Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-09-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:5361, 20/10092
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-09-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:5361, 20/10092
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 15 september 2022
- Datum publicatie
- 27 september 2022
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2024:3849, Niet ontvankelijk
- Zaaknummer
- 20/10092
- Relevante informatie
- Art. 6.1 lid 1 onderdeel b Wet IB 2001, Art. 6.2a Wet IB 2001, Art. 6.17 Wet IB 2001
Inhoudsindicatie
IB; specifieke zorgkosten; hobbymateriaal geen hulpmiddel
Uitspraak
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
Zaaknummer BRE 20/10092
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 september 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.
1 Inleiding
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2017 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd en daarbij een beschikking restant persoonsgebonden aftrek (hierna: pga) vastgesteld.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de inspecteur van 30 november 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag en de beschikking.
De rechtbank heeft het beroep op 4 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben belanghebbende, bijgestaan door [persoon] , en namens de inspecteur, [inspecteur] en [inspecteur] deelgenomen.
2 Feiten
Belanghebbende lijdt aan verschillende medische aandoeningen en heeft fysieke beperkingen.
Belanghebbende heeft voor 2017 aangifte IB/PVV 2017 gedaan van een inkomen uit werk en woning van € 18.267, een aftrek specifiek zorgkosten geclaimd van € 14.260 en een restant pga van € 26.161 aangegeven.
De inspecteur heeft naar aanleiding van de aangifte IB/PVV voor het jaar 2017 vragen gesteld met betrekking tot de in de aangifte geclaimde aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten.
De inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 in totaal € 1.149 aan specifieke zorgkosten toegelaten, bestaande uit:
- Uitgaven vervoerskosten in verband met ziekte of invaliditeit € 599
- Dieetkosten € 250
- Extra uitgaven voor kleding en beddengoed € 300.
De inspecteur heeft de aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 als volgt vastgesteld:
Inkomsten uit vroegere arbeid € 15.064
Bij: Negatieve pga € 3.203
Inkomen uit werk en woning voor pga € 18.267
In aftrek toegelaten specifieke zorgkosten € 1.149
Bij: verhoging specifieke zorgkosten € 460
Af: drempel € 302
Aftrek pga/zorgkosten € 1.307
Het inkomen uit werk en woning na pga bedraagt € 16.960 (18.267 min € 1.307).
Het belastbaar inkomen uit werk en woning heeft de inspecteur, na verrekening van het restant pga uit voorgaande jaren vastgesteld op nihil.
De beschikking restant pga voor 2017 heeft de inspecteur als volgt vastgesteld:
Nog te verrekenen pga uit voorgaande jaren € 19.379
Af: in 2017 is verrekend € 16.960
Restant pga nog te verrekenen in volgende jaren € 2.419
Op 19 januari 2017 heeft de inspecteur belanghebbende een brief gestuurd. Daarin staat (voor zover relevant):
‘Er is door beoordelingen van de aangiften in het verleden sprake van een opgewekt vertrouwen voor specifieke zorgkosten voor de aangiften van de jaren 2014 en 2015. (…) Het opgewekt vertrouwen met betrekking tot de uitgaven voor specifieke zorgkosten zeg ik per 1 januari 2017 op.’
3 Beoordeling door de rechtbank
Zijn alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd?
Belanghebbende heeft gesteld dat het langjarig dossier niet door de inspecteur is overgelegd. Dit dossier dient ter onderbouwing van het ziektebeeld van belanghebbende. Belanghebbende heeft in dat verband ter zitting enkele documenten getoond. De inspecteur heeft op de zitting desgevraagd verklaard dat het ziektebeeld van belanghebbende niet ter discussie staat. Nu het ziektebeeld van belanghebbende niet in geschil is, ziet de rechtbank geen aanleiding om de stukken aan de processtukken toe te voegen.
Inhoudelijke beoordeling
De inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2017 vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van belanghebbende van nihil. Dit betekent dat de aanslag niet lager kan worden. Daarom vat de rechtbank het beroep van belanghebbende op als een beroep tegen de beschikking restant pga 2017. Om te kunnen beoordelen of de inspecteur het restant pga in 2017 terecht heeft vastgesteld op € 2.419, moet de rechtbank eerst de vraag beantwoorden of belanghebbende in 2017 recht heeft op een hogere aftrek specifieke zorgkosten dan de inspecteur reeds heeft verleend.
Om voor aftrek in aanmerking te komen moeten de uitgaven voldoen aan de voorwaarden gesteld in de artikelen 6.16 tot en met 6.20 van de Wet IB 2001 en de artikelen 37 tot en met 39a van de Uitvoeringregeling Wet IB 2001. Belanghebbende heeft, met al hetgeen zij heeft aangevoerd, niet aannemelijk gemaakt dat zij op basis van de wettelijke regelingen recht heeft op een hoger bedrag aan specifieke zorgkosten dan de inspecteur in aftrek heeft toegelaten. Een belangrijk punt voor belanghebbende is dat zij op advies van haar behandelaars materialen heeft aangeschaft en dat het bezig zijn met die materialen voor haar een vorm van therapie is in het belang van haar mentale en fysieke gezondheid. De rechtbank begrijpt – gelet op haar toelichting ter zitting – dat deze materialen voor haar van groot belang zijn, maar dat maakt nog niet dat de aangeschafte materialen hulpmiddelen zijn in de zin van artikel 6.17 van de Wet IB 2001. De wet schrijft namelijk voor dat zorgkosten in de vorm van hulpmiddelen aftrekbaar zijn als zij hoofdzakelijk door zieke of invalide personen worden gebruikt. Met dit hoofdzakelijkheidscriterium is uitgedrukt dat het gros van de mensen die de hulpmiddelen aanschaft dus ziek of invalide is. Indien een hulpmiddel dus doorgaans ook wordt aangeschaft door personen die niet ziek of invalide zijn, komen uitgaven voor dergelijke hulpmiddelen niet voor aftrek in aanmerking. De materialen die belanghebbende opvoert als specifieke zorgkosten voldoen niet aan dat criterium. Ook op grond van andere wettelijke regelingen komen deze niet voor aftrek in aanmerking.
Belanghebbende betoogt ook dat de aftrek nog steeds op grond van opgewekt vertrouwen moet worden toegestaan. De inspecteur kan het opgewekte vertrouwen niet eenzijdig beëindigen, aldus belanghebbende. De rechtbank volgt het betoog van belanghebbende gedeeltelijk. De inspecteur heeft in het verleden het in rechte te beschermen vertrouwen opgewekt dat de in de aangifte vermelde zorgkosten in aftrek werden toegelaten. De inspecteur is de enige die het door hem gewekte vertrouwen ook weer kan opzeggen. De inspecteur heeft dit vertrouwen in de brief van 19 januari 2017 opgezegd met ingang van 1 januari 2017. De rechtbank is van oordeel dat het wegnemen van opgewekt vertrouwen met terugwerkende kracht als uitgangspunt niet mogelijk is. Dit betekent dat de inspecteur het vertrouwen pas met ingang van 19 januari 2017 kan opzeggen en dat belanghebbende nog recht heeft op een aftrek van 19/360 van de in de aangifte geclaimde uitgaven zoals ter zitting besproken. Dat is € 753 (19/360 x € 14.260).
Belanghebbende heeft dan in totaal recht op een aftrek specifieke zorgkosten van € 1.902. Dat is € 1.149 die al in aftrek was toegelaten plus € 753 waar belanghebbende nog recht op heeft. De beschikking restant pga 2017 moet dan worden vastgesteld op een bedrag van € 3.474. De rechtbank heeft dit bedrag als volgt berekend:
In aftrek toegelaten specifieke zorgkosten € 1.902
Bij: verhoging specifieke zorgkosten € 761
Af: drempel € 301
Aftrek pga/specifieke zorgkosten € 2.362
Nog te verrekenen pga uit voorgaande jaren € 19.379
Af: in 2017 wordt verrekend € 15.9051
Restant pga nog te verrekenen in volgende jaren € 3.474
Belanghebbende heeft ter zitting nog verklaard over de wijze waarop haar aangiften en aanslagen door de belastingdienst zijn behandeld waarbij voor haar gevoel de menselijke maat volledig ontbreekt. De rechtbank begrijpt dat de afhandeling van de aangiftes en aanslagen voor veel stress zorgt bij belanghebbende, maar het gevoel van belanghebbende dat daarbij de menselijk maat ontbreekt betekent niet dat in alle gevallen ook in het voordeel van de belastingplichtige kan en moet worden beslist. Het heffen van belastingen is als uitgangspunt gebaseerd op wettelijke bepalingen en de feiten en omstandigheden van het geval. Het heffen van belastingen dient daarbij ook een collectief belang. Slechts indien het handelen van de inspecteur strijdig is met algemene beginselen van behoorlijk bestuur kan dat aanleiding zijn om in voorkomende gevallen de toepassing van de wet (in meerdere of mindere mate) aan de kant te zetten in (doorgaans) een individueel geval. Van een dergelijke situatie is hier volgens de rechtbank geen sprake. De inspecteur handelt binnen zijn bevoegdheden. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om een hogere aftrek toe te staan. Ook al wat belanghebbende overigens nog heeft gesteld leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.