Aflevering 16

In het Belastingplan 2024 is het wetsvoorstel vastgoedaandelentransacties met betrekking tot de heffing van overdrachtsbelasting opgenomen. Dit wetsvoorstel beoogt een btw-besparende structuur tegen te gaan met enkele maatregelen in de overdrachtsbelasting: uitsluiting van de samenloopvrijstelling en een heffing tegen een tarief van 4%. In dit artikel analyseert de auteur dit wetsvoorstel en bespreekt hij tevens enkele alternatieven.

In de bijdrage ‘Het CBAM als slot op de klimaatachterdeur’ in dit blad MBB Belasting Beschouwingen 2022/2, nr. 7, p. 17 e.v. schreef een van ons over het ‘Carbon Border Adjustment Mechanism’ (CBAM) zoals dat is vervat in de CBAM-verordening. Verordening (EU) 2023/956. In art. 35 van die verordening is voorzien in een ‘overgangsperiode’. Zie in dit verband https://www.emissieautoriteit.nl/onderwerpen/overgangsperiode-cbam. In die periode is wel al sprake van rapportageverplichtingen, maar worden CBAM-goederen die in die periode in het vrije verkeer van de EU worden gebracht, ‘CBAM-goederen’ zijn de goederen bedoeld in art. 1 lid 1 CBAM-verordening en Bijlage I bij die verordening. nog niet daadwerkelijk aan koolstofbeprijzing onderworpen. Deze rapportageverplichtingen zijn inmiddels vervat in de CBAM-Uitvoeringsverordening (hierna: de ‘Uitvoeringsverordening’). Uitvoeringsverordening (EU) 2023/1773. Waar in het navolgende wetsartikelen worden genoemd zijn dit de artikelen van de Uitvoeringsverordening, behoudens voor zover anders vermeld. Die verplichting is gericht op het inventariseren van de relevante productieprocessen voor categorieën goederen en op het monitoren van de directe en indirecte emissies van deze productieprocessen. In deze bijdrage zullen wij ingaan op deze verplichting.

In deze bijdrage buigen de auteurs zich over de vraag of voor de toepassing van de Wet op de loonbelasting 1964 de natuurlijke persoon binnen een managementstructuur zijn werkzaamheden verricht in privaatrechtelijke dan wel fictieve dienstbetrekking. Na een beschrijving van de theorie omtrent de (fictieve) dienstbetrekking maken de auteurs een analyse van de verschillende rechtsverhoudingen binnen de managementstructuur.

Uit de zaken Gmina O en Gmina L blijkt dat een vergelijking moet worden gemaakt met een commercieel dienstverrichter om te bepalen of een publiekrechtelijk lichaam een economische activiteit uitoefent. Een vergelijkbare toets als die we zien bij het onderscheid tussen het beheer van privévermogen en het handelen als ondernemer? In deze bijdrage onderzoeken we de door het Hof van Justitie in genoemde arresten aangelegde toets en gaan we na hoe dit zich verhoudt tot de jurisprudentie die geldt bij het onderscheid tussen handelen als beheerder van privévermogen en als btw-ondernemer.

Deel 3: de statelozen