BPM-naheffing vernietigd omdat bv niet als belastingplichtige kan worden aangemerkt
BPM-naheffing vernietigd omdat bv niet als belastingplichtige kan worden aangemerkt
Gegevens
- Nummer
- 2025/1643
- Publicatiedatum
- 23 oktober 2025
- Auteur
- Redactie
- Rubriek
- Motorrijtuigen en belastingen
- Relevante informatie
Belanghebbende is de dochter van een bv die in 2020 een personenauto koopt, aangifte BPM doet en de auto na enkele maanden weer verkoopt. Op 27 april 2020 wordt BPM betaald bij registratie; de auto wordt op 20 mei 2020 tenaamgesteld. In de aangifte is het RSIN van belanghebbende vermeld. De inspecteur legt op grond van deze gegevens een naheffingsaanslag BPM op aan belanghebbende voor een bedrag van € 11.796, in verband met een te lage aangifte. Na bezwaar en beroep bij de rechtbank volgt vermindering van de naheffing tot € 10.553 en toekenning van een schadevergoeding en proceskosten. Zowel belanghebbende als de inspecteur stellen hoger beroep in bij het hof. Het hoger beroep richt zich op de vraag of de naheffingsaanslag BPM terecht aan belanghebbende is opgelegd en of het voortraject, het vooraf voldane griffierecht, de proceskosten en schadevergoeding correct zijn behandeld. In geschil is of de naheffingsaanslag BPM aan de juiste belastingplichtige is opgelegd en of het vooraf heffen van griffierecht in strijd is met Unierecht. Daarnaast zijn de hoogte van de proceskosten en de schadevergoeding onderwerp van beoordeling. Het hof verwerpt het oordeel van de rechtbank en beslist dat belanghebbende niet als belastingplichtige voor BPM kan worden aangemerkt, omdat de auto niet op naam van belanghebbende geregistreerd stond in het kentekenregister. Dat onder het RSIN van belanghebbende aangifte is gedaan, doet daar niet aan af; het wettelijke uitgangspunt tot 1 januari 2022 is dat de kentekenhouder belastingplichtig is. Het hof vernietigt de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente en stelt vast dat het vooraf heffen van griffierecht niet in strijd is met het Unierecht. Over de gevraagde materiële en formele standpunten oordeelt het hof dat deze verder onbesproken blijven, omdat de aanslag zelf wordt vernietigd. Ten aanzien van de proceskosten en schadevergoeding kent het hof een hogere vergoeding toe voor de bezwaarfase en bevestigt het hof dat er conform rechtspraak geen recht is op een hogere schadevergoeding vanwege duur van de procedure of Unierechtelijke argumenten.
(Hoger beroep gegrond.)