NTFR 2000/257 - Fiscale behandeling van de trust
Aflevering 8, gepubliceerd op 19-02-2000 In dit besluit zet de staatssecretaris van Financiën uiteen welk beleid geldt met betrekking tot de trust. De mogelijkheid van het sluiten van een transparantieovereenkomst blijft nog steeds mogelijk voor de gevallen die niet worden bestreken door de arresten van 18 november 1998, BNB 1999/35 tot en met 1999/37. In het besluit is onder punt 2 te lezen wat de arresten globaal inhouden. In de arresten gaat het om de inbreng van vermogen in een irrevocable discretionary trust. Deze trustvorm houdt – kort gezegd – in dat het vermogen onherroepelijk door de inbrenger (de settlor) in de trust wordt ingebracht en dat de gerechtigden (de beneficiaries) niet meer hebben dan de blote verwachting dat zij iets uit de trust zullen kunnen krijgen. Die duidelijkheid geldt alleen voor het inbrengen van vermogen in een dergelijke trust. Deze inbreng is belast tegen het hoogste tarief in het schenkingsrecht (68%). Hiermee is slechts een klein stukje van de trustproblematiek opgelost. Voor alle andere trustvormen, voor de aangroei van vermogen binnen de trust (geldt overigens ook voor de aangroei binnen de irrevocable discretionary trust) en voor de uitkeringsfase (idem) bestaat die duidelijkheid nog niet. Om toch duidelijkheid te krijgen kunnen belastingplichtigen voor hun trust een transparantieovereenkomst sluiten waarmee wordt bereikt dat het bestaan van de trust in feite wordt genegeerd. Voor de belastingheffing wordt het ingebrachte vermogen geacht het vermogen van de settlor niet te hebben verlaten. Voor de irrevocable discretionary trust is de mogelijkheid tot het sluiten van een transparantieovereenkomst echter uitgesloten. Het Besluit van 22 juni 1995, DB95/1771M, is hiermee ingetrokken.