FBN 2023/51 - Notaris kon niet alle BTW aftrekken door ‘eigen’ rente op derdengeldrekening
Aflevering 11, gepubliceerd op 07-11-2023 Volgens art. 7 Regeling op het notarisambt hoeven notarissen ontvangen rente over de gelden die zeer kort op de kwaliteitsrekening hebben gestaan niet te vergoeden aan de gerechtigden tot die gelden. Door deze regeling heeft een notariskantoor (X) met een grote vastgoedpraktijk in de jaren 2011, 2012 en 2023 in totaal bijna € 350.000 aan rente ontvangen. Thans heeft het Hof in navolging van de Rechtbank geoordeeld dat de ontvangen rente behoort tot de omzet die is vrijgesteld van omzetbelasting zodat niet alle voorbelasting bij X aftrekbaar is. De stelling van X dat de rente buiten het bereik van de omzetbelasting valt en daarom geen invloed heeft op het aftrekrecht, faalt. Volgens het Hof blijkt uit het arrest Régie Dauphinoise (HvJ EG 11 juli 1996, ECLI:EU:C:1996:290) dat het aanhouden van tegoeden bij een bank tegen vergoeding van rente binnen de werkingssfeer van de BTW valt als de tegoeden worden aangehouden door een ‘als zodanig’ handelende belastingplichtige. Aan die voorwaarde wordt in de onderhavige zaak voldaan. X handelt als notaris en is als zodanig ondernemer in de zin van de Wet OB. De tegoeden waarover de rente wordt genoten, zijn afkomstig van klanten voor wie X als notaris het transport van onroerende zaken begeleidt. Het gebruik van de derdengeldrekening is in die gevallen verplicht ingevolge art. 25 Wna. Bovendien is het gebruik van derdengeldrekening aan strikte regels gebonden die zijn neergelegd in de Regeling op het notarisambt. Onder die omstandigheden is evident sprake van een nauwe samenhang tussen de diensten die X verricht als notaris en de door haar op de derdenrekening ontvangen rente. Ook de stelling van X dat de rente niet het rechtstreekse, duurzame en noodzakelijke verlengstuk is van haar hoofdactiviteit, moet worden verworpen. X heeft subsidiair gesteld dat de ontvangen rente bij de berekening van de aftrekbare BTW buiten beschouwing moet blijven omdat sprake is van ‘bijkomstige financiële handelingen’ als bedoeld in art. 174 lid 2 letter b Btw-richtlijn. Volgens X kan het aanhouden van de derdenrekening in dit geval worden aangemerkt als een ‘bijkomende financiële handeling’ omdat de ontvangen rente slechts 10% van de totale omzet bedraagt en het aanhouden van de notariële kwaliteitsrekening niet of nauwelijks gebruik van goederen en/of diensten vergt. Het Hof heeft deze stelling eveneens verworpen. Volgens het Hof heeft de Rechtbank terecht uit het genoemde arrest Régie Dauphinoise afgeleid dat handelingen die een rechtstreeks, duurzaam en noodzakelijk verlengstuk van een belastbare activiteit betreffen, nooit als ‘bijkomstige financiële handelingen’ in de zin van art. 174 lid 1 letter b Btw-richtlijn kunnen worden aangemerkt. Dat dit uitgangspunt is achterhaald, zoals X stelt, volgt het Hof niet. X heeft nog verklaard geen beroep te doen op het gelijkheidsbeginsel. De inspecteur heeft in dat kader verklaard dat als wordt geconstateerd dat een notaris in zijn aangifte geen rekening heeft gehouden met de vrijgestelde rente, er een naheffingsaanslag zal worden opgelegd. Verder heeft de inspecteur toegezegd de boete die aan X is opgelegd, te zullen vernietigen.