Een wilsgebrek omtrent totstandkoming van een OM-transactie kan leiden tot vernietiging van die transactie
Een wilsgebrek omtrent totstandkoming van een OM-transactie kan leiden tot vernietiging van die transactie
Gegevens
- Nummer
- 2025/1129
- Publicatiedatum
- 14 juli 2025
- Auteur
- Redactie
- Rubriek
- Formeel belastingrecht
- Relevante informatie
De verdachte bestuurde twee vennootschappen die aan een aanbesteding meededen. In dat traject is het vermoeden gerezen dat verdachte zich onder meer schuldig heeft gemaakt aan schending van bedrijfsgeheimen. Schending van bedrijfsgeheimen is een klachtdelict, dat wil zeggen dat de verdachte pas kan worden vervolgd als het slachtoffer (in dit geval het bedrijf wiens geheimen zouden zijn geschonden) een klacht indient in de zin van art. 164 WvSv. Door het slachtoffer wordt weliswaar een verklaring afgelegd waarvan een proces-verbaal wordt opgemaakt, maar met zo veel woorden wordt niet gezegd dat een klacht wordt ingediend. In een aanvullend proces-verbaal van een maand later wordt vermeld dat het slachtoffer een klacht indient en de wens uitspreekt dat zal worden vervolgd.
In het strafrechtelijk onderzoek accepteert de verdachte een transactie. Nadien blijkt in de procedure van medeverdachten dat het aanvullend proces-verbaal valselijk is opgemaakt omdat vast kwam te staan dat de woorden, opgenomen in het proces-verbaal niet door het slachtoffer zijn gezegd.
De verdachte start een civiele procedure tegen het OM nadat het OM weigerde de transactie terug te draaien. Zowel rechtbank Den Haag als hof Den Haag (19 december 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2473) wijzen die vordering af. Het hof heeft geoordeeld dat de transactie niet een civielrechtelijke overeenkomst is maar een strafrechtelijke (publiekrechtelijke) overeenkomst in de zin van art. 74 WvSr. De regels omtrent bedrog (art. 3:44 BW) en dwaling (art. 6:228 BW) zijn daarop niet rechtstreeks van toepassing. Vervolgens heeft het hof geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de transactie niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou zijn aangegaan indien hij had geweten dat het aanvullend proces-verbaal van 11 juni 2015 en het eindproces-verbaal vals waren.
De Hoge Raad casseert niet naar aanleiding van het middel van verdachte maar oordeelt wel ten overvloede op het incidenteel beroep in cassatie en oordeelt dat een strafrechtelijke transactie als bedoeld in art. 74 WvSr in beginsel kan worden vernietigd met een beroep op overeenkomstige toepassing van de civielrechtelijke bepalingen over bedrog en dwaling.