FTV 2010/18 - Treuren om reparatie?
Aflevering 4, gepubliceerd op 01-04-2010 geschreven door Mr. S.F.F.J. SchenkMet twee arresten (HR 20 maart 2009, BNB 2009/179 en 180) trok de Hoge Raad op 20 maart 2009 naar het leek het vloerkleed weg onder nagenoeg de hele bedrijfsopvolgingsregeling van art. 35b en c Successiewet 1956 (hierna: SW 1956), in ieder geval bij toepassing van deze faciliteit bij leven van de overdrager. De Hoge Raad besliste namelijk dat voor de vraag of een schenking aanwezig is, het daarover in het Burgerlijk Wetboek (en meer in het bijzonder titel 7:3 BW) bepaalde beslissend is en niet dat wat in de Successiewet staat. En in de tweede plaats werd beslist dat als er geen sprake is van een schenking, art. 21, vierde lid SW 1956 toepassing mist. Het gevolg hiervan was dat de Hoge Raad geen schenking aanwezig achtte indien een ouder in het kader van een gefaseerde bedrijfsopvolging uit de personenvennootschap met zijn kind treedt, en dat kind het aandeel van de ouder in de onderneming op basis van het vennootschapscontract mag overnemen tegen vergoeding van een ‘nog juist lonende exploitatiewaarde'.