Rechtbank Noord-Holland, 07-04-2025, ECLI:NL:RBNHO:2025:3754, AWB - 23 _ 3145
Rechtbank Noord-Holland, 07-04-2025, ECLI:NL:RBNHO:2025:3754, AWB - 23 _ 3145
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 7 april 2025
- Datum publicatie
- 14 april 2025
- Zaaknummer
- AWB - 23 _ 3145
- Relevante informatie
- Art. 8:75 Awb, Art. 2 BPB, Art. 6:19 Awb
Inhoudsindicatie
Douane. Vergoeding proceskosten. Bijzondere omstandigheden. Procesbelang en artikel 6:19 Algemene wet bestuursrecht.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/3145
(gemachtigde: mr. L.B. van Beveren),
en
Procesverloop
Deze uitspraak gaat over de vergoeding van proceskosten bij terugbetaling van antidumpingrechten en rente op achterstallen die zijn geïnd in strijd met het Unierecht.
Verweerder heeft met dagtekening 30 november 2021 een uitnodiging tot betaling (utb) opgelegd aan eiseres voor een bedrag van € 90.726,52 (aanslagnummer eindigend op 0877). Dit bedrag bestaat uit € 84.734,15 aan antidumpingrechten en € 5.992,37 aan rente op achterstallen.
Eiseres heeft daartegen op 6 januari 2022 een bezwaarschrift ingediend.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 maart 2023 het bezwaarschrift ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Eiseres heeft onder meer aanspraak gemaakt op vergoeding van het door haar betaalde griffierecht en heeft verzocht om een integrale proceskostenvergoeding voor de kosten die in bezwaar en beroep zijn gemaakt.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met dagtekening 25 januari 2024 heeft verweerder een aanvulling op zijn verweerschrift aan de rechtbank gezonden. Verweerder deelt daarin mee dat hij de utb heeft verminderd tot nihil en voegt als bijlage toe het desbetreffende besluit van 1 februari 2024. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat het griffierecht en de forfaitaire proceskostenvergoeding in beroep voor zijn rekening zijn.
Bij brief van 8 maart 2024 heeft eiseres haar verzoek om vergoeding van de integrale proceskosten nader gemotiveerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2025 te Haarlem. Namens eiseres zijn verschenen haar gemachtigde tot bijstand vergezeld van mr. [naam 1] , [naam 2] (directeur-eigenaar) en [naam 3] . Namens verweerder zijn verschenen mr. [naam 4] en mr. [naam 5] .
Het onderzoek ter zitting is op grond van artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschorst teneinde eiseres en verweerder in de gelegenheid te stellen te reageren op tijdens en na de zitting door de rechtbank ter hand gestelde stukken uit het dossier.
Bij brief van 12 maart 2025 heeft eiseres gereageerd en bij brief van 13 maart 2025 heeft verweerder gereageerd. De brieven zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Verder heeft eiseres bij e-mailbericht van 31 maart 2025 laten weten geen aanvullingen te hebben op haar reeds ingediende argumenten en verweren.
Beide partijen hebben desgevraagd toestemming gegeven voor het doen van uitspraak zonder nadere zitting. Op grond van artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb heeft de rechtbank bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Feiten
1. Op 2 februari 2017 en 16 november 2018 zijn in naam en voor rekening van eiseres twee aangiften voor het brengen in het vrije verkeer gedaan van roestvrij stalen naadloze buizen. Als land van oorsprong van de buizen is India in de douaneaangiften aangegeven.
2. Op grond van de bevindingen van het Europees Bureau voor fraudebestrijding, neergelegd in een rapport van 4 juli 2019, heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de niet-preferentiële oorsprong van de door eiseres in het vrije verkeer gebrachte buizen China is. Naar aanleiding van dit standpunt heeft verweerder de utb aan eiseres uitgereikt.
3. Het Hof van Justitie heeft op 21 september 2023 voor recht verklaard dat het veranderen van een warmgevormde buis van onderverdeling 7304 49 naar een koudgetrokken of koudgewalste buis of pijp van onderverdeling 7304 41 oorsprong verleent (C-210/22, ECLI:EU:C:2023:693, Stappert Deutschland GmbH/Hauptzollambt Hannover: arrest Stappert).
4. Verweerder heeft naar aanleiding van dit arrest de utb verminderd tot nihil (besluit van 1 februari 2024: “ambtshalve terugbetaling/kwijtschelding”).
Geschil en standpunten partijen
5. Tussen partijen is niet langer in geschil dat de door eiseres ingevoerde buizen de oorsprong India hebben en dat eiseres recht heeft op vergoeding van het griffierecht.
6. Tussen partijen is wel in geschil of eiseres recht heeft op toekenning van een integrale proceskostenvergoeding voor de bezwaar- en de beroepsfase.
7. Eiseres stelt dat zij recht heeft op toekenning van een integrale proceskostenvergoeding voor de bezwaar- en de beroepsfase ten bedrage van € 34.196,60 omdat verweerder kennelijk onredelijk en onzorgvuldig heeft gehandeld door de bezwaarprocedure niet voor onbepaalde tijd aan te houden in het licht van de procedure bij het Hof van Justitie in het arrest zaak Stappert (zie overweging 3). In dat kader stelt eiseres dat vanaf het begin duidelijk was dat de prejudiciële vragen van doorslaggevend belang zouden zijn in de onderhavige zaak, zij de utb heeft betaald en verweerder geen enkel financieel risico liep, het aanhouden van een bezwaarschrift in verband met prejudiciële vragen die aanhangig zijn bij het Hof van Justitie een bijzondere omstandigheid vormt en verweerder een nagenoeg identieke zaak wel heeft aangehouden. Eiseres verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 4 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:826.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep.
8. Verweerder meent dat eiseres recht heeft op een forfaitaire vergoeding van de kosten in bezwaar en beroep. Verweerder voert aan dat het niet aanhouden van een zaak geen bijzondere omstandigheid is en verwijst naar de uitspraak van Hof Arnhem van 8 februari 2007, ECLI:NL:GHARN:2007:AZ9999. Voorts voert verweerder aan dat zorgvuldig een afweging is gemaakt, deugdelijk is gehandeld en dat het niet wenselijk is voor de douane om dossiers lang aan te houden, al helemaal niet als er meerdere vergelijkbare dossiers in behandeling zijn waarvan desbetreffende belanghebbenden geen aanhouding wensen. Daarnaast voert verweerder aan dat heeft meegewogen bij het afwijzen van het verzoek om aanhouding dat eiseres haar zaak wilde voortzetten als de antwoorden van het Hof van Justitie haar niet in het gelijk zouden stellen, om haar andere gronden ook beoordeeld te zien.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.