Unierecht dwingt tot gedeeltelijke aftrek specifieke zorgkosten
Unierecht dwingt tot gedeeltelijke aftrek specifieke zorgkosten
Gegevens
- Nummer
- 2022/755
- Publicatiedatum
- 23 juni 2022
- Auteur
- Redactie
- Rubriek
- Internationaal en Europees
- Trefwoorden
- arrest Schumacker, persoonlijke situatie, vrij verkeer van werknemers, bronstaat
- Relevante informatie
- Art. 7.8 Wet IB 2001, Art. 21bis Uitv besl IB 2001, Art. 45 VWEU
Belanghebbende woont in Duitsland. Belanghebbende geniet AOW ten bedrage van € 14.978. Daarnaast ontvangt hij een pensioen van € 11.194 waarop € 994 aan loonheffing is ingehouden. Voorts geniet hij € 880 Duitse mütterrente. Belanghebbende heeft aangifte gedaan en aangegeven dat hij kwalificerend buitenlands belastingplichtige is. Hij heeft voorts € 19.592 aan specifieke zorgkosten in aftrek gebracht. De inspecteur heeft deze aftrek geschrapt omdat hij van mening is dat belanghebbende geen kwalificerend buitenlands belastingplichtige is. In beroep is ten eerste in geschil of belanghebbende kan worden aangemerkt als kwalificerend buitenlands belastingplichtige.
Niet in geschil is dat Nederland het heffingsrecht heeft over het pensioen. Ook is niet in geschil dat Duitsland het heffingsrecht heeft over de AOW omdat het bedrag van de AOW onder de €15.000 is. Belanghebbende stelt dat het onrechtvaardig is dat wanneer haar AOW € 22 hoger was geweest, Nederland daarover het heffingsrecht had en dat zij dan wel de zorgkosten in aftrek kon brengen. De rechtbank verwerpt de stelling. Voorop staat dat het woonland rekening dient te houden met de persoonlijke situatie van de belastingplichtige. De bronstaat is alleen bij uitzondering gehouden om rekening te houden met belastingvoordelen die verband houden met de persoonlijke situatie van belanghebbende. Dat is wanneer meer dan 90% van het inkomen is onderworpen aan Nederlandse inkomstenbelasting. Dat is hier niet het geval omdat de AOW onder de grens van € 15.000 blijft. Dat het slechts € 22 lager is, maakt het niet anders. Duitsland dient rekening te houden met de persoonlijke situatie van belanghebbende. Indien dat in Duitsland niet volledig gebeurt, kan evenwel sprake zijn van een uitzondering dat Nederland wel rekening moet houden met de persoonlijke en gezinssituatie van belanghebbende.
Vervolgens oordeelt de rechtbank dat belanghebbende niet kan worden gezien als kwalificerend buitenlands belastingplichtige. Eén van de voorwaarden is dat belanghebbende wegens de geringe hoogte van zijn inkomen in het woonland geen inkomstenbelasting verschuldigd is. Daarbij dient gekeken te worden naar het wereldinkomen en dienen de regels ter voorkoming van dubbele belasting buiten beschouwing te blijven. Het wereldwijde inkomen moet dermate laag zijn dat in het woonland geen inkomstenbelasting verschuldigd is als gevolg van regelingen die tot doel hebben een minimuminkomen buiten de belastingheffing te laten. Belanghebbende heeft dit naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Ook kan niet worden gezegd dat het wereldwijde inkomen van € 27.052 dermate laag is dat in Duitsland hierover geen inkomstenbelasting verschuldigd is. Belanghebbende kan derhalve niet worden aangemerkt als buitenlands belastingplichtige. Vervolgens toets de rechtbank of het Unierecht mogelijk recht geeft op aftrek van de specifieke zorgkosten. De rechtbank volgt hierbij het stappenplan van een eerdere uitspraak van het Hof Den Bosch (ECLI:NL:GHSHE:2022:1574). De rechtbank stelt als eerste stap vast dat belanghebbende niet voldoet aan het 90%-criterium. Als tweede stap acht de rechtbank aannemelijk dat belanghebbende in Duitsland geen inkomstenbelasting verschuldigd is en dat het in Duitsland in aanmerking te nemen inkomen onvoldoende is om alle in Duitsland geldende tegemoetkomingen die verband houden met de persoonlijke en gezinssituatie in aanmerking te nemen. Ook acht de rechtbank aannemelijk dat in Duitsland zorgkosten aftrekbaar zijn. Op grond van de derde stap dient Nederland een tegemoetkoming te verlenen op grond van de formule: (belast inkomen in bronstaat/wereldinkomen * 100%). In dit geval komt dat neer op € 8.106. De tegemoetkoming wordt wel begrensd door het bedrag aan belastingheffing die een ingezetene in Nederland verschuldigd zou zijn in overigens vergelijkbare omstandigheden als belanghebbende. Daar is hier evenwel geen sprake van. Belanghebbende heeft recht op een aftrek van € 8.106.
(Beroep gegrond.)