Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-01-2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:342, BRE 21/4026

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-01-2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:342, BRE 21/4026

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
20 januari 2023
Datum publicatie
31 januari 2023
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2023:342
Zaaknummer
BRE 21/4026
Relevante informatie
Art. 17 Verdrag Nederland – Duitsland, Art. 27h AWR, Art. 3.1 Wet IB 2001

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting - belastingverdrag met Duitsland - inkomensgrens € 15.000

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummer: BRE 21/4026

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 januari 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , wonende in Duitsland, belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Inleiding

1.1.

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 9 augustus 2021.

1.2.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag inkomstenbelasting (IB) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.635 (de aanslag). Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur € 88 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).

1.3.

De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering ongegrond verklaard.

1.4.

De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

1.5.

De rechtbank heeft het beroep op 9 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en namens de inspecteur [verweerder] .

1.6.

Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende, geboren op [geboortedatum] , is woonachtig in Duitsland. Hij heeft voor het jaar 2017 in totaal € 17.635 aan bruto-inkomen genoten afkomstig uit Nederland.

2.2.

Belanghebbende heeft, na daartoe te zijn uitgenodigd, voor het jaar 2017 geen aangifte inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen (IB/PVV) ingediend.

2.3.

De inspecteur heeft met dagtekening 16 september 2020 ambtshalve de aanslag vastgesteld.

2.4.

Belanghebbende heeft vervolgens een aangiftebiljet IB/PVV 2017 ingestuurd aan de inspecteur. In dit aangiftebiljet heeft belanghebbende zijn bruto-inkomen van in totaal € 17.635 aangegeven. Daarnaast heeft belanghebbende een bedrag van € 1.225 aan uitgaven voor specifieke zorgkosten opgevoerd en een bedrag van € 2.400 aan giftenaftrek.

2.5.

De inspecteur heeft het ingediende aangiftebiljet als een verzoek om ambtshalve vermindering aangemerkt. De inspecteur heeft het standpunt ingenomen dat belanghebbende geen kwalificerende buitenlands belastingplichtige is en daarom geen recht heeft op aftrek van de uitgaven voor specifieke zorgkosten en giften.

3 Beoordeling door de rechtbank

3.1.

De rechtbank beoordeelt primair of Nederland heffingsbevoegd is. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. Indien Nederland heffingsbevoegd is, is niet langer tussen partijen in geschil dat belanghebbende voor het jaar 2017 kwalificerende buitenlands belastingplichtige is en dat belanghebbende recht heeft op aftrek van de uitgaven voor specifieke zorgkosten en giften.

3.2.

Belanghebbende heeft aangevoerd dat nu zijn inkomen, na aftrek van de uitgaven voor specifieke zorgkosten en giften, lager is dan € 15.000 hij op grond van het belastingverdrag met Duitsland niet belastingplichtig is in Nederland. Hij is daarom geen inkomstenbelasting in Nederland verschuldigd, aldus belanghebbende.

3.3.

De inkomstenbelasting wordt geheven over het door de belastingplichtige in het kalenderjaar genoten belastbare inkomen uit werk en woning.1 Het belastbare inkomen uit werk en woning bestaat onder meer uit het belastbare loon verminderd met de persoonsgebonden aftrek.2

3.4.

Artikel 17 van het belastingverdrag3 tussen Nederland en Duitsland (het verdrag), luidt voor zover hier van belang, als volgt:

  1. Onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 18, tweede lid, zijn pensioenen en andere soortgelijke beloningen betaald aan een inwoner van een verdragsluitende staat alsmede lijfrenten betaald aan een inwoner van een verdragsluitende staat slechts in die staat belastbaar. Pensioenen en andere uitkeringen betaald krachtens de bepalingen van een socialezekerheidsstelsel van een verdragsluitende staat aan een inwoner van de andere verdragsluitende staat zijn slechts in die andere staat belastbaar.

  2. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid, mag een pensioen of andere soortgelijke beloning, alsmede een lijfrente of een pensioen betaald krachtens de bepalingen van een socialezekerheidsstelsel van een verdragsluitende staat (socialezekerheidspensioen) ook worden belast in de verdragsluitende staat waaruit het of deze afkomstig is, in overeenstemming met de wetgeving van die staat, indien het totale brutobedrag ervan in enig kalenderjaar de som van 15.000 euro te boven gaat.”

3.5.

De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat het door belanghebbende genoten (totale) bruto-inkomen van € 17.635 afkomstig is uit Nederland. Volgens het verdrag dient te worden gekeken naar de som van ‘het totale brutobedrag’ van de uitkeringen (loon) afkomstig uit Nederland. Dit betreft niet - zoals belanghebbende meent – het brutobedrag waarbij wel rekening wordt gehouden met aftrek van de uitgaven voor specifieke zorgkosten en giften. Belanghebbende gaat daarom uit van een onjuiste uitleg van het verdragsartikel. Nu het totale brutobedrag van de uitkeringen hoger is dan € 15.000, is Nederland heffingsbevoegd.

3.6.

Nu tussen partijen niet meer in geschil is dat belanghebbende in dat geval recht heeft op de door hem opgevoerde aftrekposten, dient het belastbare inkomen uit werk en woning op € 13.740 te worden vastgesteld.

3.7.

Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrentebeschikking. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. Nu de met de belastingrentebeschikking samenhangende aanslag zal worden verminderd, dient de inspecteur het bedrag van de belastingrente dienovereenkomstig te verminderen.

4 Conclusie en gevolgen

5 Beslissing