Substantieel gedeelte van de werkzaamheden in de woonstaat ligt op grond van Vo. 883/2004 bij een grens van 25%

Substantieel gedeelte van de werkzaamheden in de woonstaat ligt op grond van Vo. 883/2004 bij een grens van 25%

Gegevens

Nummer
2025/1392
Publicatiedatum
15 september 2025
Auteur
Redactie
Rubriek
Internationaal en Europees
Relevante informatie

KN woonde in 2016 in Nederland en was tussen 4 februari en 31 december 2016 werkzaam als schipper op een binnenvaartschip. KN verrichtte werkzaamheden in België, Duitsland en Nederland. Volgens het vaartijdenboek heeft het schip in 2016 ongeveer 22% van zijn totale vaartijd in Nederland gevaren. KN stond in die periode op de loonlijst van een werkgever in Liechtenstein. De SVB heeft na een daartoe strekkend verzoek van het voor Liechtenstein bevoegde orgaan de Nederlandse wetgeving van toepassing verklaard en voor deze periode een A1-verklaring afgegeven. KN heeft bezwaar ingediend. De SVB heeft dat bezwaar afgewezen, omdat betrokkene een substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden in loondienst in Nederland had verricht. De SVB heeft namelijk niet alleen rekening gehouden met de vaartijd van het schip waarop KN heeft gewerkt, zoals die blijkt uit het vaartijdenboek, maar ook met het feit dat KN in Nederland woonde, dat het schip daar was geregistreerd en dat de eigenaar en exploitant van het schip aldaar gevestigd waren. In hoger beroep oordeelt de CRvB dat de Nederlandse socialezekerheidswetgeving van toepassing was, omdat een werknemer die minder dan 25% van zijn werkzaamheden in loondienst verricht in de lidstaat waar hij woont, niettemin wordt geacht een substantieel gedeelte van die werkzaamheden in die lidstaat te hebben verricht, indien er voldoende andere aanwijzingen in die zin zijn. Bij beroep in cassatie besluit de Hoge Raad om prejudiciële vragen te stellen. Volgens het HvJ vloeien de twijfels van de Hoge Raad voort uit het feit dat de Nederlandse taalversie van art. 14 lid 8 Vo. 987/2009 het woord ‘mede’ bevat in combinatie met de vermelding van de indicatieve criteria waarmee rekening moet worden gehouden om te bepalen of een substantieel gedeelte van de werkzaamheden in loondienst van de betrokkene in een lidstaat wordt verricht. De Hoge Raad leidt hieruit af dat andere criteria dan de in deze bepaling genoemde criteria van de arbeidstijd en/of de bezoldiging kunnen worden aanvaard. Het HvJ constateert dat diverse andere taalversies het woord ‘mede’ niet bevatten. Verder moet art. 14 lid 8 Vo. 987/2009 in het licht van art. 13 lid 1 onder a en b Vo. 883/2004 worden uitgelegd. De laatste alinea van art. 14 lid 8 Vo. 987/2009, waarin is bepaald dat in het kader van een algemene beoordeling van de situatie van de betrokken werknemer moet worden nagegaan of de drempel van 25% is bereikt, verwijst uitdrukkelijk naar de ‘bovengenoemde’ criteria, dat wil zeggen, in het geval van werkzaamheden in loondienst, de criteria inzake arbeidstijd en/of bezoldiging, met uitsluiting van elk ander criterium. Een andere uitleg zou bovendien tot onzekerheid over de toepassing van de conflictregels leiden. De uitleg wordt verder bevestigd door de Praktische gids, dat als document een nuttig instrument vormt. Om aan te kunnen nemen dat een persoon een substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden in loondienst verricht in de lidstaat waar hij woont, moet de drempel van 25% van de arbeidstijd en/of de bezoldiging in die lidstaat worden bereikt, zonder dat de in aanmerkingneming van andere criteria kan compenseren dat niet voldaan is aan de bovengenoemde criteria. Deze beoordeling moet worden gemaakt aan de hand van de verwachte situatie over de komende twaalf maanden, vanaf het moment van werken in twee of meer lidstaten.