Aflevering 43

Gepubliceerd op 28 oktober 2010

NTFR 2010/2415 - Het berekenen van een ‘pre pro rata’

Aflevering 43, gepubliceerd op 28-10-2010 geschreven door mr. M.M. Gabriël en prof. dr. H.W.M. van Kesteren
Ondernemers verrichten in de regel diverse economische activiteiten. Diezelfde ondernemers verrichten soms ook activiteiten die voor de btw geen handelingen zijn die onder bezwarende titel worden verricht (prestaties om niet), die geen belastbare handeling vormen omdat die in de kapitaalsfeer plaatsvinden (uitgifte van aandelen), of niet belastbaar zijn omdat de wet dat bij fictie heeft bepaald (overdracht en overgang van een onderneming) of anderszins buiten het gezichtsveld van de btw blijven omdat ze bijvoorbeeld in de overheidsfeer worden verricht of zelfs illegaal zijn. Wij duiden deze groep handelingen kortheidshalve gezamenlijk aan als niet-economische activiteiten. In deze Opinie gaan wij in op de wijze waarop ondernemers de aftrek moeten berekenen voor de btw die aan hen in rekening wordt gebracht voor goederen en diensten die zij aanwenden voor zowel economische als niet-economische activiteiten. Wij wijzen er met nadruk op dat deze problematiek pas aan de orde komt nadat een station is gepasseerd waar in de praktijk juist lang wordt stilgestaan, namelijk bij de vraag of de niet-economische activiteiten wel een negatieve invloed mogen hebben op de aftrek. Die negatieve invloed op de aftrekbaarheid van voorbelasting is er blijkens de jurisprudentie van het HvJ EU (namelijk) niet indien aannemelijk kan worden gemaakt dat de kosten weliswaar (mede) betrekking hebben op niet-economische activiteiten, maar uiteindelijk kunnen worden geacht te zijn gemaakt ter versterking van de gehele economische activiteit van de belastingplichtige (zie bijvoorbeeld de zaak Kretztechnik).HvJ EU 26 mei 2005, zaak C-465/03, Kretztechnik, punt 35, NTFR 2005/754. Wanneer dit niet aannemelijk kan worden gemaakt en eventuele pseudoregelgeving of algemene beginselen van behoorlijk bestuur ook geen uitkomst bieden, rest niet anders dan na te denken over de wijze waarop de voorbelasting moet worden gesplitst. Wellicht kan nog worden betoogd dat het arrest SecurentaHvJ EU 13 maart 2008, zaak C-437/06, Securenta, NTFR 2008/568. slechts lidstaten aanzet tot het opstellen van voorschriften omtrent de splitsing en dat het arrest niet geadresseerd is aan de belastingplichtige onderdanen van die lidstaten (die daardoor achterover zouden kunnen leunen tot dat de eigen lidstaat die voorschriften heeft ingevoerd). Wij gaan er echter vanuit dat het HvJ EU in de genoemde zaak heeft besloten dat het btw-systeem, hoewel niet vastgelegd in de richtlijn, in daartoe aanleiding gevende gevallen de belastingplichtige gewoonweg dwingt tot een dergelijke splitsing. Er is blijkens de richtlijn immers alleen aftrek als de input-btw op enigerlei wijze kan worden gerelateerd aan belaste handelingen. Het arrest zet ons inziens dus lidstaten slechts aan belastingplichtigen handreikingen te bieden aangaande de wijze waarop de splitsing moet worden vormgegeven. Tot die tijd moeten ondernemers bij ontstentenis van de lokale regels zelf bezien hoe de splitsing plaats moet vinden. Zoals bekend heeft Nederland die regels nog niet in een besluit vastgelegd. Het zou de Nederlandse overheid wel sieren als zij op korte termijn met voorschriften zou komen. Hieronder bespreken wij de voor- en nadelen van de diverse methoden die het HvJ EU zelf heeft genoemd als mogelijke oplossingsrichtingen.

NTFR 2010/2419 - Verpachting van agrarische percelen rechtvaardigt overbrenging naar privévermogen

ECLI:NL:GHARN:2010:BN4111, datum uitspraak 13-07-2010, publicatiedatum 17-08-2010
Aflevering 43, gepubliceerd op 28-10-2010 met annotatie van mr. H. Lohuis
Belanghebbende drijft in maatschapsverband een agrarische onderneming. Tot het ondernemingsvermogen behoren twee percelen. Deze percelen zijn gelegen in een gebied dat mogelijk heringedeeld zal worden (woningbouw). Per 1 januari 2002 heeft belangebbende de percelen voor zes jaar verpacht aan een boomkweker. Nadien is de pacht verlengd. Belanghebbende heeft een perceel van gelijke grootte teruggepacht. Belanghebbende heeft de verpachte percelen per 1 januari 2002 overgebracht naar zijn privévermogen, waarbij de winst onder de landbouwvrijstelling is gerangschikt. Eind 2004 heeft belanghebbende de percelen met forse winst verkocht aan projectontwikkelaars. De inspecteur stelt dat belanghebbende niet gerechtigd is de percelen in 2002 over te brengen naar het privévermogen. Volgens de inspecteur is sprake van belaste winst in 2005. Subsidiair stelt de inspecteur dat sprake is van belaste winst in 2002, omdat de WEV van de percelen hoger is dan de WEVAB. Het hof deelt de visie van de inspecteur niet. De verpachting vormt een bijzondere omstandigheid die overbrenging in 2002 rechtvaardigt. Er is geen sprake van uit de ondernemingssfeer stammende onzekerheden met betrekking tot de percelen. Evenmin is sprake dat belanghebbende de percelen heeft aangehouden in afwachting van een geschikte gelegenheid tot vervreemding. Voorts is de inspecteur er volgens het hof niet in geslaagd aannemelijk te maken dat de WEV van de percelen op het overbrengingstip hoger was dan de WEVAB. Voor heffing is derhalve geen plaats, aldus het hof.

NTFR 2010/2425 - Eigen bijdrage duurdere auto van de zaak ten dele aftrekbaar

Aflevering 43, gepubliceerd op 28-10-2010 met annotatie van mr. H.A. Elbert
Belanghebbende heeft een auto `van de zaak', waarmee hij 12.000 kilometer per jaar privé mag rijden. Hiervoor betaalt belanghebbende een vaste maandelijkse eigen bijdrage. Op zijn verzoek is aan belanghebbende door zijn werkgever een auto uit een duurdere prijsklasse ter beschikking gesteld. Hiervoor is belanghebbende een extra maandelijkse bijdrage verschuldigd (de bovennormbijdrage). De bovennormbijdrage was ook verschuldigd wanneer de auto niet voor privédoeleinden werd gebruikt. Belanghebbende heeft met de auto zowel zakelijk als privé gereden. Belanghebbende wenst de bovennormbijdrage geheel in mindering te brengen op het autokostenforfait. Het hof oordeelde dat de bovennormbijdrage gesplitst dient te worden naar het gebruik dat belanghebbende van de auto heeft gemaakt voor privédoeleinden en het gebruik voor zakelijke doeleinden. Alleen de vergoeding voor het privégebruik kan volgens het hof in mindering worden gebracht op het autokostenforfait. De Hoge Raad sluit zich – op grond van zijn onder de oude inkomstenbelastingwet gewezen jurisprudentie – hierbij aan. Anders dan belanghebbende betoogt, heeft de term `gebruik voor privédoeleinden' in art. 3.145 Wet IB 2001 niet een ruimere betekenis dan het begrip `privégebruik' voor de toepassing van art. 42 Wet IB 1964.

NTFR 2010/2428 - Kosten voor het bezoeken van het Thermaalbad Arcen zijn geen buitengewone uitgaven

ECLI:NL:GHAMS:2010:BN7130, datum uitspraak 09-09-2010, publicatiedatum 15-09-2010
Aflevering 43, gepubliceerd op 28-10-2010 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2004 buitengewone uitgaven opgenomen, bestaande uit kosten van bezoeken van zijn partner aan het Thermaalbad Arcen. Zijn partner heeft pijnklachten aan gewrichten en spieren en de huisarts heeft hydrotherapie geadviseerd. De inspecteur heeft deze aftrek geweigerd. Met Rechtbank Haarlem is het hof van oordeel dat er geen sprake is van uitgaven voor geneeskundige hulp die als buitengewone uitgaven in aftrek kunnen komen. Daartoe overweegt het hof dat de partner van belanghebbende geen betalingen heeft gedaan voor een medisch advies, een fysiotherapeutisch onderzoek of behandeling of een specifieke kuur. Zij heeft gebruikgemaakt van ‘10-badenkaarten’ en losse entreekaarten die ook door andere (gezonde) bezoekers gekocht werden. De hydrotherapie werd weliswaar door de huisarts geadviseerd, maar vond niet plaats op voorschrift van een arts en de oefeningen vonden niet plaats onder rechtstreeks toezicht of rechtstreekse begeleiding door een arts of een andere medisch geschoolde hulpverlener. Het bezoek vond ook niet plaats onder omstandigheden waarin gezonde personen dergelijke activiteiten niet uitoefenen. Het Thermaalbad Arcen is immers algemeen toegankelijk. Het hof verwerpt het beroep van belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel.

NTFR 2010/2430 - Geen aftrek voor aan dga's toegekende opties

Aflevering 43, gepubliceerd op 28-10-2010 met annotatie van mr. H. Lohuis
Belanghebbende kent aan vier directeuren, tevens aandeelhouders, niet-overdraagbare opties toe op 2.500.000 preferente aandelen per persoon (hierna: de aandelenoptierechten). De uitoefenprijs van één optie bedraagt € 1, gelijk aan de nominale waarde van het onderliggende aandeel. De optieperiode bedraagt twintig jaar en is ingegaan bij de toekenning van de opties. De preferente aandelen geven recht op een jaarlijks (niet-cumulatief) dividend door de vergadering van houders van preferente aandeelhouders te bepalen, met een maximum van 5% van het nominale bedrag van deze aandelen. De toegekende optierechten zijn door de werknemers aanvaard. Bij het aanvaarden van de optieregelingen hebben de werknemers gebruikgemaakt van de toen in art. 10a Wet LB 1964 geboden mogelijkheid om bij toekenning niet de verwachtingswaarde in de loonbelasting te laten betrekken, maar de heffing van loonbelasting te laten plaatsvinden over het werkelijke voordeel bij uitoefening van de opties. Belanghebbende heeft in haar aangifte vennootschapsbelasting 2002 ter zake van de toegekende opties op grond van art. 9, lid 1, aanhef en onderdeel h, en lid 3, Wet VPB 1969 een last in aanmerking genomen van (10.000.000 x € 0,50 =) € 5.000.000. Zij heeft een verlies gerapporteerd. De inspecteur heeft de buitengewone last niet geaccepteerd.

NTFR 2010/2432 - Stichting die boerderij exploiteert is een anbi

Aflevering 43, gepubliceerd op 28-10-2010 met annotatie van mr. W. Verstijnen
Belanghebbende (Stichting X) is bij testament van A (erflaatster) op 23 juni 2004 in het leven geroepen. Volgens de statuten heeft de stichting ten doel het verlenen van financiële ondersteuning aan instellingen/rechtspersonen die ten doel hebben evangelisatie, zending en/of christelijke hulpverlening. Aan belanghebbende is een boerderij met toebehoren gelegateerd. Daarnaast is een bedrag van € 200.000 aan contanten gelegateerd om de exploitatie- en beheerskosten van de boerderij te voldoen. Ten laste van belanghebbende is het persoonlijk recht van gebruik en bewoning van de boerderij gelegateerd aan de pleegzoon van A en diens echtgenote. De inspecteur heeft aan belanghebbende een aanslag successierecht opgelegd en de verkijgingen belast naar tariefgroep 3. In geschil is of belanghebbende een anbi is in de zin van art. 24, lid 4, SW 1956 is, zodat haar verkrijging belast moet worden tegen 8%.

NTFR 2010/2434 - Bevoegdheidsgebrek kan in uitspraak op bezwaar worden hersteld

Aflevering 43, gepubliceerd op 28-10-2010 met annotatie van mr. I.R.J. Thijssen
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal heeft aan belanghebbende bij besluit van 26 oktober 2005 vergunning verleend voor het vergroten van een onderwijsgebouw en bij dat besluit leges vastgesteld voor het in behandeling nemen van de aanvraag van een bouwvergunning. Belanghebbende heeft bij het college van B en W bezwaar gemaakt tegen dat legesbesluit. Het staat vast dat het primaire besluit tot heffing van leges onbevoegd is genomen door het college van B en W. Daartoe was namelijk niet het college van B en W bevoegd, maar de gemeenteambtenaar belast met de heffing van gemeentelijke belastingen, de heffingsambtenaar. De uitspraak op bezwaar is gedaan door de heffingsambtenaar. Daarmee ligt de vraag voor of het bevoegdheidsgebrek bij de vaststelling van het primaire besluit tot heffing van leges geacht kan worden te zijn hersteld bij uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar.

NTFR 2010/2435 - Cassatieberoep niet-ontvankelijk omdat het niet tot een gunstiger beslissing kan leiden

ECLI:NL:HR:2010:BO0408, datum uitspraak 15-10-2010, publicatiedatum 15-10-2010
Aflevering 43, gepubliceerd op 28-10-2010 met annotatie van mr. M.H.W.N. Lammers
Rechtbank Den Haag heeft bij uitspraak van 21 februari 2008 het beroep van belanghebbende kennelijk niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet betaald zijn van het griffierecht. In verzet heeft de rechtbank dit oordeel bevestigd. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de intrekking van het beroep pas na de uitspraak van 21 februari 2008 was binnengekomen. In cassatie betoogt belanghebbende dat de intrekking van het beroep heeft plaatsgevonden voordat de rechtbank op 21 februari 2008 uitspraak deed. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep niet-ontvankelijk. Nu zowel de niet-ontvankelijkverklaring als de intrekking van het beroep ertoe leidt dat het beroep inhoudelijk niet verder wordt behandeld, en belanghebbende de grond waarop zijn beroep niet-ontvankelijk is verklaard (niet betalen griffierecht) niet betwist, kan het cassatieberoep voor belanghebbende niet tot een gunstiger beslissing leiden.

NTFR 2010/2436 - Verlengde navorderingstermijn bij contante betaling door buitenlandse debiteur

ECLI:NL:HR:2010:BN9666, datum uitspraak 08-10-2010, publicatiedatum 08-10-2010
Aflevering 43, gepubliceerd op 28-10-2010 met annotatie van mr. J.M. Sitsen
Belanghebbende heeft in zijn aangifte VPB 1992 een bedrag als (vrijgesteld) dividend verantwoord. Later blijkt uit een boekenonderzoek dat dit bedrag geen dividend is, maar (belaste) winst behaald met een Pools-Russische handelstransactie. In 2004 heeft de inspecteur een navorderingsaanslag opgelegd voor het ontvangen bedrag. De inspecteur meent dat de inkomsten zijn opgekomen in het buitenland, zodat hij gebruik kan maken van de verlengde navorderingstermijn van twaalf jaar (art. 16, lid 4, AWR). Hof Amsterdam (NTFR 2006/930) heeft geoordeeld dat de verlengde navorderingstermijn niet van toepassing is en heeft de navorderingsaanslag vernietigd. De Hoge Raad (NTFR 2009/260) heeft die hofuitspraak gecasseerd. In de verwijzingsprocedure heeft Hof Den Haag (NTFR 2010/1077) beslist dat geen sprake is van een in het buitenland opgekomen inkomensbestanddeel in de zin van art. 16, lid 4, AWR, zodat de navorderingstermijn beperkt was tot vijf jaren. De Hoge Raad casseert ook deze hofuitspraak. De omstandigheid dat de oorsprong van de onderhavige vordering in het buitenland ligt en deze oorsprong door de wijze van uitbetalen, te weten in contanten, aan het zicht van de Nederlandse fiscus is onttrokken, is voldoende om een vordering als deze onder art. 16, lid 4, AWR te doen vallen. Dit wordt niet anders doordat de ontvangen contanten later op een in Nederland aangehouden, door belanghebbende in haar aangifte vennootschapsbelasting verantwoorde, bankrekening van belanghebbende zijn gestort. Immers, anders dan bij een rechtstreekse betaling op een Nederlandse bankrekening blijft dan gelden dat de oorsprong van de desbetreffende gelden aan het zicht van de Nederlandse fiscus was onttrokken.

NTFR 2010/2437 - Verzwijging van aanzienlijk deel van omzet en winst zegt niets over opzet

ECLI:NL:HR:2010:BO0404, datum uitspraak 15-10-2010, publicatiedatum 15-10-2010
Aflevering 43, gepubliceerd op 28-10-2010 met annotatie van Jansen
Hof Amsterdam (NTFR 2009/355) heeft geoordeeld dat het aan de opzet van belanghebbende is te wijten dat aanslagen tot te lage bedragen zijn vastgesteld, zodat de opgelegde boetes (deels) in stand blijven. Redengevend voor dit oordeel is dat belanghebbende een aanzienlijk deel van de omzet en winst niet in de administratie en aangiften heeft verantwoord. In cassatie klaagt belanghebbende terecht erover dat het hof hiermee niets heeft vastgesteld over de bewustheid van belanghebbende ten aanzien van het beboetbare feit. Nu belanghebbende voor het hof heeft betwist dat sprake is van opzet, had het hof in zijn uitspraak moet vermelden welke feiten de aanwezigheid van opzet meebrengen. De motivering die het hof heeft gegeven, is op dit punt ontoereikend.

NTFR 2010/2438 - Omvang van geschil wordt bepaald door aangevoerde stellingen

ECLI:NL:HR:2010:BM8053, datum uitspraak 15-10-2010, publicatiedatum 15-10-2010
Aflevering 43, gepubliceerd op 28-10-2010 met annotatie van mr. E.C.G. Okhuizen
De inspecteur heeft in 1999 afgetrokken lijfrentepremie in het onderhavige jaar 2001 als negatieve uitgave voor inkomensvoorzieningen tot het inkomen gerekend. In de beroepsprocedure voor het jaar 2001 heeft de inspecteur bij het hof opgemerkt dat in 1999 geen recht op aftrek van lijfrentepremie bestond. In cassatie voert belanghebbende aan dat het hof ten onrechte aan deze opmerking voorbij is gegaan. Volgens belanghebbende had de inspecteur de aftrek van lijfrentepremie in 1999 moeten corrigeren, zodat er in 2001 geen bijtelling van negatieve persoonlijke verplichtingen kon plaatsvinden. De Hoge Raad oordeelt dat de motiveringsklacht niet tot cassatie kan leiden. Nu belanghebbende voor het hof het ontbreken van een recht op aftrek in 1999 niet als stelling heeft aangevoerd, behoefde het hof in de uitspraak daarop niet in te gaan.

NTFR 2010/2439 - Hoogheemraadschap moet wachten met uitspraak op bezwaar totdat WOZ-beschikking onherroepelijk vaststaat

ECLI:NL:HR:2010:BO0411, datum uitspraak 15-10-2010, publicatiedatum 15-10-2010
Aflevering 43, gepubliceerd op 28-10-2010 met annotatie van mr. M.P. van der Burg
Aan belanghebbende is door het hoogheemraadschap een aanslag in de waterschapsomslag opgelegd. Als heffingsmaatstaf geldt de door de gemeente vastgestelde WOZ-waarde. Die WOZ-waarde is na bezwaar verlaagd. Bij uitspraak op bezwaar is de aanslag waterschapsomslag verminderd. Belanghebbende klaagt erover dat ten tijde van het doen van de uitspraak op bezwaar door het hoogheemraadschap de WOZ-beschikking nog niet onherroepelijk vaststond. Volgens de Hoge Raad treft die klacht doel. Indien zowel bezwaar is gemaakt tegen de WOZ-beschikking als tegen de aanslag waterschapsomslag, brengt de strekking van art. 131 Wat.sch.wet namelijk mee dat in de waterschapsomslagzaak eerst uitspraak op bezwaar wordt gedaan nadat de WOZ-beschikking onherroepelijk is komen vast te staan. De heffingsambtenaar zal in dit verband zo nodig dienen te bewijzen dat naar belanghebbende een uitspraak op bezwaar inzake de WOZ-beschikking is verzonden. Voorts oordeelt de Hoge Raad dat belanghebbende, die werd bijgestaan door haar echtgenoot die adviseur is, recht heeft op een proceskostenvergoeding. De familierelatie staat in een geval als hier daaraan niet in de weg.

NTFR 2010/2440 - Verzuimboete is passend en geboden en de heffingsrente is tot het juiste bedrag in rekening gebracht

ECLI:NL:GHAMS:2010:BN6209, datum uitspraak 26-08-2010, publicatiedatum 08-09-2010
Aflevering 43, gepubliceerd op 28-10-2010 met annotatie van mr. T.A.D. van Wordragen
Belanghebbende heeft over het jaar 2005 te laat aangifte IB/PVV gedaan. De inspecteur heeft dan ook een aanslag opgelegd met een verzuimboete en heffingsrente. Zowel Rechtbank Haarlem als het hof is van oordeel dat de werkdruk die belanghebbende heeft ervaren, niet meebrengt dat sprake is van afwezigheid van alle schuld. De verzuimboete is terecht en tot het juiste bedrag opgelegd. De heffingsrente is niet berekend over een langere termijn dan de wettelijke bepalingen voorschrijven en voorts niet in strijd met HR 25 september 2009, 07/13362, NTFR 2009/2155, waarin is bepaald dat het beleid van de Belastingdienst erop is gericht om binnen drie maanden na indiening van de aangifte een belastingaanslag op te leggen.

NTFR 2010/2443 - Verdragsbijdrage art. 69 Zvw van Nederlandse gepensioneerden is toegestaan

Aflevering 43, gepubliceerd op 28-10-2010 met annotatie van mr. J.C.L.M. Fijen
Van Delft en vijf anderen, allen Nederlandse staatsburgers die wonen in respectievelijk Spanje, Frankrijk, België en op Malta, zijn rechthebbenden op een Nederlands AOW-pensioen of een Nederlandse WAO-uitkering. Vóór 1 januari 2006 waren zij niet verzekerd voor de ZFW en hadden ze daarom particuliere ziektekostenverzekeringen afgesloten. Door de inwerkingtreding van de Zvw hebben betrokkenen op grond van art. 28 en 28bis Verordening 1408/71 in hun woonland recht op ziektekostenverstrekkingen ten laste van Nederland. Zij dienen zich daartoe in te schrijven bij het orgaan van hun woonland. In Nederland zijn zij een zogenoemde verdragsbijdrage verschuldigd op grond van art. 69 Zvw. Hun particuliere verzekering werd van rechtswege beëindigd. Van Delft e.a. betwisten met name de betaling van de verdragsbijdrage en zijn van mening dat art. 28 en 28bis Verordening 1408/71 geen dwingende bepalingen bevatten op grond waarvan zij onder het verstrekkingenregime van het woonland vallen. De Centrale Raad van Beroep heeft prejudiciële vragen gesteld. Het Hof van Justitie EU (HvJ EU) is van oordeel dat de bepalingen van de verordening dwingend zijn. Art. 28 en 28bis Verordening 1408/71 zijn bijzondere conflictregels die voorgaan op de algemene bepaling van art. 13, lid 2, sub f, Verordening 1408/71. Er is op dit punt geen keuzerecht, omdat de verordening dat dan met zoveel woorden zou vermelden. Men kan er bovendien niet van af zien. De werking van de bepalingen van art. 28 en 28bis Verordening 1408/71 zijn niet afhankelijk van de inschrijving bij het orgaan van de woonplaats. Die inschrijving is slechts een administratieve formaliteit. De inhouding van de verdragsbijdrage is gerechtvaardigd, omdat Nederland het risico moet dragen dat er een beroep wordt gedaan op verstrekkingen in het woonland. Deze systematiek is niet in strijd met bepalingen van het VwEU. Het automatisch beëindigen van de particuliere verzekering door art. 2.5.2 Izvw, voor zover de beëindiging verdergaat dan de verstrekkingen waarop men recht heeft in het woonland, kan er echter toe leiden dat er sprake is van ongelijke behandeling met inwoners van Nederland. Dit punt zal de nationale rechter moeten beoordelen.

NTFR 2010/2444 - Rijnvaartschipper is in Nederland premieplichtig

ECLI:NL:GHSGR:2010:BN5746, datum uitspraak 28-07-2010, publicatiedatum 01-09-2010
Aflevering 43, gepubliceerd op 28-10-2010 met annotatie van drs. S.P. de Buck
Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit en woonde in 2004 en 2005 in Nederland. Zij is bij A in Luxemburg in dienstbetrekking als stuurman op een binnenvaartschip dat in eigendom is van haar echtgenoot. In geschil is onder meer of belanghebbende voor 2005 verzekerd en premieplichtig is voor de volksverzekeringen. Belanghebbende is als Rijnvarende aan te merken. Als gevolg hiervan is de Verordening 1408/71 niet van toepassing, maar is het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van Rijnvarenden (oftewel Rijnvarendenverdrag) op haar van toepassing. Het hof beslist, net als de rechtbank, dat belanghebbende in Nederland verzekerd en premieplichtig is voor de volksverzekeringen. De zetel van de onderneming waartoe het schip behoort, bevindt zich in Nederland. De in Nederland wonende echtgenoot van belanghebbende dreef namelijk de onderneming waartoe het schip behoort. Hij nam de exploitatiebeslissingen ten aanzien van het schip, te weten die tot het in de vaart houden en vervrachten daarvan. Hij verantwoorde tevens de baten en lasten voortvloeiende uit de exploitatie van het schip als eigen baten en lasten. Daarnaast komt aan de formulieren E-101 en E-106 niet dezelfde werking toe en is de inspecteur niet gebonden aan een uit een gegeven formulier E-106 blijkende verklaring. Het hof bevestigt derhalve de uitspraken van de rechtbank.

NTFR 2010/2445 - Stilzwijgende goedkeuring wijzigingsprotocollen bij belastingverdragen met Maleisië en Barbados

Aflevering 43, gepubliceerd op 28-10-2010
Bij brieven van 13 september 2010 heeft de minister van Buitenlandse Zaken een wijzigingsprotocol bij het belastingverdrag met Maleisië alsmede een wijzigingsprotocol bij het belastingverdrag met Barbados ter stilzwijgende goedkeuring naar het parlement gestuurd. In beide verdragen wordt de huidige bepaling die ziet op de uitwisseling van inlichtingen vervangen door een nieuwe bepaling die volledig overeenstemt met de bepaling uit het – meest recente – OESO-Modelverdrag. Vooralsnog is alleen voorzien in de uitwisseling van informatie op verzoek. Daarnaast wordt in het belastingverdrag met Barbados de vrijstelling van bronbelasting voor deelnemingsdividenden nog slechts van toepassing indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. De persoon die gerechtigd is tot het dividend moet een substantiële economische band hebben met Barbados (of Nederland).

NTFR 2010/2446 - Stilzwijgende goedkeuring belastingverdrag met Saoedi-Arabië

Aflevering 43, gepubliceerd op 28-10-2010
Bij brief van 13 september 2010 heeft de minister van Buitenlandse Zaken het op 13 oktober 2008 tot stand gekomen belastingverdrag met Saoedi-Arabië, met toelichtende nota, ter stilzwijgende goedkeuring naar het parlement gestuurd. Het verdrag ziet op belastingen naar het inkomen. De brief, de toelichtende nota, het advies van de Raad van State en het nader rapport zijn als brondocument opgenomen.

NTFR 2010/2447 - Aftrekrecht niet gekoppeld aan registratie bij de fiscus

Aflevering 43, gepubliceerd op 28-10-2010 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Tussen februari en mei 2008 is Nidera in Litouwen tarwe geleverd die aldaar is gekocht bij leveranciers van landbouwproducten. In de prijs is (omgerekend) ongeveer € 3,4 miljoen aan berekende en betaalde btw begrepen. Nidera heeft tussen februari en mei 2008 alle gekochte tarwe uitgevoerd naar Algerije en Turkije, met toepassing van het nultarief overeenkomstig art. 49 Litouwse btw-wet. Op 12 augustus 2008 heeft Nidera zich in Litouwen voor btw-doeleinden laten registreren. In haar btw-aangifte voor de periode van 12 tot en met 31 augustus 2000 heeft zij de betaalde voorbelasting aangegeven en teruggevraagd. Zij maakt met andere woorden aanspraak op aftrek van voorbelasting voor goederen die zij in Litouwen heeft gekocht en naar derde staten heeft uitgevoerd vóór haar identificatie voor btw-doeleinden. De Litouwse fiscus weigert de aftrek, omdat de tarwe reeds was verkocht en dus niet meer kon worden gebruikt voor aan btw onderworpen activiteiten. Op vragen van de verwijzende rechter in het ontstane geschil verklaart het HvJ EU voor recht: het is in strijd met de Btw-richtlijn dat een aftrekgerechtigde btw-plichtige die zich voor btw-doeleinden identificeert binnen een redelijke termijn na de transacties die het recht op aftrek hebben doen ontstaan, de mogelijkheid wordt ontnomen dit recht uit te oefenen door een nationale wettelijke regeling die de aftrek van bij aankoop van goederen betaalde btw uitsluit wanneer die belastingplichtige zich niet voor btw-doeleinden heeft geïdentificeerd alvorens deze goederen te gebruiken voor zijn belaste activiteiten.

NTFR 2010/2448 - Timesharing II

Aflevering 43, gepubliceerd op 28-10-2010 met annotatie van mr. A.J. Blank
Macdonald Resorts Limited (MRL) is een Schotse vennootschap die timesharebelangen verkoopt in het Verenigd Koninkrijk en in Spanje, gecombineerd met de daarbij behorende serviceverlening als beheer en verhuur. In deze zaak gaat het om de juiste kwalificatie voor de btw-heffing die MRL berekent voor de diensten in het kader van de timesharing. Zo geeft zij punten (Point Rights) cadeau aan regelmatig terugkerende klanten, die volgens de belastinginspecteur als belastbare levering van voordelen verbonden aan het lidmaatschap van een club moet worden gezien, terwijl MRL haar activiteiten ziet als ‘verhuur en verpachting van onroerende goederen’ (art. 13 B Zesde Richtlijn). Daarnaast stelt MRL dat haar diensten niet onder de Britse btw vallen omdat deze in Spanje plaatsvinden.

NTFR 2010/2451 - Vruchtgebruikconstructie door onderwijsinstelling vormt misbruik van recht

ECLI:NL:GHARN:2010:BN7069, datum uitspraak 24-08-2010, publicatiedatum 15-09-2010
Aflevering 43, gepubliceerd op 28-10-2010 met annotatie van mr. dr. M.M.W.D. Merkx
Belanghebbende is een onderwijsinstelling die als ondernemer nagenoeg vrijgestelde prestaties verricht. Belanghebbende heeft diverse roerende investeringsgoederen aangeschaft ten behoeve van een school. Door middel van een vruchtgebruikconstructie heeft belanghebbende de omzetbelasting die op de investeringsgoederen rust in aftrek gebracht. De constructie bestond kort gezegd uit een vruchtgebruikovereenkomst, een leningovereenkomst en een huurovereenkomst. De inspecteur heeft de in aftrek gebrachte omzetbelasting nageheven. Volgens het hof is dat terecht. De wijze waarop belanghebbende heeft bewerkstelligd dat de omzetbelastingdruk op de prestaties van de school aanzienlijk is gereduceerd, vormt namelijk misbruik van recht. De handelingen die het belastingvoordeel hebben teweeggebracht – het vestigen van het vruchtgebruik gevolgd door de verhuur – moeten worden weggedacht. In dat geval kan de voorbelasting op de investeringsgoederen niet in aftrek worden gebracht. De omzetbelasting die belanghebbende op de factuur van het gevestigde vruchtgebruik heeft vermeld, is zij wel verschuldigd geworden.

NTFR 2010/2452 - Misbruik van recht verhindert aftrek omzetbelasting voor gemeente bij bouw school

ECLI:NL:GHARN:2010:BN5910, datum uitspraak 03-08-2010, publicatiedatum 03-09-2010
Aflevering 43, gepubliceerd op 28-10-2010 met annotatie van mr. T.G. Perié
Belanghebbende, een gemeente, heeft in het kader van de (ver)bouw van een schoolgebouw meegewerkt aan een belastingbesparende omzetbelastingconstructie. Zij is kort gezegd als subsidieverstrekker tussen het schoolbestuur en de aannemer geschoven. De gemeente claimt aftrek van omzetbelasting ter zake van bedoelde (ver)bouw. De inspecteur wenst deze claim niet te honoreren. Primair stelt hij daartoe dat belanghebbende geen prestatie (belastbare handeling) jegens het schoolbestuur heeft verricht omdat een vergoeding ontbreekt. Subsidiair stelt de inspecteur dat hier sprake is van misbruik van recht. Het primaire standpunt treft volgens het hof geen doel, omdat sprake is van een werkelijke door belanghebbende ontvangen tegenprestatie. Wel is volgens het hof sprake van misbruik van recht. Door het tussenschuiven van belanghebbende wordt namelijk bereikt dat in strijd met doel en strekking van de omzetbelastingregels de omzetbelastingdruk op de prestaties van de school aanzienlijk wordt gereduceerd. Voorts was het verkrijgen van het belastingvoordeel het wezenlijke doel van de gekozen constructie.

NTFR 2010/2454 - Acupuncturist geniet vrijstelling omzetbelasting; cassatieberoep ingetrokken

Aflevering 43, gepubliceerd op 28-10-2010
De minister van Financiën laat weten zijn beroep in cassatie tegen Hof Amsterdam 1 juli 2010, nr. 09/00300, NTFR 2010/1869 te hebben ingetrokken. Het hof oordeelde in die uitspraak dat een niet BIG-geregistreerde acupuncturist de vrijstelling omzetbelasting als bedoeld in art. 11, lid 1, aanhef en onderdeel g, ten eerste, Wet OB 1968 geniet. Het hof was van oordeel dat belanghebbende over een met die van artsen en fysiotherapeuten vergelijkbare beroepskwalificatie beschikt en dat de diensten van belanghebbende van een gelijkwaardige kwaliteit kunnen worden geacht als die van de diensten van artsen en fysiotherapeuten.

NTFR 2010/2455 - Bij aanvang van het parkeren kon de verschuldigde belasting niet worden voldaan, dus onterechte naheffingsaanslag

ECLI:NL:RBAMS:2010:BN6198, datum uitspraak 31-08-2010, publicatiedatum 18-10-2010
Aflevering 43, gepubliceerd op 28-10-2010 met annotatie van mr. M.P. van der Burg
Belanghebbende komt om 18.47 aan in een gebied in Amsterdam waar tot 19.00 uur tien cent per uur parkeerbelasting betaald moet worden. Na 19.00 mag langer dan een uur geparkeerd worden, maar tegen een ander tarief. Toen belanghebbende om 18.47 uur betaalde, kon hij niet tevens betalen voor de parkeerduur na 19.00 uur. Van een belastingplichtige kan niet verwacht worden dat hij om 19.00 terugkomt om nogmaals parkeerbelasting te voldoen. Daarmee heeft belanghebbende de verschuldigde parkeerbelasting voldaan bij aanvang van het parkeren en is de naheffingsaanslag, die om 19.32 uur is opgelegd, ten onrechte opgelegd.

NTFR 2010/2457 - Tarieventabel inzake liggeld is niet onverbindend

ECLI:NL:HR:2010:BO1449, datum uitspraak 22-10-2010, publicatiedatum 22-10-2010
Aflevering 43, gepubliceerd op 28-10-2010
Belanghebbende is gebruiker en eigenaar van een woonschip. Aan belanghebbende is precariobelasting (liggeld) in rekening gebracht. In geschil is de verbindendheid van de tarieventabel behorende bij de verordening op heffing en inning van precariobelasting. Volgens Hof Amsterdam (NTFR 2010/678) is er geen grond om de tarieventabel onverbindend te verklaren. Dat de gemeente bij het vaststellen van het tarief heeft aangesloten bij het hoogste in een omringend stadsdeel geldende tarief maakt niet dat het tarief naar willekeur is vastgesteld. Aansluiting bij het hoogste tarief wordt, volgens het hof, gerechtvaardigd door de financiële krapte in het stadsdeel en de hogere huizen- en kantorenprijzen in vergelijking met andere stadsdelen. Evenmin is sprake van een regeling waarvan op voorhand duidelijk is dat zij moet leiden tot een heffing die de wetgever bij het toekennen van de heffingsbevoegdheid niet op het oog kan hebben gehad. Het bedrag van de aanslag is op zichzelf niet extreem hoog en het is ook niet onredelijk om binnen het stadsdeel een uniform tarief toe te passen, ongeacht de aantrekkelijkheid van de ligplaats.

NTFR 2010/2458 - Fierensmarge is strijdig met Europeesrechtelijk eigendomsrecht

ECLI:NL:HR:2010:BL1943, datum uitspraak 22-10-2010, publicatiedatum 22-10-2010
Aflevering 43, gepubliceerd op 28-10-2010 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
De WOZ-waarde van de woning van belanghebbende is vastgesteld op € 99.000. Partijen zijn het erover eens dat de juiste waarde van de woning € 95.000 bedraagt. Niettemin heeft de gemeente de vastgestelde waarde gehandhaafd op € 99.000. Dit onder verwijzing naar de zogenoemde Fierensmarge. Rechtbank en hof hebben de gemeente in het gelijk gesteld. In navolging van A-G Van Ballegooijen (NTFR 2010/566) oordeelt de Hoge Raad dat de wettelijke regeling van de Fierensmarge in strijd is met het Europeesrechtelijke recht op het ongestoorde genot van eigendom (art. 1, Eerste Protocol, EVRM). Er is namelijk geen effectieve betwisting van de rechtmatigheid van de WOZ-beschikking mogelijk bij toepassing van de Fierensmarge. Deugdelijke rechtvaardigingsgronden daarvoor zijn niet aanwezig. Het bestuursorgaan en de rechter dienen de wettelijke bepaling inzake de Fierensmarge in alle gevallen buiten toepassing te laten. Het is aan de wetgever om – eventueel – een andere regeling te treffen. De Hoge Raad merkt nog op dat hij met dit arrest terugkomt van HR 15 februari 2008, nr. 43.934 (NTFR 2008/459). Belanghebbende krijgt van de Hoge Raad alsnog de vermindering van de vastgestelde waarde tot € 95.000.

NTFR 2010/2472 - Fout van gemachtigde leidt niet tot verschoonbare termijnoverschrijding

ECLI:NL:GHAMS:2010:BO1012, datum uitspraak 07-10-2010, publicatiedatum 20-10-2010
Aflevering 43, gepubliceerd op 28-10-2010
Het hof is van oordeel dat de rechtbank Haarlem het beroep van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De stelling van belanghebbende dat de termijnoverschrijding een fout is van zijn gemachtigde omdat deze niet heeft zorg gedragen voor het tijdig instellen van beroep kan hem niet baten. Fouten van de gemachtigde komen immers voor rekening en risico van belanghebbende. Het hof ziet in de ziekte en het overlijden van de dochter van belanghebbende, hoe verdrietig ook, geen reden om aan het te laat indienen van het beroepschrift voorbij te gaan.

NTFR 2010/2475 - Omzetcorrecties wegens handel in illegaal vuurwerk terecht toegepast

ECLI:NL:RBSGR:2010:BN8415, datum uitspraak 25-08-2010, publicatiedatum 27-09-2010
Aflevering 43, gepubliceerd op 28-10-2010
Belanghebbende drijft naast zijn reguliere dienstbetrekking een onderneming waarvan de activiteiten bestaan uit het graveren van kentekens in autoruiten. Volgens de aangiften omzetbelasting was de omzet van de onderneming over de jaren 2002 t/m 2005 nagenoeg nihil. Bij een onderzoek van de FIOD is geconstateerd dat belanghebbende in die jaren grote hoeveelheden illegaal vuurwerk heeft ingekocht bij een groothandel in België. Naar aanleiding hiervan heeft de belastingdienst een boekenonderzoek bij hem ingesteld. In geschil is of naar aanleiding van het boekenonderzoek aan belanghebbende over de periode 2002 t/m 2005 terecht een naheffingsaanslag omzetbelasting en een vergrijpboete zijn opgelegd. Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende heeft gehandeld in vuurwerk. Ook acht de rechtbank het door de inspecteur toegepaste winstpercentage van 200% aannemelijk. Verder acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat het aan grove schuld van belanghebbende is te wijten dat hij ter zake van de leveringen van illegaal vuurwerk geen omzetbelasting heeft betaald. De naheffingsaanslag en de boete zijn dus terecht opgelegd. Wel moet de boete worden gemachtigd wegens samenloop met de boete voor de inkomstenbelasting en overschrijding van de redelijke termijn. (Beroep gegrond.)

NTFR 2010/2477 - Inkoopwaarde van ingevoerde Duitse auto afgeleid van verkoopwaarde

ECLI:NL:GHARN:2010:BO0522, datum uitspraak 28-09-2010, publicatiedatum 15-10-2010
Aflevering 43, gepubliceerd op 28-10-2010
Belanghebbende heeft een Duitse gebruikte auto ingevoerd. De verschuldigde BPM heeft hij berekend aan de hand van een taxatierapport, waarin een verkoopwaarde van de auto is opgenomen van € 49.000. De inspecteur heeft een hertaxatie laten uitvoeren en op basis daarvan geconcludeerd dat de verkoopwaarde € 60.000 bedraagt en de verschuldigde BPM € 16.124. Belanghebbende heeft dit bedrag voldaan en vervolgens daartegen rechtsmiddelen aangewend. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep stelt het hof voorop dat uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat niet van de verkoopwaarde maar van de inkoopwaarde van een referentieauto moet worden uitgegaan. Beide partijen gaan ervan uit dat deze inkoopwaarde kan worden afgeleid van de verkoopwaarde. Het hof volgt partijen in die aanpak en komt tot een inkoopwaarde van de auto van € 46.352. De daarbij behorende BPM bedraagt € 13.154. Het door belanghebbende gedane beroep op het vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel wordt door het hof verworpen. (Hoger beroep gegrond.)