Rechtbank Noord-Holland, 23-06-2025, ECLI:NL:RBNHO:2025:8923, HAA 24/482 en 24/483
Rechtbank Noord-Holland, 23-06-2025, ECLI:NL:RBNHO:2025:8923, HAA 24/482 en 24/483
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 23 juni 2025
- Datum publicatie
- 17 december 2025
- Zaaknummer
- HAA 24/482 en 24/483
- Relevante informatie
- Art. 4 WBRV, Art. 15 lid 1 onderdeel h WBRV, Art. 5b Uitv besl RV
Inhoudsindicatie
Overdrachtsbelasting. Interne reorganisatievrijstelling.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 24/482 en HAA 24/483
(gemachtigden: mr. dr. T.C. Gerverdinck en mr. J.H. Germann),
en
Procesverloop
Eiseres heeft op 20 februari 2023 aangiften overdrachtsbelasting gedaan ter zake van de verkrijging van de aandelen [bedrijf 4] B.V. (hierna: [bedrijf 1] BV) en de aandelen [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2] BV). Eiseres heeft op 23 februari 2023 de verschuldigde overdrachtsbelasting voldaan.
Eiseres heeft op 10 maart 2023 bezwaar gemaakt tegen de betalingen op de aangiften overdrachtsbelasting. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar afgewezen.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 mei 2025 te Haarlem.
Namens eiseres zijn haar gemachtigden en mr. [naam 1] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 2] MA, mr. dr. [naam 3] en mr. [naam 4] .
Overwegingen
Feiten
1. De heer [naam 5] (hierna: [naam 5] ) bezit tot 30 december 2022 alle aandelen in het kapitaal van [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] BV). [bedrijf 3] BV bezit alle aandelen in het kapitaal van [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] BV) en van [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2] BV).
2. [bedrijf 1] BV is beherend vennoot in [bedrijf 4] C.V. (hierna: [bedrijf 4] CV) met een belang van 1%. [bedrijf 2] BV is commanditaire vennoot in [bedrijf 4] CV met een belang van 19%. [bedrijf 4] CV bezit één of meerdere onroerende zaken. Op grond van artikel 4, lid 1, letter a, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer 1970 (hierna: WBR) worden de aandelen in [bedrijf 1] BV en [bedrijf 2] BV aangemerkt als fictieve onroerende zaken (hierna: artikel 4 WBR aandelen).
3. De drie kinderen van [naam 5] , te weten [naam 6] (hierna: [naam 6] ), [naam 7] (hierna: [naam 7] ) en [naam 8] (hierna: [naam 8] ) bezitten ieder 33,33% van de certificaten van aandelen (hierna: certificaten A) uitgegeven door [stichting] (hierna: [stichting] ). [stichting] houdt de juridisch eigendom van de aandelen in eiseres. Eiseres bezit alle aandelen in [bedrijf 5] B.V. (hierna: [bedrijf 5] BV). [bedrijf 5] BV is 60% commanditaire vennoot in [bedrijf 4] CV.
4. Het resterende 20% commanditaire belang in [bedrijf 4] CV wordt (direct of indirect) via [bedrijf 6] B.V. (hierna: [bedrijf 6] BV) gehouden door de erven van [naam 9] (hierna: Erven [naam 9] ). Dit resulteert in de volgende uitgangssituatie op 29 december 2022:

5. Op 30 december 2022 heeft [naam 5] tegen uitreiking van certificaten van aandelen met de letteraanduiding H (hierna: certificaten H) de juridische eigendom van zijn aandelen in [bedrijf 3] BV ten titel van beheer overgedragen aan [stichting] De akte van certificering en de administratievoorwaarden van [stichting] ter zake van de certificering van de aandelen [bedrijf 3] BV bepalen - voor zover van belang - het volgende:
- -
-
[stichting] geeft voor elk aandeel [bedrijf 3] BV één certificaat H aan [naam 5] uit met een gelijke nominale waarde;
- -
-
aan de certificaten H is het vergaderrecht in de algemene vergadering van aandeelhouders van [bedrijf 3] BV verbonden;
- -
-
verkoop van de aandelen [bedrijf 3] BV behoeft toestemming van de certificaathouders H;
- -
-
alle door [stichting] van [bedrijf 3] BV ontvangen inkomsten en (liquidatie)uitkeringen stelt [stichting] onmiddellijk na ontvangst beschikbaar aan de houders van de certificaten H;
- -
-
de certificaathouders H kunnen op elk door hen gewenst moment besluiten tot decertificering, als gevolg waarvan [stichting] de aandelen [bedrijf 3] BV aan de heer [naam 5] overdraagt tegen intrekking van de certificaten H.
6. [stichting] heeft op grond van onderdeel 5.1 van het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 23 april 2021, nr. 2021-64140 in samenhang met onderdeel 4.4 van het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 9 maart 2018, nr. 2018-21739 verzocht om kwijtschelding van de ter zake van de certificering verschuldigd geworden overdrachtsbelasting. Verweerder heeft dit verzoek gehonoreerd.
7. Na de certificering is de situatie als volgt:

8. Direct na de certificering heeft [bedrijf 3] BV de aandelen in [bedrijf 1] BV aan eiseres verkocht voor € 907.527 en de aandelen [bedrijf 2] BV voor € 27.856.981. De totale koopprijs was € 28.764.508. Eiseres is de koopsom schuldig gebleven.
9. Na de koop van de aandelen [bedrijf 1] BV en [bedrijf 2] BV heeft eiseres een (indirect) belang van 80% in [bedrijf 4] CV verkregen. De eindsituatie is als volgt:

10. De waarde van het door eiseres via [bedrijf 1] BV en [bedrijf 2] BV indirect verkregen 20%-belang in de door [bedrijf 4] CV gehouden onroerende zaken bedraagt € 44.200.000. Eiseres heeft op aangiften een bedrag van € 3.536.000 aan overdrachtsbelasting voldaan (tarief 8% in 2022). Eiseres heeft vervolgens bezwaar gemaakt tegen de betalingen op de aangiften overdrachtsbelasting.
Geschil
11. In geschil is of op de verkrijging door eiseres van de aandelen in [bedrijf 1] BV en [bedrijf 2] BV de interne reorganisatievrijstelling van artikel 15, lid 1, letter h, van de WBR juncto artikel 5b, van het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer 1971 (hierna: Uitvoeringsbesluit) van toepassing is.
12. Eiseres stelt primair dat [stichting] na de verkrijging en certificering van de aandelen [bedrijf 3] BV het gehele belang – dus zowel het juridische als het economische belang – bij deze aandelen heeft verkregen en als topvennootschap deel uitmaakt van een concern als bedoeld in artikel 5b, lid 2, van het Uitvoeringsbesluit. Tot dit concern behoort ook eiseres, zodat op de overdracht van de aandelen [bedrijf 1] BV en [bedrijf 2] BV door [bedrijf 3] BV aan eiseres de interne reorganisatievrijstelling van toepassing is. Subsidiair stelt eiseres dat [stichting] als houder van alleen het juridisch belang in de aandelen [bedrijf 3] BV een belang heeft verkregen in de zin van artikel 5b, lid 2, van het Uitvoeringsbesluit. [stichting] , eiseres en [bedrijf 3] BV maken dan onderdeel uit van hetzelfde concern en de interne reorganisatievrijstelling is daarom van toepassing op de overdracht van de aandelen [bedrijf 1] BV en [bedrijf 2] BV door [bedrijf 3] BV aan eiseres. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en teruggaaf door verweerder van de afgedragen overdrachtsbelasting.
13. Verweerder stelt dat er geen sprake is van een concern zodat de interne reorganisatievrijstelling niet van toepassing is. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
14. Artikel 15, eerste lid, aanhef en letter h, van de WBR luidt:
“Onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden is van de belasting vrijgesteld de verkrijging bij fusie, splitsing, interne reorganisatie en taakoverdracht tussen verenigingen als bedoeld in artikel 6.33, onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001 of algemeen nut beogende instellingen.”
15. Art. 5b van het Uitvoeringsbesluit luidt, voor zover hier van belang:
“1. De in artikel 15, eerste lid, onderdeel h, bedoelde vrijstelling wegens interne reorganisatie is van toepassing indien een tot het concern behorende vennootschap onroerende zaken overdraagt aan een andere vennootschap van dat concern.
2. Onder een concern wordt verstaan een vennootschap waarin niet een andere vennootschap het gehele of nagenoeg gehele belang heeft, samen met alle andere vennootschappen waarin zij het gehele of nagenoeg gehele belang heeft. (...)
8. Voor de toepassing van het tweede, derde en vijfde lid dient het gehele of nagenoeg gehele belang vertegenwoordigd te worden door het onmiddellijk of middellijk bezit van aandelen.
9. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder vennootschap verstaan (...) stichting of vereniging zonder een in aandelen verdeeld kapitaal indien deze stichting of vereniging een overeenkomstige functie vervult als de eerstbedoelde vennootschap in het tweede lid. (...)
10. Voor de toepassing van dit artikel worden onder onroerende zaken mede verstaan fictieve onroerende zaken als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de wet, rechten waaraan onroerende zaken of fictieve onroerende zaken zijn onderworpen, alsmede de economische eigendom van deze zaken of rechten.”
16. In de nota van toelichting bij het Besluit van 20 december 2007 tot wijziging van enige fiscale uitvoeringsbesluiten (Stb. 2007, 573) is over de wijziging van artikel 5b, lid 2, Uitvoeringsbesluit per 1 januari 2008 het volgende opgemerkt:
“Algemeen
(...)
De wijzigingen van het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer hangen samen met de wijzigingen van de Wet op belastingen van rechtsverkeer die voortvloeien uit het Belastingplan 2008 en de Overige fiscale maatregelen 2008. Deze zien op de natuurgrondvrijstelling en de vrijstelling bij interne reorganisaties.
(...)
Artikelsgewijs
Artikel IV, onderdeel A (artikel 5b Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer)
In het verlengde van de aanpassingen in artikel 4 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer met het oog op constructiebestrijding is artikel 5b, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer aangepast. Om te kunnen spreken van een concern is het daadwerkelijke belang in een vennootschap van doorslaggevende aard. Dit belang dient echter wel vertegenwoordigd te worden door het onmiddellijk of middellijk bezit van aandelen. Door aan te sluiten bij het belang wordt voorkomen dat door het gebruikmaken van bepaalde constructies in juridisch opzicht een concern ontstaat zonder dat hier ook in economisch opzicht sprake van is.” (onderstreping rechtbank) (Stb. 2007, 573, p. 7 en p. 12)
17. Er moet, wil de interne reorganisatievrijstelling van toepassing zijn, sprake zijn van een concern als bedoeld in artikel 5b, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit. Van dit concern zou [stichting] de “topvennootschap” moeten zijn en [stichting] zou het gehele of nagenoeg het gehele belang in zowel de vervreemder ( [bedrijf 3] BV) als in de verkrijger (eiseres) moeten hebben. Het is aan eiseres, die stelt dat de vrijstelling van toepassing is, om aannemelijk te maken dat aan deze voorwaarden is voldaan. Eiseres is hier naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd.
18. In zijn arrest van 17 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL5558 heeft de Hoge Raad als volgt geoordeeld:
“3.4.2. Artikel 5b, lid 2, van het Besluit luidde indertijd als volgt:
"Onder een concern wordt verstaan een vennootschap waarvan niet alle of nagenoeg alle aandelen onmiddellijk of middellijk in het bezit zijn van een andere vennootschap, te zamen met alle andere vennootschappen waarin zij onmiddellijk of middellijk alle of nagenoeg alle aandelen bezit."
Van bezit van aandelen in de zin van deze bepaling is ook sprake bij bezit van certificaten van aandelen, indien het economische belang bij de aandelen berust bij de houder van de certificaten. (onderstreping rechtbank) De bewoordingen van deze bepaling staan een dergelijke uitleg toe, die ook aanvaard is bij diverse andere fiscale regelingen (zie onderdeel 8.12 van de conclusie van de Advocaat-Generaal). De strekking van de bepaling verzet zich hier niet tegen. Uit de Nota van toelichting bij het Besluit van 27 februari 1996, Stb. 144, waarbij artikel 5b van het Besluit is ingevoerd, valt niet af te leiden dat de besluitgever zou hebben bedoeld met de eis van (middellijk) aandeelhouderschap tevens de eis van volledige zeggenschap in de desbetreffende vennootschap te stellen (vgl. HR 18 februari 1998, nr. 33346, LJN AA2451, BNB 1998/178). Opmerking verdient nog dat met ingang van het jaar 2008 in artikel 5b, lid 2, van het Besluit de eis van bezit van aandelen is vervangen door de eis van een belang, zonder dat uit de daarbij gegeven toelichting blijkt dat beoogd is hiermee de doelstelling van de regeling te wijzigen.
(...)
Derhalve moet worden aangenomen dat C Holding B.V. ook na de certificering alle aandelen in belanghebbende bezit in de zin van artikel 5b, lid 2, van het Besluit, en belanghebbende daardoor deel is blijven uitmaken van het concern.” (onderstreping rechtbank)
19. Met inachtneming van dit arrest en gelet op de akte van certificering en de administratievoorwaarden van Stak H.O.D constateert de rechtbank dat de certificaten H met de aandelen [bedrijf 3] BV moeten worden vereenzelvigd en dat het economisch belang bij de aandelen [bedrijf 3] BV volledig door de heer [naam 5] is behouden. Dit betekent dat [stichting] niet het gehele of nagenoeg het gehele belang in [bedrijf 3] BV kan bezitten. [bedrijf 3] BV maakt dan ook geen onderdeel uit van een concern waarvan [stichting] de “topvennootschap” is (nog daargelaten de vraag of een Stak als topvennootschap van een concern kan fungeren).
20. Eiseres leest in het gebruik van het woord “ook” in rechtsoverweging 3.4.3 van het arrest van de Hoge Raad van 17 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL5558 (“Van bezit van aandelen in de zin van deze bepaling is ook sprake bij bezit van certificaten van aandelen, indien het economische belang bij de aandelen berust bij de houder van de certificaten.”) dat naast de houder van het economisch belang “ook” de houder van louter het juridisch belang een beroep op artikel 5b, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit toekomt. De rechtbank volgt deze lezing niet.
21. Indien zowel de houder van het economisch belang als de houder van louter het juridisch belang in [bedrijf 3] BV gelijktijdig als topvennootschap (of als groepsvennootschap) onderdeel zouden kunnen uitmaken van een concern in de zin van artikel 5b, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit, dan zou [bedrijf 3] B.V. onderdeel uitmaken van twee concerns, één met de certificaathouder als topvennootschap en één met [stichting] als topvennootschap. In dat geval zou het mogelijk zijn om door gebruikmaking van [bedrijf 3] BV tussen deze twee concerns onroerende zaken zonder overdrachtsbelasting over te dragen. Dit is niet in overeenstemming met het doel van de interne reorganisatievrijstelling, waarbij het – gelet ook op het gebruik van het woord “interne” – uitdrukkelijk gaat om overdrachten binnen één en hetzelfde concern.
22. Eiseres verwijst naar het arrest van Hof Den Haag van 22 februari 2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:369. Volgens eiseres was daar sprake van een vergelijkbare situatie met een buitenlands vastgoedfonds als topvennootschap en is daar geoordeeld dat de interne reorganisatievrijstelling wel van toepassing was. Eiseres stelt op basis van dit arrest dat ook zij in aanmerking komt voor de interne reorganisatievrijstelling. De rechtbank deelt deze opvatting van eiseres niet. Er is sprake van wezenlijke verschillen tussen de zaak die voorlag bij Hof Den Haag en onderhavige zaak waardoor de uitkomst van de Haagse zaak niet maatgevend is voor de kwestie die hier voorligt. Zo was er in de Haagse zaak geen sprake van de verkrijging van artikel 4 WBR aandelen door het fonds door middel van certificering van die aandelen en ook niet van een één-op-één relatie tussen het aantal gecertificeerde aandelen en het aantal door het fonds aan de participanten uitgegeven rechten (“units”). De units van de participanten in het fonds waren vrij verhandelbaar en de participanten konden hun units niet laten “decertificeren”, maar alleen een verzoek tot inkoop van de units doen met een opzegtermijn van 12 maanden. De participanten hadden geen zeggenschap over het investeringsbeleid van het fonds en ze hadden ook geen stem in de aandeelhoudersvergaderingen van de onderliggende vennootschappen. Ze waren wel gerechtigd tot de door het fonds verkregen opbrengsten, maar het fonds had niet de verplichting om de opbrengsten direct aan de participanten door te betalen. De directie van het fonds bepaalde zelf het investeringsbeleid en ook of vrijgekomen middelen moesten worden geherinvesteerd. Bovendien werden er kosten en management fees van de opbrengsten afgetrokken alvorens deze aan de participanten werden uitgekeerd. Er was derhalve geen sprake van een vereenzelviging van de units met de onderliggende door het fonds gehouden aandelen zoals bij de certificering in de onderhavige zaak wel het geval is.
Slotsom
23. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan eiseres geen aanspraak maken op de interne reorganisatievrijstelling. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
24. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C. Brouwer, voorzitter, en mr. J, Snitker en mr. G.H. de Soeten, leden, in aanwezigheid van mr. T. van Opzeeland, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2025.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift per post verzonden op: