Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-09-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4821, BRE - 18 _ 3148 -18/4131 - 18/5091 - 19/510 - 19/511 - 19/655 en 19/656

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-09-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4821, BRE - 18 _ 3148 -18/4131 - 18/5091 - 19/510 - 19/511 - 19/655 en 19/656

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
24 september 2021
Datum publicatie
8 oktober 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:4821
Formele relaties
Zaaknummer
BRE - 18 _ 3148 -18/4131 - 18/5091 - 19/510 - 19/511 - 19/655 en 19/656

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers: BRE 18/3148, 18/4131, 18/5091, 19/510, 19/511, 19/655 en 19/656

uitspraak van 24 september 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [plaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

- De uitspraken van de inspecteur van 19 maart 2018, 12 april 2018, 31 mei 2018, 23 augustus 2018, 24 augustus 2018 op het bezwaar van belanghebbende tegen

de door hem op aangifte voldane belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: Bpm) ter zake van de registratie van respectievelijk de volgende voertuigen van het merk en type:

Mercedes Benz V220D kort

VIN: [nummer]

zaaknummer 18/3148

hierna: 1

Fiat Hymer Ducato

VIN: [nummer]

zaaknummer 18/4131

hierna: 2

Fiat Ducato

VIN: [nummer]

zaaknummer 18/5091

hierna: 3

Fiat Ducato

VIN: [nummer]

zaaknummer 19/510

hierna: 4

Fiat Ducato

VIN: [nummer]

zaaknummer 19/511

hierna: 5

- De uitspraken van de inspecteur van 27 juli 2018 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslagen in de Bpm ter zake van de volgende voertuigen van het merk en type

Fiat Ducato 2.3 Westfalia

VIN: [nummer]

zaaknummer 19/655

hierna: 6

Ford Transit Custom 310

VIN: [nummer]

zaaknummer 19/656

hierna: 7

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2021 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende A.F.M.J. Verhoeven, verbonden aan Netcar Juridische Dienstverlening B.V. te Westerhoven en ter bijstand J.A. Cardol, en namens de inspecteur: [inspecteur] .

Van de zitting is een proces-verbaal gemaakt, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen is verzonden.

De rechtbank heeft bij brieven van 12 augustus 2021 de uitspraaktermijn verlengd.

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart de beroepen ongegrond;

-

veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade van € 600;

-

veroordeelt de minister tot vergoeding van immateriële schade van € 1.900;

-

veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 400,50:

-

veroordeelt de minister in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 400,50;

-

gelast dat de inspecteur de helft van de door belanghebbende betaalde griffierechten aan haar vergoedt, zijnde een bedrag € 1.183;

-

gelast dat de minister de helft van de door belanghebbende betaalde griffierechten aan haar vergoedt, zijnde een bedrag € 1.183;

-

beslist dat, indien de immateriëleschadevergoeding, de proceskostenvergoeding voor de beroepsfase en/of het griffierecht niet tijdig wordt vergoed, de wettelijke rente daarover is gaan lopen vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende heeft ter zake van de registratie van alle voertuigen, per voertuig, een aangifte Bpm ingediend en de verschuldigde Bpm op aangifte voldaan. Alle voertuigen betreffen gebruikte kampeerauto’s (hierna: kampeerauto 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7).

2.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoening van Bpm op aangifte ter zake van kampeerauto’s 1 tot en met 5. Voor de methode van afschrijving heeft belanghebbende bij 4 kampeerauto’s gekozen voor de forfaitaire afschrijvingstabel en bij één kampeerauto (kampeerauto 2) een taxatierapport.

2.3.

Belanghebbende heeft bij kampeerauto’s 6 en 7 voor de methode van de afschrijving gebruik gemaakt van een koerslijst van een gesloten bestelauto zonder recreatieve voorzieningen. De inspecteur heeft ter zake van deze kampeerauto’s een naheffingsaanslag opgelegd. De hoogte van het afschrijvingspercentage heeft de inspecteur gebaseerd op de forfaitaire afschrijvingstabel. Het verschil tussen de door de inspecteur berekende verschuldigde Bpm en het Bpm-bedrag dat belanghebbende op aangifte heeft voldaan, heeft de inspecteur nageheven.

2.4.

De inspecteur heeft het kenteken van kampeerauto 6 aan belanghebbende verstrekt bij brief van 30 maart 2018 (voornemen uitspraak op bezwaar/horen). Het kenteken van kampeerauto 7 heeft de inspecteur aan belanghebbende verstrekt op 17 november 2017 (vooraankondiging naheffing en verzuimboete).

2.5.

Het geschil in beroep betreft de hierna aan de orde komende onderwerpen.

Schending hoorplicht?

Kampeerauto 2

2.6.

De inspecteur heeft de gemachtigde van belanghebbende twee keer uitgenodigd voor een hoorgesprek (brief van 20 maart 2018, bijlage 5 bij het verweerschrift). Belanghebbende heeft niet op die uitnodigingen gereageerd. Volgens de inspecteur heeft hij na een zitting bij rechtbank Gelderland op 15 maart 2018 de gemachtigde benaderd en heeft hij de gemachtigde van belanghebbende drie data voor een hoorgesprek voorgesteld, waaronder 20 maart 2018. Volgens de inspecteur heeft de gemachtigde toen te kennen gegeven dat hij wellicht zou komen of niet. Gemachtigde is, zonder kennisgeving, niet verschenen. De inspecteur heeft, gelet op de gang van zaken, aangenomen dat belanghebbende van het horen heeft afgezien.

Kampeerauto 3

2.7.

De inspecteur heeft de gemachtigde van belanghebbende bij brief van 27 februari 2018 uitgenodigd voor een hoorgesprek op 20 maart 2018. Na een zitting bij rechtbank Gelderland op 15 maart 2018 heeft de inspecteur aan belanghebbende gevraagd of hij op de geplande hoorzitting van 20 maart 2018 aanwezig zal zijn. Volgens de inspecteur heeft de gemachtigde toen te kennen gegeven dat hij wellicht zou komen of niet. Gemachtigde is, zonder kennisgeving, niet verschenen. De inspecteur heeft, gelet op de gang van zaken, aangenomen dat belanghebbende van het horen heeft afgezien.

Kampeerauto 4

2.8.

De inspecteur heeft de gemachtigde van belanghebbende voor de tweede keer uitgenodigd voor een hoorgesprek op 26 juni 2018. De gemachtigde van belanghebbende heeft op 25 juni 2018 het hoorgesprek geannuleerd. Volgens de inspecteur was dit naar aanleiding van een waarschuwingsbrief inzake de weigering van de gemachtigde. De inspecteur heeft uit de omstandigheid van het eenzijdig annuleren van het hoorgesprek en dat de gemachtigde aan eerdere uitnodigingen geen gehoor heeft gegeven, de conclusie getrokken dat belanghebbende niet meer gehoord wenst te worden.

Kampeerauto 5

2.9.

De inspecteur heeft de gemachtigde van belanghebbende uitgenodigd voor een hoorgesprek op 23 april 2018, 29 mei 2018, 5 juni 2018 en 26 juni 2018. De gemachtigde van belanghebbende heeft op 25 juni 2018 het hoorgesprek geannuleerd. Volgens de inspecteur was dit naar aanleiding van een waarschuwingsbrief inzake de weigering van de gemachtigde. Volgens de inspecteur is belanghebbende voldoende in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. Belanghebbende heeft om de haar moverende redenen afgezien te worden gehoord, aldus de inspecteur.

Oordeel schending hoorplicht

2.10.

Vast staat dat belanghebbende ter zake van het bezwaar met betrekking tot kampeerauto’ s 2 tot en met 5 niet is gehoord. De rechtbank stelt vast dat er tussen partijen geen geschil bestaat over de van belang zijnde feiten ter zake van de kampeerauto en omtrent de waardering daarvan. Gelet op het voormelde en de verschillende pogingen die de inspecteur heeft ondernomen om een hoorgesprek met de gemachtigde van belanghebbende te houden, mocht de inspecteur er vanuit gaan dat belanghebbende afzag van zijn recht om gehoord te worden. Immers, de gemachtigde is zonder bericht niet verschenen of heeft zeer kort voor het hoorgesprek afgezegd terwijl de inspecteur al meerdere pogingen had gedaan om een hoorgesprek met de gemachtigde te plannen. Daarom is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van schending van de hoorplicht door de inspecteur. Ter zitting is namens belanghebbende nog aangevoerd dat geweigerd is deel te nemen aan het hoorgesprek omdat de kentekengegevens van de betreffende kampeerauto’s niet aanwezig zouden zijn. Naar het oordeel van de rechtbank maakt dit niet dat gesproken kan worden van de schending van het hoorrecht. Immers, namens belanghebbende had juist tijdens het hoorgesprek het al dan niet ontbreken van gegevens bespreekbaar gemaakt kunnen worden. Tevens is geen sprake van schending van Unierecht. De rechtbank zal daarom hierna de zaak inhoudelijk behandelen en deze niet naar de inspecteur terugwijzen zoals door belanghebbende is verzocht.

Kentekengegevens kampeerauto’s 1 tot en met 5: op de zaak betrekking hebbende stukken?

2.11.

Belanghebbende heeft aangevoerd dat de inspecteur op grond van artikel 8:42, eerste lid, van de Awb de kentekengegevens van de kampeerauto’s dient te overleggen. De inspecteur bestrijdt in het algemeen dat kentekengegevens op de zaak betrekking hebbende stukken zijn omdat de inspecteur geen directe toegang heeft tot deze gegevens. Daarnaast heeft de inspecteur gesteld dat hij geen kentekengegevens in het betreffende dossier heeft aangetroffen.

2.12.

Het Hof Amsterdam1 en het Hof Arnhem-Leeuwarden2 hebben over de vraag of kentekengegevens op de zaak betrekkende hebbende stukken zijn, voor zover van belang, als volgt overwogen:

Hof Amsterdam:

‘(…) Naar ’s Hofs oordeel behoren gegevens uit basisregistraties die door andere overheidsdiensten worden bijgehouden, zoals het kentekenregister, het handelsregister en de basisregistratie persoonsgegevens, in beginsel niet tot de op de zaak betrekking hebbende stukken behoudens het geval dat die gegevens door de inspecteur zijn opgeslagen, bewerkt of verwerkt hetgeen is gesteld noch gebleken (vgl. HR 17 augustus 2018, nr. 17/01448, ECLI:NL:HR:2018:1316). Stukken die zich bevinden onder derden en niet aan de inspecteur zijn verstrekt behoren immers niet tot de ‘art. 8:42 Awb-stukken’, ook niet als de inspecteur met het bestaan ervan bekend is (vgl. HR 4 mei 2018, nr. 16/04237, ECLI:NL:HR:2018:672) en ook niet als de inspecteur de mogelijkheid heeft om die in basisregistraties opgenomen gegevens te raadplegen.’

Hof Arnhem-Leeuwarden:

‘(,,,) Gegevens uit basisregistraties die door andere overheidsdiensten worden bijgehouden, zoals het kentekenregister, het handelsregister en de basisregistratie persoonsgegevens, behoren in beginsel niet tot de op de zaak betrekking hebbende stukken behoudens het geval dat die gegevens door de inspecteur zijn opgeslagen, bewerkt of verwerkt (vgl. HR 17 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1316). Stukken die zich bevinden onder derden en niet aan de inspecteur zijn verstrekt behoren niet tot de ‘art. 8:42 Awb-stukken’, ook niet als de inspecteur met het bestaan ervan bekend is (vgl. HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672) en ook niet als de inspecteur de mogelijkheid heeft om die in basisregistraties opgenomen gegevens te raadplegen.’

2.13.

De rechtbank is, gelet op de hiervoor weergegeven overweging van zowel Hof Amsterdam als Hof Arnhem-Leeuwarden, van oordeel dat het kenteken van de betreffende kampeerauto’s geen op de zaak betrekking hebbend stuk is. De rechtbank merkt daarbij nog op dat ook al was de inspecteur op grond van artikel 8:42 Awb wel gehouden de kentekengegevens op te zoeken, aan zijn dossier toe te voegen, en over te leggen, met toepassing van artikel 8:31 van de Awb geen gevolgen zullen worden verbonden aan het niet overleggen van die gegevens. Belanghebbende, die importeur is van de kampeerauto’s en die kampeerauto’s ook ter registratie heeft aangeboden, is naar het oordeel van de rechtbank immers de meest gerede partij om de kentekengegevens van de betreffende kampeerauto te verstrekken indien zij die gegevens van belang acht.

Op wie rust de bewijslast?

2.14.

Belanghebbende heeft ter zake van de kampeerauto’ s waarbij voor de afschrijving de methode van de forfaitaire tabel is gehanteerd, aangevoerd dat indien de koerslijst van een gesloten bestelauto zou worden gebruikt, de op aangifte verschuldigde Bpm-bedrag fors lager is. Het arrest van de Hoge Raad van 12 mei 2017 waarbij is geoordeeld dat de bewijslast op belanghebbende rust, is volgens belanghebbende onjuist. Het initiatief om te controleren of minder Bpm is verschuldigd, ligt niet bij belanghebbende. Het is de inspecteur die moet laten zien dat belanghebbende niet te veel Bpm heeft betaald en dat is niet gebeurd, aldus nog steeds belanghebbende.

2.15.

De rechtbank overweegt als volgt. De belasting voor de Bpm dient op aangifte te worden voldaan (artikel 6 van de Wet Bpm). Bij het doen van aangifte voor de Bpm dient belanghebbende de daartoe van belang zijnde gegevens aan te leveren voor de bepaling van de verschuldigde Bpm. Ter zake van kampeerauto’s 1 tot en met 5 is door belanghebbende Bpm op aangifte voldaan. Indien belanghebbende wil afwijken van de door haar gehanteerde afschrijving, rust op haar in beginsel de plicht om feiten te stellen en, bij betwisting, aannemelijk te maken waaruit volgt dat en in hoeverre de afschrijving te laag is.3 Artikel 110 VWEU verzet zich niet tegen deze bewijslastverdeling.4 Belanghebbendes betoog over de verplichtingen van de inspecteur is, in zo algemene zin gesteld, dus onjuist.

Methode van afschrijving

2.16.

De rechtbank is het niet met belanghebbende eens dat voor de methode van afschrijving voor kampeerauto’s, koerslijsten van gesloten bestelauto’ s, zonder recreatieve voorzieningen, moeten worden gebruikt. Een gesloten bestelauto, zonder recreatieve voorzieningen, is immers een andere type voertuig dan een kampeerauto. Voor de afschrijving van een kampeerauto dient te worden aangesloten bij de waardedaling zoals die zich bij dit type voertuig voordoet en niet bij de waardedaling van een bestelauto, aangezien beide typen voertuigen - met name gelet op het verschil in intensiteit van het gebruik - niet met elkaar vergelijkbaar zijn.5 Deze methode van afschrijving is niet in strijd met artikel 110 VWEU, mits bij de vermindering van het verschuldigde bedrag aan Bpm rekening wordt gehouden met een (bij benadering) reële waardevermindering van kampeerauto’s.6 Voor het stellen van prejudiciële vragen aan het HvJ ziet de rechtbank geen aanleiding.

Kampeerauto 6

2.17.

Belanghebbende is het niet eens met de naheffingsaanslag, omdat de door haar gekozen methode van afschrijving (koerslijst gesloten bestelauto zonder recreatieve voorzieningen) juist is. De rechtbank volgt belanghebbende daar niet in onder verwijzing naar overweging 2.16. Belanghebbende heeft ter zake van de hoogte van het afschrijvingspercentage, gebaseerd op de forfaitaire afschrijvingstabel, niets aangevoerd. Gelet op het voorgaande heeft de inspecteur, naar het oordeel van de rechtbank, de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende opgelegd.

Kampeerauto 7

2.18.

De inspecteur is bij het opleggen van de naheffingsaanslag uitgegaan van een hogere netto catalogusprijs, omdat de kampeerauto meer opties heeft dan de gesloten bestelauto waar belanghebbende van uit is gegaan. De hogere netto catalogusprijs leidt volgens de inspecteur tot een hogere bruto Bpm. De hoogte van het afschrijvingspercentage heeft de inspecteur gebaseerd op de forfaitaire afschrijvingstabel. Het verschil tussen de door de inspecteur berekende (verschuldigde) Bpm en de Bpm die op aangifte is voldaan, heeft de inspecteur nageheven. Gelijktijdig is aan belanghebbende een verzuimboete opgelegd. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd, de verzuimboete vernietigd en een proceskostenvergoeding toegekend van € 498.

2.19.

Belanghebbende is het niet eens met de naheffingsaanslag, omdat de door haar gekozen methode van afschrijving (koerslijst gesloten bestelauto zonder recreatieve voorzieningen) juist is. De rechtbank volgt belanghebbende daar niet in onder verwijzing naar overweging 2.16. Belanghebbende heeft ter zake van de hoogte van het afschrijvingspercentage, gebaseerd op de forfaitaire afschrijvingstabel, niets aangevoerd. Gelet op het voorgaande heeft de inspecteur, naar het oordeel van de rechtbank, de naheffingsaanslag en tot het juiste bedrag terecht aan belanghebbende opgelegd.

2.20.

Belanghebbende heeft verzocht om een werkelijke kostenvergoeding voor de bezwaarfase. Aan belanghebbende is een kostenvergoeding toegekend op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) waarbij is uitgegaan van twee punten en een wegingsfactor één. In beginsel wordt een dergelijke kostenvergoeding berekend aan de hand van het Besluit tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Belanghebbende heeft echter haar verzoek niet nader gemotiveerd. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor een hogere kostenvergoeding voor de bezwaarfase.

Belanghebbende heeft nog gesteld dat de proceskostenvergoeding niet is uitbetaald en dat de inspecteur behoort na te gaan of die vergoeding aan de gemachtigde is uitbetaald. Volgens belanghebbende dient de inspecteur ook na te gaan of de verzuimboete ook aan haar is uitbetaald. De rechtbank overweegt dat zij niet bevoegd is de inspecteur op te dragen uit te zoeken of de toegekende kostenvergoeding en vermindering van de verzuimboete daadwerkelijk aan respectievelijk de gemachtigde en belanghebbende is uitbetaald, dan wel te oordelen dat de inspecteur rente is verschuldigd over de toegekende kostenvergoeding Geschilpunten met betrekking tot uitbetaling van bedragen kunnen worden voorgelegd aan de civiele rechter.

Conclusie inzake alle kampeerauto’s

2.21.

Gelet op het vorenstaande zijn de beroepen ongegrond verklaard.

Hoogte griffierecht

2.22.

Belanghebbende heeft onder verwijzing naar het arrest Kantarev7 gesteld dat te veel griffierecht is geheven door geen rekening te houden met de hoogte van de betwiste vordering. Volgens belanghebbende is het bedrag aan griffierecht dusdanig buitensporig dat daadwerkelijke toegang tot het Unierecht in volle omgang niet is gewaarborgd. De beantwoording van deze vraag kan achterwege blijven nu in alle onderhavige zaken het betaalde griffierecht aan belanghebbende zal worden vergoed (zie hierna onder 2.26).

Immateriëleschadevergoeding (IMS)

2.23.

Voor de beoordeling of belanghebbende recht heeft op een IMS wegens overschrijding van de redelijke termijn, gelden de uitgangspunten in de jurisprudentie van de Hoge Raad.8 De rechtbank overweegt dat het hier gaat om procedures inzake de Bpm van kampeerauto’s, waarin nagenoeg dezelfde geschilpunten ter discussie staan. Verder zijn alle zaken gezamenlijk behandeld op de zitting van 7 juli 2021. Gelet hierop bestaat er voor alle fasen van de procedure een zodanige samenhang dat ter vaststelling van het bedrag van de IMS voor alle zaken gezamenlijk eenmaal het tarief van € 500 per half jaar wordt gehanteerd. Het Unierecht verzet zich daar in het algemeen niet tegen.

2.24.

De rechtbank stelt vast dat het oudste bezwaarschrift op 20 september 2017 (kampeerauto 1) door de inspecteur is ontvangen. De uitspraak van de rechtbank wordt op 24 september 2021 gedaan en dus afgerond 49 maanden na indiening van het bezwaarschrift. Daarmee is de redelijke termijn van twee jaar overschreden met 24 maanden. Belanghebbende heeft daarom recht op een IMS van € 2.500. De laatste uitspraak op bezwaar is van 24 augustus 2018. De overschrijding die moet worden toegerekend aan de bezwaarfase bedraagt afgerond 6 maanden, waardoor de vergoeding over de bezwaarfase afgerond € 600 bedraagt. De vergoeding voor de beroepsfase bedraagt de resterende € 1.900. De rechtbank heeft de minister in zoverre mede aangemerkt als partij in dit geding.

Proceskosten en griffierecht

2.25.

De rechtbank vindt, in verband met de toekenning van IMS, aanleiding om de inspecteur en de minister, ieder voor de helft, te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met behandeling van de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskostenvergoeding wordt op grond van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op (afgerond) € 801 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534, een wegingsfactor 0,5 en factor 1,5 wegens samenhang). De rechtbank ziet geen gronden voor een veroordeling in de werkelijke proceskosten van belanghebbende, ook niet op grond van het Unierecht. De totale vergoeding van € 801 moet door de inspecteur en de minister ieder voor de helft worden vergoed. Ieder van hen zal daarom worden veroordeeld tot vergoeding van € 400,50.

2.26.

Het beroep is weliswaar ongegrond, maar in verband met toekenning van IMS, bestaat recht op vergoeding van de griffierechten (in totaal 7 maal € 338 ofwel € 2.366), waartoe de inspecteur en de minister ieder voor de helft worden veroordeeld.

Rente

2.27.

Belanghebbende heeft aanspraak gemaakt op vergoeding van rente, naar de rechtbank begrijpt niet alleen ter zake van het griffierecht, maar ook in verband met de proceskostenvergoeding voor de beroepsfase en de IMS. De rechtbank honoreert die aanspraak in zoverre dat recht bestaat op een vergoeding van wettelijke rente indien de IMS, het griffierecht en/of de proceskostenvergoeding niet aan belanghebbende wordt uitbetaald binnen vier weken na de datum van deze uitspraak.9 Er is geen aanleiding – ook niet met betrekking tot de vergoeding van het griffierecht – de rente op een eerder moment te laten ingaan.10 Nu er geen sprake is van teruggave van Bpm, zal de rechtbank zich niet uitlaten over de al dan niet verschuldigde rente over ten onrechte geheven Bpm zoals belanghebbende heeft bepleit.

Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier, op 24 september 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.