Home

Rechtbank Noord-Holland, 06-11-2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:14006, HAA 22/2883 en HAA 22/2884

Rechtbank Noord-Holland, 06-11-2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:14006, HAA 22/2883 en HAA 22/2884

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
6 november 2023
Datum publicatie
16 februari 2024
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2023:14006
Zaaknummer
HAA 22/2883 en HAA 22/2884
Relevante informatie
Art. 13 Wet Vpb 1969, Art. 20 Wet Vpb 1969

Inhoudsindicatie

Beroep ongegrond. Vennootschapsbelasting

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummers: HAA 22/2883 en HAA 22/2884

(gemachtigden: mr. M. Bouallouch en mr. D. van Noorloos),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor de jaren 2015 en 2016 aanslagen opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van respectievelijk € 5.078.551 en € 8.820.574.

Verweerder heeft bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar de aanslagen gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Het beroep over de aanslag 2015 is geregistreerd onder zaaknummer HAA 22/2883 en het beroep over de aanslag 2016 onder zaaknummer HAA 22/2884.

Verweerder heeft verweerschriften ingediend.

Eiseres heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, in beide zaken afzonderlijk schriftelijk gerepliceerd, waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2023 te Haarlem. Namens eiseres is gemachtigde mr. D. van Noorloos verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1] , drs. [naam 2] en [naam 3] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres heeft in 2014 haar deelneming van 10% in [bedrijf 1] S.A. verkocht aan twee derden (de kopers). In de verkoopovereenkomst is in artikel 3.1.1. en ook in artikel 4.1. bepaald dat de prijs voor die aandelen in totaal USD 170.490.000 bedraagt. In artikel 4.5. in samenhang met Schedule 1 is vastgelegd dat de helft hiervan op de overdrachtsdatum verschuldigd was (Tranche A) en dat de resterende 50% (Tranche B) in drie gelijke delen op 15 januari 2015, 15 januari 2016 en 15 januari 2017 betaald moest worden.

2. Artikel 4.6. van de Engelse vertaling van de verkoopovereenkomst luidt als volgt:

“A amount will be added to the Overall Price (“Price Addition”), which shall be paid by the Purchasers, on a six-monthly basis, on the dates stipulated in Schedule 2, equivalent to the application of an annual rate of 2.5% on the capital equivalent to the overall amount of the Tranche B Annual Instalments that fall due, calculated as from the Tranche Payment date (inclusive), less any amounts that may have been discharged in advance by the Purchasers pursuant to this clause. The Parties agree that the Purchasers may make advance payment of the Overall Price without any penalty, in whole or in part, in which case the Price Addition shall not be due or in which case it shall only be due on the part of the Overall Price which has yet to be discharged, respectively.”

3. In artikel 4.9. zijn partijen overeengekomen dat de kopers de verkoopprijs en de Price Addition in USD zullen betalen en dat de mogelijkheid van betaling in een andere valuta nadrukkelijk is uitgesloten.

4. Op grond van artikel 4.10. zijn de kopers een boeterente verschuldigd indien zij een van de bedragen van Tranche B te laat betalen. Voor de hoogte ervan wordt verwezen naar een Portugese wetsbepaling.

5. De kopers hebben in 2014 het bedrag van USD 85.245.000 voldaan en het resterende bedrag van USD 85.245.000 zijn de kopers schuldig gebleven (de vordering). De vordering is vervolgens in drie gelijke termijnen van USD 28.415.000 voldaan in de jaren 2015, 2016 en 2017. De kopers hebben ook steeds de verschuldigde Price Addition voldaan.

6. Eiseres voert haar jaarrekening in euro’s. In 2014 heeft zij een vordering opgenomen voor de nog te ontvangen termijnen (Tranche B). Daarop zijn in de jaren erna de nadien ontvangen termijnbedragen afgeboekt. Eiseres heeft hierop zowel in 2015 als in 2016 een positief valutaresultaat behaald.

7. Eiseres heeft de ontvangen Price Addition in haar jaarrekeningen geboekt als ontvangen rente.

8. Eiseres beschikte ultimo 2014 over te verrekenen verliezen uit de jaren 2006 tot en met 2013 ter grootte van € 341.730. Deze verliezen zijn gekwalificeerd als houdsterverliezen.

9. Eiseres hield vanaf 2 februari 2015 50% van de aandelen in [bedrijf 2] B.V. Tot de activa van eiseres in 2015 en 2016 behoorden verder de vorderingen in verband met de termijnen van Tranche B en liquide middelen en deposito’s. Eiseres was in 2015 en 2016 niet betrokken bij financiering van verbonden lichamen.

Geschil 10. In geschil is of de valutaresultaten en de ontvangen Price Addition onder de deelnemingsvrijstelling kunnen worden geschaard. Voorts is in geschil of eiseres in 2015 en/of 2016 kan worden aangemerkt als houdstervennootschap in de zin van het met ingang van 2019 vervallen artikel 20, lid 4, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (de Wet), zodat de winst van 2015 en/of 2016 kan worden verrekend met de houdsterverliezen uit voorgaande jaren.

Beoordeling van het geschil

Deelnemingsvrijstelling van toepassing op de koersresultaten en de Price Addition?

11. Indien een (gedeelte van een) deelneming is vervreemd of verkregen tegen een prijs die geheel of deels bestaat uit een recht op een of meer termijnen waarvan het aantal of de omvang in het jaar van de vervreemding of de verkrijging nog niet vaststaat, behoren volgens artikel 13, lid 6, eerste volzin, van de Wet de waardeveranderingen van dat recht bij de vervreemder en de waardeveranderingen van de met dat recht corresponderende verplichting, tot de voordelen uit hoofde van de deelneming. Uit de parlementaire geschiedenis van deze bepaling blijkt dat de wetgever met deze regeling heeft beoogd de waardeontwikkeling van het als tegenprestatie verkregen recht onder de deelnemingsvrijstelling te brengen om te voorkomen dat koper en verkoper bij de waardering van dat recht uitgaan van een verschillende schatting, met langdurige discussies met de inspecteur van de Belastingdienst tot gevolg (Kamerstukken II 2001/02, 28 034, nr. 3, blz. 12).

12. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 25 september 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1503) het volgende overwogen (onder weglating van de voetnoten):

“Uit de bewoordingen van artikel 13, lid 6, van de Wet en uit de (…) totstandkomingsgeschiedenis van die bepaling volgt dat het daarin gehanteerde begrip ‘prijs’ moet worden opgevat als: hetgeen de vervreemder bij de vervreemding van de deelneming als tegenprestatie verkrijgt. Deze uitleg strookt met de doelstelling van de wetgever om waarderingsverschillen te voorkomen in gevallen waarin de totale omvang van de tegenprestatie op voorhand onzeker is. Tot die tegenprestatie behoren alle ter zake van de vervreemding overeengekomen vergoedingen, met inbegrip van een eventueel daarin begrepen bedrag dat als rente zou kunnen worden aangemerkt.”

13. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat de prijs nog niet vaststond in 2014. In artikel 3.1.1. en in artikel 4.1. van de verkoopovereenkomst hebben de contractsluitende partijen immers afgesproken dat de prijs voor de aandelen USD 170.490.000 bedraagt. De enkele omstandigheid dat eiseres haar jaarrekening in euro’s voert, maakt niet dat de prijs niet vaststond.

14. Eiseres’ beroep op de passage in de Memorie van toelichting waarin met betrekking tot artikel 13d van de Wet is toegelicht dat ook waardeveranderingen die het gevolg zijn van oprenting van de contant gemaakte termijnen en als gevolg van valutawijzigingen, onder de deelnemingsvrijstelling vallen (Kamerstukken II 2001/02, 28 034, nr. 3, blz. 29), kan haar niet baten. Zoals hiervoor overwogen was in 2014 immers sprake van een ‘vaste’ prijs.

15. Gelet op het voorgaande kan de omstandigheid dat eiseres en de kopers de Price Addition zijn overeengekomen, evenmin leiden tot een ander oordeel. De Price Addition heeft immers het karakter van een rentevergoeding. Gelet op artikel 4.6. kunnen de kopers ervoor kiezen de helft van de verschuldigde prijs van artikel 3.1.1./artikel 4.1. van USD 170.490.000, dus USD 85.245.000, later op vaste tijdstippen te voldoen tegen betaling van de Price Addition. Het stond de kopers ook vrij om de koopsom in één keer te voldoen. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat er sprake was van een prijs die geheel of deels bestond uit een recht op een of meer termijnen waarvan het aantal of de omvang in 2014 nog niet vaststond.

16. Het voorgaande brengt mee dat de door eiseres in 2015 en 2016 gerealiseerde valutaresultaten en de ontvangen Price Addition niet als voordelen uit hoofde van een deelneming zijn vrijgesteld.

Eiseres in 2015 en/of 2016 aan te merken als houdstervennootschap?

17. Tussen partijen is op dit onderdeel uitsluitend in geschil of de werkzaamheden van eiseres (nagenoeg) uitsluitend bestonden uit houdsteractiviteiten. Meer specifiek houdt partijen verdeeld of het houden en beheren van de vordering op de kopers al of niet als een feitelijke (niet-houdster) werkzaamheid moet worden beschouwd. Indien het houden van de vordering als een dergelijke feitelijke (niet-houdster) werkzaamheid moet worden beschouwd, is niet in geschil dat eiseres niet kan worden aangemerkt als houdstervennootschap in 2015 en 2016.

18. In de parlementaire geschiedenis is voor zover hier van belang het volgende vermeld:

“Door de voorgestelde invoeging worden perioden waarin voorbereidende en afrondende werkzaamheden plaatsvinden en perioden van inactiviteit in aanloop naar of na afloop van houdster- of financieringswerkzaamheden beschouwd als perioden waarin houdster- of financieringswerkzaamheden plaatsvinden. Hierdoor zal, ervan uitgaande dat er verder geen andere activiteiten worden ontplooid, ook in het aanvangs- en beëindigingsjaar aan de temporele eis worden voldaan.

Bij voorbereidende en afrondende werkzaamheden kan onder meer gedacht worden aan juridische werkzaamheden en het aantrekken of afwikkelen van de financiering. Ook het zoeken naar een investering valt onder voorbereidende werkzaamheden. Indien werkzaamheden worden uitbesteed, worden deze aan de belastingplichtige toegerekend. Het aanhouden van liquide middelen geldt als inactiviteit.”

Kamerstukken II 2014/15, 34 220, nr. 3, blz. 14

19. Eiseres betoogt dat het houden en beheren van de vordering buiten beschouwing moet worden gelaten, omdat het normaal vermogensbeheer betreft vergelijkbaar met het houden van liquide middelen. Verder stelt eiseres dat de vordering haar directe oorsprong vindt in de verkoop van haar deelneming in [bedrijf 1] S.A. en het verlengde vormt van houdsteractiviteiten, zodat het houden en beheren van de vordering als houdsteractiviteit moet worden aangemerkt dan wel – gelijk aan instandhoudingsactiviteiten en liquide middelen – als inactief/niet-feitelijke werkzaamheid moet worden bestempeld.

20. De rechtbank is van oordeel dat het houden en beheren van de vordering als een feitelijke werkzaamheid niet bestaande uit het houden van deelnemingen of het direct of indirect financieren van met eiseres verbonden lichamen moet worden gekwalificeerd, gelet op de daarmee gemoeide activiteiten, zoals het incasseren van verschuldigde bedragen, het blijven volgen van het kredietrisico van de debiteur en het nemen van passende maatregelen indien de omstandigheden daartoe aanleiding zouden geven. Anders dan eiseres bepleit, is niet van belang dat de vordering betrekking heeft op (een deel van) de verkoopprijs van een deelneming. Van de afwikkeling van een financiering in verband met een deelneming als bedoeld in de parlementaire geschiedenis is hier geen sprake.

21. Eiseres heeft voorts een beroep op het gelijkheidsbeginsel gedaan en verwezen naar artikel 14 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 26 van het van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. Volgens eiseres wordt het beheren van een vordering ten onrechte anders behandeld dan het aanhouden van liquide middelen. De rechtbank vat dit op als een beroep op het discriminatieverbod zoals neergelegd in die verdragsartikelen. Dit beroep faalt, reeds omdat er geen sprake is van gelijke gevallen in het licht van de vraag of er activiteiten worden ontplooid.

22. Nu het beheren van de vordering als een feitelijke werkzaamheid moet worden beschouwd, kan eiseres dan ook niet worden aangemerkt als houdstervennootschap, zodat de aanwezige houdsterverliezen van eiseres niet kunnen worden verrekend met de winsten in 2015 of 2016.

Slotsom

23. Gelet op het voorgaande dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

24. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

Rechtsmiddel