Aflevering 11

Gepubliceerd op 9 juni 2023

FBN 2023/48 - Negen voor de notaris relevante kennisgroepstandpunten over omzetbelasting

Aflevering 11, gepubliceerd op 06-11-2023 geschreven door M.D.C. Gomes Vale Viga MSc
In het juninummer van FBN van dit jaar is aandacht besteed aan kennisgroepstandpunten over schenk- en erfbelasting (FBN 2023/27), overdrachtsbelasting (FBN 2023/28) en inkomstenbelasting (FBN 2023/29). Deze bijdrage gaat in op kennisgroepstandpunten van de Kennisgroep Omzetbelasting (KG OBA) en de Kennisgroep Overheid, Vrijstellingen, Internationaal (KG OB OVI), die voor het notariaat van belang kunnen zijn.

FBN 2023/49 - (Niet) aftrekbare investeringen in gebouwen

Aflevering 11, gepubliceerd op 07-11-2023 geschreven door mr. dr. C. Bruijsten
Als een ondernemer (aanzienlijke) kosten maakt voor de aanschaf of verbetering van een gebouw, zou je verwachten dat die kosten aftrekbaar zijn. Maar dat is vaak slechts beperkt het geval. Zelfs als investeringen plaatsvinden om het gebouw klimaatneutraal te maken, is het nog maar de vraag of de investeringskosten aftrekbaar zijn. Dat roept de vraag op welke investeringen in een gebouw nog wel aftrekbaar zijn.

FBN 2023/50 - Verhuur van de onderneming tijdens de voortzettingstermijn

Aflevering 11, gepubliceerd op 07-11-2023 geschreven door mr. drs. J.J.J. Sanders en mr. V.A.C. van den Broek
De Hoge Raad heeft op 2 december 2022 beslist dat voor de vraag of wordt voldaan aan de voortzettingseis van art. 35e Successiewet 1956 (hierna: SW) moet worden aangesloten bij het staking- en vervreemdingsbegrip uit de Wet IB 2001 en daarmee bij het leerstuk van voortgezet ondernemerschap. Dit is slechts anders indien de specifieke aard van de bedrijfsopvolgingsregeling een uitzondering hierop rechtvaardigt. Om die reden leidt de in voorgelegde situatie van verhuur van de onderneming binnen vijf jaar na de schenking van aanmerkelijkbelangaandelen, niet tot strijd met de voortzettingseis.

FBN 2023/51 - Notaris kon niet alle BTW aftrekken door ‘eigen’ rente op derdengeldrekening

Aflevering 11, gepubliceerd op 07-11-2023
Volgens art. 7 Regeling op het notarisambt hoeven notarissen ontvangen rente over de gelden die zeer kort op de kwaliteitsrekening hebben gestaan niet te vergoeden aan de gerechtigden tot die gelden. Door deze regeling heeft een notariskantoor (X) met een grote vastgoedpraktijk in de jaren 2011, 2012 en 2023 in totaal bijna € 350.000 aan rente ontvangen. Thans heeft het Hof in navolging van de Rechtbank geoordeeld dat de ontvangen rente behoort tot de omzet die is vrijgesteld van omzetbelasting zodat niet alle voorbelasting bij X aftrekbaar is. De stelling van X dat de rente buiten het bereik van de omzetbelasting valt en daarom geen invloed heeft op het aftrekrecht, faalt. Volgens het Hof blijkt uit het arrest Régie Dauphinoise (HvJ EG 11 juli 1996, ECLI:EU:C:1996:290) dat het aanhouden van tegoeden bij een bank tegen vergoeding van rente binnen de werkingssfeer van de BTW valt als de tegoeden worden aangehouden door een ‘als zodanig’ handelende belastingplichtige. Aan die voorwaarde wordt in de onderhavige zaak voldaan. X handelt als notaris en is als zodanig ondernemer in de zin van de Wet OB. De tegoeden waarover de rente wordt genoten, zijn afkomstig van klanten voor wie X als notaris het transport van onroerende zaken begeleidt. Het gebruik van de derdengeldrekening is in die gevallen verplicht ingevolge art. 25 Wna. Bovendien is het gebruik van derdengeldrekening aan strikte regels gebonden die zijn neergelegd in de Regeling op het notarisambt. Onder die omstandigheden is evident sprake van een nauwe samenhang tussen de diensten die X verricht als notaris en de door haar op de derdenrekening ontvangen rente. Ook de stelling van X dat de rente niet het rechtstreekse, duurzame en noodzakelijke verlengstuk is van haar hoofdactiviteit, moet worden verworpen. X heeft subsidiair gesteld dat de ontvangen rente bij de berekening van de aftrekbare BTW buiten beschouwing moet blijven omdat sprake is van ‘bijkomstige financiële handelingen’ als bedoeld in art. 174 lid 2 letter b Btw-richtlijn. Volgens X kan het aanhouden van de derdenrekening in dit geval worden aangemerkt als een ‘bijkomende financiële handeling’ omdat de ontvangen rente slechts 10% van de totale omzet bedraagt en het aanhouden van de notariële kwaliteitsrekening niet of nauwelijks gebruik van goederen en/of diensten vergt. Het Hof heeft deze stelling eveneens verworpen. Volgens het Hof heeft de Rechtbank terecht uit het genoemde arrest Régie Dauphinoise afgeleid dat handelingen die een rechtstreeks, duurzaam en noodzakelijk verlengstuk van een belastbare activiteit betreffen, nooit als ‘bijkomstige financiële handelingen’ in de zin van art. 174 lid 1 letter b Btw-richtlijn kunnen worden aangemerkt. Dat dit uitgangspunt is achterhaald, zoals X stelt, volgt het Hof niet. X heeft nog verklaard geen beroep te doen op het gelijkheidsbeginsel. De inspecteur heeft in dat kader verklaard dat als wordt geconstateerd dat een notaris in zijn aangifte geen rekening heeft gehouden met de vrijgestelde rente, er een naheffingsaanslag zal worden opgelegd. Verder heeft de inspecteur toegezegd de boete die aan X is opgelegd, te zullen vernietigen.

FBN 2023/52 - Schenkbelasting aftrekbaar in box 3 als uiterlijk 5 november 2023 aangifte is gedaan

Aflevering 11, gepubliceerd op 07-11-2023
Volgens art. 5.3 lid 3 letter c Wet IB 2001 zijn belastingschulden niet aftrekbaar in box 3, tenzij het gaat om erfbelastingschulden (zie art. 5.3 lid 3 letters d en e Wet IB 2001). Voor schenkbelastingschulden heeft de staatssecretaris van Financiën een goedkeuring getroffen. Een persoon die schenkbelasting is verschuldigd, kan de nadelige gevolgen van het feit dat de belastingschuld niet aftrekbaar is in box 3 vermijden door kort na de schenking aangifte te doen voor de schenkbelasting en de daaropvolgende aanslag vóór 1 januari te betalen. De Belastingdienst heeft minimaal 8 weken nodig om een schenkbelastingaangifte te behandelen. Het kan echter gebeuren dat een aangifte schenkbelasting ondanks dat die uiterlijk 8 weken voor het einde van het kalenderjaar van de schenking is ingediend, op een zodanig laat tijdstip wordt gevolgd door een (voorlopige) aanslag schenkbelasting dat de belastingplichtige daardoor redelijkerwijs niet meer in staat is om nog voor de peildatum van box 3 de verschuldigde schenkbelasting te betalen. De staatssecretaris van Financiën vindt het ongewenst dat vertragingen in de aanslagregeling schenkbelasting bij de Belastingdienst tot gevolg kunnen hebben dat belastingplichtigen meer inkomstenbelasting zijn verschuldigd. Daarom keurt hij voor deze situatie het volgende goed: het bedrag van de niet tijdig opgelegde aanslag schenkbelasting behoort op 1 januari niet tot de waarde van de banktegoeden in box 3. Omdat de verschuldigde schenkbelasting altijd wordt betaald vanuit banktegoeden, is voor een beroep op de goedkeuring vereist dat op 1 januari (voldoende) banktegoeden aanwezig zijn. De belastingplichtige kan de goedkeuring toepassen door in het verzoek om een voorlopige aanslag inkomstenbelasting dan wel de aangifte inkomstenbelasting de waarde van zijn banktegoeden in box 3 op de peildatum te verminderen met (maximaal) het bedrag van de schenkbelasting zoals dat uit de aangifte schenkbelasting volgt. De vermindering mag echter niet ertoe leiden dat de waarde van de banktegoeden op een negatief bedrag uitkomt.