum heeft rechtbank Noord-Nederland zich onbevoegd verklaard en het beroepschrift doorgezonden aan rechtbank Noord-Holland.

Eiseres en verweerder hebben vóór de zitting van rechtbank Noord-Holland nadere stukken ingediend bij rechtbank Noord-Holland. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Het onderzoek ter zitting van rechtbank Noord-Holland heeft plaatsgevonden op 2 november 2022 te Haarlem. Namens eiseres zijn verschenen [naam 1] RBc en [naam 2] RBc. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [verweerder 1] en mr. [verweerder 2] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres is een besloten vennootschap en is opgericht per 1 juli 2009. Enig en zelfstandig bevoegd middellijk bestuurder van eiseres sinds de oprichting is de heer [bestuurder] via de besloten vennootschap [bestuurder] Holding B.V. Eiseres is statutair gevestigd in [plaats] .

2. De activiteiten van eiseres bestaan uit de advisering in en de ontwikkeling van instructies en het geven van trainingen op het gebied van safety en security in het algemeen en in het bijzonder ten behoeve van de [branche] . Bij trainingen pleegt eiseres van tijd tot tijd acteurs in te zetten. Zowel eiseres als haar bestuurder zijn niet ingeschreven in het Centraal Register Kort Beroepsonderwijs (CRKBO).

3. Eiseres heeft over het tijdvak 2013 in de aangiften omzetbelasting de volgende bedragen opgegeven: (a) verschuldigde omzetbelasting van € 6.222; en (b) in aftrek gebrachte voorbelasting van € 23.135, resulterend in een teruggaaf van € 16.913.

4. Op 27 juni 2018 heeft verweerder bij eiseres een boekenonderzoek aangekondigd naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 oktober 2017 tot en met 31 maart 2018. Het boekenonderzoek is vervolgens (onder meer) uitgebreid met de aanvaarbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de jaren 2013 tot en met 2018. Het onderzoek over deze periode is - voor zover van belang - beperkt tot de beoordeling of de verschuldigde omzetbelasting volgens de administratie aansluit bij de ingediende aangiften en tot het toegepaste tarief voor de omzetbelasting. Het definitieve rapport van het boekenonderzoek is verschenen op 6 augustus 2019.

5. Het rapport van het boekenonderzoek vermeldt dat eiseres vanaf de start van de onderneming de belaste, de vrijgestelde en de buitenlandse omzet, en de voorbelasting, niet correct in de aangiften omzetbelasting heeft vermeld. Geconstateerd is verder dat eiseres jaarlijks een berekening heeft gemaakt, telkens resulterend in te betalen omzetbelasting, en dat nooit suppleties zijn ingediend. Volgens het rapport zou uit de eigen berekening van eiseres, uitgaande van een aanspraak op teruggaaf van € 12.510 en een verleende teruggaaf van € 16.913, een bedrag van € 4.403 terug moeten worden betaald.

6. Verweerder heeft geconcludeerd dat eiseres over het tijdvak 2013 te veel omzetbelasting heeft teruggevorderd en besloten de naheffingsaanslag wegens dreigende verjaring reeds voor afronding van het boekenonderzoek op te leggen. Blijkens de toelichting op de op te leggen naheffingsaanslag van 19 november 2018 is verweerder bij het opleggen van de naheffingsaanslag uitgegaan van de berekening van eiseres. Uit deze toelichting blijkt verder dat verweerder dit bedrag heeft verhoogd met € 247 in verband met een herberekening van de verschuldigde omzetbelasting, met € 17.351 in verband met de omzetbelasting over ten onrechte als vrijgesteld aangemerkte prestaties en met € 2.821 in verband met ten onrechte in aftrek gebrachte voorbelasting over vergoedingen aan acteurs (totaal € 24.832).

7. Eiseres heeft bij brief van 2 januari 2019 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. Op 20 juni 2019 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 december 2019 de correctie verschuldigde omzetbelasting bepaald op € 11.575, onder meer in verband met een beperking van de ten onrechte als vrijgesteld aangemerkte prestaties tot die verricht aan het Ministerie van Defensie. Daarnaast heeft verweerder de voorbelasting op alle kosten op basis van een pro ratapercentage (pro rata) van 44% tot een bedrag van € 9.821 in aftrek toegelaten. Verweerder heeft de naheffingsaanslag omzetbelasting verminderd tot € 18.667 (€ 16.913 correctie ontvangen teruggaaf + € 1.754 per saldo te voldoen).

8. In beroep heeft eiseres een brief overgelegd van het Ministerie van Defensie, waarin is bevestigd dat eiseres een onderdeel van het opleidingsprogramma van het Ministerie van Defensie heeft verzorgd.

9. Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag 2013 tot het juiste bedrag is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiseres recht heeft op meer aftrek van voorbelasting dan reeds is verleend. Niet meer in geschil is dat de prestaties die verricht zijn aan het Ministerie van Financiën vrijgesteld zijn.

10. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij recht heeft op aftrek van voorbelasting tegen een pro rata van 44% met betrekking tot de autokosten, telefoonkosten, administratiekosten en de vergoedingen voor de acteurs. Voorts stelt eiseres dat zij recht heeft op volledige aftrek van de voorbelasting op alle overige kosten. In totaal stelt eiseres recht te hebben op aftrek van voorbelasting ten bedrage van € 16.729. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de naheffingsaanslag tot € 8.287,53.

11. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij recht heeft op een hoger bedrag aan aftrek van voorbelasting dan reeds is verleend (€ 7.716). Verweerder concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de naheffingsaanslag tot € 17.300.

Beoordeling van het geschil

Wettelijke kader

12. Op grond van artikel 2 en artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB), vindt de aftrek van omzetbelasting, die ter zake van de levering van goederen of diensten door andere ondernemers in het tijdvak van aangifte aan de ondernemer in rekening is gebracht, op een op de voorgeschreven wijze opgemaakte factuur (de voorbelasting) plaats voor zover de desbetreffende goederen en diensten door de ondernemer worden gebruikt voor belaste handelingen.

13. Op grond van artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 (de Uitvoeringsbeschikking) komt van de voorbelasting ter zake van goederen en diensten die worden gebruikt voor zowel belaste als onbelaste prestaties (de gemengd gebruikte prestaties), dat gedeelte voor aftrek in aanmerking dat in dezelfde verhouding staat tot die belasting als het totaal van de vergoedingen voor belaste prestaties staat tot het totaal van de vergoedingen voor belaste en onbelaste prestaties (pro rata methode).

Bewijs(last) bij aftrek van voorbelasting

14. De stelplicht en bewijslast met betrekking tot de feiten en omstandigheden waaruit volgt dat is voldaan aan de voorwaarden voor het recht op aftrek van voorbelasting rusten op eiseres. In beginsel kan zij volstaan met het overleggen van de facturen waarop die belasting aan haar in rekening is gebracht.

15. Eiseres heeft een kolommenbalans en een pro rataberekening, maar geen facturen overgelegd. Op de zitting heeft eiseres verklaard dat zij wel over facturen beschikt, maar dat verweerder hier bij de controle niet om heeft verzocht. Nu verweerder geen informatiebeschikking heeft opgelegd, stelt eiseres dat verweerder geen bewijsstukken meer mag vragen om het recht op vooraftrek te onderbouwen. Tot slot heeft eiseres ter zitting gesteld dat zij tijdens het boekenonderzoek wel facturen heeft overgelegd aan verweerder, maar dat verweerder deze niet heeft beoordeeld.

16. Verweerder stelt dat slechts uit billijkheidsoverwegingen een bedrag van € 7.716 aan voorbelasting in aftrek is toegelaten. Eiseres heeft geen facturen overgelegd tijdens het boekenonderzoek en ook niet in de bezwaar- en beroepsfase. Een kolommenbalans en een pro rataberekening zijn niet voldoende om aannemelijk te maken dat is voldaan aan de voorwaarden voor het recht op aftrek van voorbelasting. Verweerder heeft in zijn brieven aan eiseres meerdere malen verzocht om een onderbouwing van de kosten. Ook heeft verweerder tijdens het hoorgesprek expliciet gevraagd om de facturen van de ingezette acteurs. Hoewel eiseres heeft toegezegd deze te zullen overleggen, is dit niet gebeurd. De facturen die eiseres heeft overgelegd tijdens het boekenonderzoek hadden betrekking op kosten uit andere jaren. Voor de kosten gemaakt in 2013 heeft eiseres tot op heden geen facturen overgelegd.

17. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat geen bewijs voor aftrek mag worden gevraagd omdat verweerder geen informatiebeschikking heeft opgelegd. Een informatiebeschikking strekt ertoe vast te stellen dat de geadresseerde van die beschikking niet heeft voldaan aan bepaalde (informatie)verplichtingen (artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen; AWR), hetgeen tot gevolg kan hebben dat de bewijslast van de inspecteur op de belanghebbende komt te rusten (artikel 27e, eerste lid, van de AWR). In een geval als het onderhavige, waarin de bewijslast met betrekking tot de relevante feiten en omstandigheden reeds op de belanghebbende rust, doet de aanwezigheid van een informatiebeschikking echter niet ter zake (vgl. HR 3 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV0826, r.o. 3.3; HR 18 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO4376, r.o. 3.4.1). Voor zover eiseres heeft bedoeld te betogen dat verweerder heeft verzuimd de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten, kan zij evenmin worden gevolgd. Uit de stukken van het geding leidt de rechtbank af dat het ontbreken van facturen tijdens het boekenonderzoek en de bezwaarprocedure diverse malen aan de orde is geweest. Eiseres heeft niet weersproken dat de facturen die tijdens het boekenonderzoek zijn overgelegd betrekking hadden op andere jaren dan 2013. Aangezien eiseres op de zitting heeft laten weten wel degelijk over de benodigde facturen te beschikken, had het op haar weg gelegen om deze facturen te overleggen.

Voorbelasting met betrekking tot inzet van acteurs

18. De rechtbank is van oordeel dat eiseres de aftrek van voorbelasting in verband met de diensten van acteurs onvoldoende heeft onderbouwd. Eiseres heeft geen facturen overgelegd en heeft tegenover de betwisting door verweerder onvoldoende onderbouwd dat de acteurs ondernemers zijn. De rechtbank heeft bij dit oordeel meegewogen dat eiseres ter zitting heeft verklaard dat er (ook) voorbelasting in aftrek is gebracht in verband met vergoedingen van acteurs die geen ondernemers zijn. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder de aftrek van voorbelasting op deze kosten heeft kunnen weigeren.

Welke kosten zien op gemengd gebruik?

19. Eiseres stelt - voor zover thans nog van belang - dat haar kosten voor gemengd gebruik bestaan uit autokosten, telefoonkosten en administratiekosten. De overige kosten zijn direct en volledig toerekenbaar aan de belaste prestaties. Daarom kan de voorbelasting op deze kosten volgens eiseres volledig in aftrek worden gebracht.

20. Verweerder stelt dat eiseres geen onderbouwing van de in aftrek gebrachte voorbelasting heeft overgelegd. Voorts stelt verweerder dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten naar hun aard uitsluitend zijn toe te reken aan belaste prestaties. Verweerder heeft in dit verband nog aangevoerd dat diverse kosten niet zijn gemaakt in het kader van de bedrijfsuitoefening van eiseres. Verweerder wijst er in dit verband op dat tijdens het boekenonderzoek naar voren is gekomen dat eiseres de kosten voor een dansvloer en geluidsinstallatie in aftrek heeft gebracht, vermoedelijk betrekking hebbend op de dansstudio van de echtgenote van de bestuurder van eiseres. Ook zijn er kosten gemaakt in de privésfeer in een tuincentra en in een herenkledingzaak.

21. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet het van haar te verlangen bewijs heeft geleverd dat zij recht heeft op een hoger bedrag aan aftrek van voorbelasting dan verweerder reeds (pro rata) heeft toegekend. Eiseres heeft geen begin van een onderbouwing gegeven van haar stelling dat de overige kosten direct en volledig toerekenbaar zijn aan belaste prestaties. De rechtbank tekent hierbij aan dat eiseres er ter zitting niet in is geslaagd een overtuigende toelichting te geven op het verband tussen de kosten genoemd in punt 20 en haar bedrijfsuitoefening. Verweerder heeft de volledige aftrek van de voorbelasting op de overige kosten dan ook kunnen weigeren.

Conclusie

22. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep gegrond. De naheffingsaanslag 2013 zal worden verminderd tot € 17.300. De beschikking belastingrente zal dienovereenkomstig worden verminderd.

Proceskosten en griffierecht

23. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1). Ten slotte dient verweerder het betaalde griffierecht ten bedrage van € 345 te vergoeden aan eiseres.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar behoudens de beslissing over de kostenvergoeding;

-

vermindert de naheffingsaanslag omzetbelasting 2013 tot een naar een bedrag van € 17.300;

-

vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;

-

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de uitspraak op bezwaar;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518, en

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345 aan eiseres te vergoeden.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. C.N. Tang, voorzitter, mr. M.W. Koenis en

mr. C. Maas, rechters, in aanwezigheid van mr. S.A. Carter, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2022.

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep