FBN 2023/43 - Belastingdienst: art. 15 SW kan ook gelden als opzegtermijn langer is dan 3 maanden
Aflevering 9, gepubliceerd op 11-09-2023 Art. 15 SW bepaalt dat een laagrentende of renteloze geldlening die direct opeisbaar is tot een fictieve schenking leidt van het vruchtgebruik van die lening (berekend van dag tot dag). In de parlementaire geschiedenis is opgemerkt dat van een direct opeisbare lening ook nog sprake is bij een opzeggingstermijn van twee tot drie maanden (zie Kamerstukken II 31930, nr. 16, p. 10). Thans heeft de Kennisgroep Successiewet van de Belastingdienst op een vraag geantwoord dat een redelijke wetsuitleg meebrengt dat art. 15 SW ook kan worden toegepast als de opzegtermijn of opeisbaarheidstermijn bij een direct opeisbare lening langer is dan drie maanden. De kennisgroep gaat in die gevallen ervan uit dat art. 1 SW geldt, maar de geldnemer mag ook kiezen voor art. 15 SW. De keuze geldt dan voor de resterende duur van de lening. Stel dat een ouder aan een kind een renteloze lening verstrekt die te allen tijde opeisbaar is. Zij zijn daarbij overeengekomen dat als de ouder de lening opeist, het kind nog acht maanden de tijd heeft om het bedrag van de geldlening terug te betalen. Ervan uitgaande dat wordt voldaan aan de bevoordelingsbedoeling, gaat de Belastingdienst uit van een schenking als bedoeld in art. 1 SW. De ouder verarmt omdat diens vordering op het kind een lagere waarde heeft dan het nominale bedrag van de geldlening, aangezien dit bedrag op zijn vroegst over acht maanden weer in de macht van de ouder is. Het kind verrijkt omdat het de beschikking heeft over renteloos geleend geld dat hij rentedragend kan beleggen. De gift wordt dan gewaardeerd als een vruchtgebruik als bedoeld in art. 18 SW, dus met behulp van de tabellen van het UBSW. Als – zoals in deze casus – geen looptijd is afgesproken, is de lening aangegaan voor onbepaalde tijd. De omvang van de schenking bedraagt dan voor de schenkbelasting: 17 x 6% x het bedrag van de geldlening (zie art. 6 lid 3 UBSW). Bij een lening van € 500.000 wordt dan in een keer € 510.000 (17 x 6% x 500.000) belast. Gelet op hetgeen is opgemerkt in de wetsgeschiedenis (zie Kamerstukken II 31930, nr. 13, p. 23), is het echter redelijk dat het kind mag kiezen voor belastingheffing conform art. 15 SW. Als het kind hiervoor kiest, verloopt de schenkbelasting als volgt (de lening wordt op 1 januari verstrekt): – In het eerste jaar wordt art. 1 SW toegepast over de eerste acht maanden. Bij een marktrente van 4% is dit deel belast voor: € 500.000 x 4% x 8/12 = € 13.333. Daarnaast wordt art. 15 SW toegepast over de resterende duur van het kalenderjaar, ofwel: € 500.000 x 6% x 4/12 = € 10.000. In het eerste jaar wordt de schenking dus gesteld op € 23.333 (€ 13.333 + € 10.000). – In de daaropvolgende jaren (tot het moment van terugbetaling van het geleende bedrag) bedraagt de verkrijging op grond van art. 15 SW elk jaar 6% van € 500.000 = € 30.000. De keuze voor art. 15 SW moet kenbaar worden gemaakt bij het indienen van de aangifte schenkbelasting dan wel op andere wijze vastgelegd, zo nodig in een vaststellingsovereenkomst. Belastingdienst 22 augustus 2023, nr. KG:063:2023:33