Aflevering 9

Gepubliceerd op 28 februari 2013

NTFR 2013/405 - Pitbulltax

Aflevering 9, gepubliceerd op 28-02-2013 geschreven door mr. B.F.A. van Huijgevoort
Voor alle voetballiefhebbers onder u: nee, ik heb het niet over een belastingaanslag voor de bekende voetballer Edgar D. Waar ik wel op doel is de heffing in Duitsland van een soort hondenbelasting. Als ik het goed begrijp, heft de gemeente Nürnberg een hondenbelasting waarbij voor bepaalde soorten honden (de zogenoemde ‘Kampfhunden’) een verhoogd tarief geldt. Doel hiervan is om het aantal ‘Kampfhunden’ te beperken.

NTFR 2013/406 - Winst dient te worden verhoogd i.v.m. aandelentransactie en bedongen optiepremie

ECLI:NL:GHAMS:2012:BY9811, datum uitspraak 20-12-2012, publicatiedatum 30-01-2013
Aflevering 9, gepubliceerd op 28-02-2013 met annotatie van mr. J.A.G. van Es
De inspecteur stelt dat de winst van een belanghebbende – een op de Britse Maagdeneilanden gevestigde vennootschap – met f 20 miljoen dient te worden verhoogd, namelijk f 10 miljoen uit hoofde van een aan- en verkooptransactie van aandelen die ertoe strekte om liquide middelen uit één of meer kasgeldvennootschappen te onttrekken om deze vervolgens via belanghebbende uit het zicht van de fiscus naar de British Virgin Islands weg te sluizen, en f 10 miljoen in verband met een bedongen optiepremie. Met betrekking tot de optiepremie leidt het hof uit de feiten en omstandigheden af dat belanghebbende in het onderhavige jaar ten titel van optiepremie liquide middelen ten bedrage van f 10 miljoen aan de derde heeft onttrokken. De inspecteur heeft dan ook terecht de winst met f 10 miljoen uit hoofde van de optieovereenkomst gecorrigeerd. Met betrekking tot de aandelenoverdracht oordeelt het hof dat de inspecteur gemotiveerd heeft gesteld dat het concern waartoe belanghebbende behoorde zich toelegde op de verwerving van kasgeld- en dergelijke vennootschappen, het onttrekken van liquide middelen aan die vennootschappen en het om zeep helpen van op de reserves van die vennootschappen rustende fiscale claims. Belanghebbende is op zodanige wijze op- en ingericht dat zij doeltreffend en schijnbaar legaal aan het zicht van de Nederlandse fiscus werd onttrokken. De route waarlangs belanghebbende is geliquideerd duidt erop dat aanzienlijke reserves in belanghebbende aanwezig zijn geweest. De inspecteur heeft dan ook terecht de winst met f 10 miljoen uit hoofde van de aan- en verkoop van de aandelen in een vennootschap gecorrigeerd.

NTFR 2013/408 - Materiële terugwerkende kracht pseudo-eindheffing excessieve vertrekvergoedingen is strijdig met Europeesrechtelijk eigendomsrecht

Aflevering 9, gepubliceerd op 28-02-2013 met annotatie van G.J. van Mulbregt
Belanghebbende en (onder anderen) haar CEO zijn op 18 december 2006 een aandelenplan overeengekomen. In mei 2008 heeft de CEO aandelen toebedeeld gekregen. Per 1 oktober 2009 is de dienstbetrekking ontbonden. De CEO heeft een beëindigingsvergoeding ontvangen van € 1.350.000 bruto. Belanghebbende heeft aangifte Loonheffingen Pseudo-eindheffing gedaan, waarin een excessief deel van de vertrekvergoeding is vermeld van € 923.481 en een te betalen pseudo-eindheffing van € 277.044. Volgens informatie op het biljet moet met betalen worden gewacht op de naheffingsaanslag. De inspecteur heeft de naheffingsaanslag berekend naar een pseudo-eindheffing van € 814.044. In hoger beroep houdt deze naheffing geen stand. Het hof stelt voorop dat het systeem waarbij de aangifte loonheffingen langs elektronische weg ingediend moet worden en de aangifte pseudo-eindheffing op papier houdbaar is. Voorts oordeelt het hof dat, nu de pseudo-eindheffing niet binnen de termijn op aangifte is afgedragen, de inspecteur gerechtigd is na te heffen, ook al is medegedeeld vooralsnog niet te betalen. De stelling van belanghebbende dat de in mei 2008 toegekende aandelen niet mogen worden begrepen in de berekening van de excessieve vertrekvergoeding treft wel doel. Volgens het hof is sprake van toekenning van materiële terugwerkende kracht aan de per 1 januari 2009 ingevoerde pseudo-eindheffing – omdat in 2008 genoten loon in aanmerking wordt genomen bij de berekening van de hoogte van de vertrekvergoeding – en deze materiële terugwerkende kracht acht het hof, voor zover deze zich- zoals hier – uitstrekt tot het tijdvak vóór 13 mei 2008 (is datum indiening wetsvoorstel), in strijd met art. I, Eerste Protocol (bij het EVRM). Daarom vermindert het hof de pseudo-eindheffing tot € 277.044.

NTFR 2013/410 - Optierechten worden genoten als loon bij onherroepelijk en onvoorwaardelijk aanbod

ECLI:NL:HR:2013:BZ1948, datum uitspraak 22-02-2013, publicatiedatum 22-02-2013
Aflevering 9, gepubliceerd op 28-02-2013
Aan twee werknemers (behorende tot het management) van belanghebbende zijn in de aandeelhoudersvergadering in 1997 optierechten op aandelen toegekend. In 1999 is er een participatieregeling door partijen ondertekend. De vraag is of en op welk moment de optierechten in de heffing van loonbelasting moeten worden betrokken. In tegenstelling tot Rechtbank Haarlem is Hof Amsterdam (NTFR 2012/527) van oordeel dat een loonbestanddeel in de vorm van een recht kan ontstaan op het tijdstip waarop een werkgeefster een onvoorwaardelijk en onherroepelijk aanbod aan haar werknemer heeft gedaan met betrekking tot het verstrekken van optierechten op de verwerving van aandelen in haar kapitaal. De uitdrukkelijke aanvaarding door de werknemer is daarvoor geen constitutief vereiste. Dergelijke optierechten worden pas genoten als loon in de vorm van een recht op het tijdstip waarop zij inhoudelijk volledig zijn bepaald en zij bovendien aanstonds of na een bepaalde, vaste termijn kunnen worden uitgeoefend. Tijdens de aandeelhoudersvergadering is geen sprake geweest van de toekenning van inhoudelijk voldoende bepaalbare optierechten, aangezien ingangsdatum, looptijd en uitoefenprijs van de toegekende optierechten ontbraken.

NTFR 2013/412 - Belanghebbende kon niet feitelijk over trustvermogen beschikken als ware het zijn eigen vermogen

ECLI:NL:GHAMS:2012:BY5802, datum uitspraak 08-11-2012, publicatiedatum 12-12-2012
Aflevering 9, gepubliceerd op 28-02-2013 met annotatie van prof. dr. J.P. Boer
Belanghebbende heeft in 1985 als settlor een trust ingesteld en daarin vermogen ondergebracht. De trust is naar het recht van het eiland Jersey opgericht en aldaar gevestigd. Ten tijde van het opstellen van de akte was belanghebbende woonachtig in het Verenigd Koninkrijk. De beheerder (trustee) van de trust is E Ltd. De trust heeft levensverzekeringen afgesloten. Tot het vermogen van de trust behoren de aandelen in A Ltd. en B Ltd. A Ltd. bezit de woning waarin belanghebbende woont. Voor het jaar 2003 heeft belanghebbende geen melding gemaakt van zijn betrokkenheid bij de trust. Voor de jaren 2002, 2004 en 2005 heeft hij dit wel gedaan. De inspecteur stelt dat belanghebbende over het vermogen van de trust heeft beschikt doordat de trust meermalen aanzienlijke koopsommen heeft betaald voor een aantal verzekeringsovereenkomsten, waarvan juist belanghebbende de (enige) begunstigde is. Deze omstandigheid brengt naar het oordeel van het hof echter niet mee dat belanghebbende over het vermogen van de trust kon beschikken. Doordat de trust is opgetreden als verzekeringnemer komt niet aan belanghebbende, maar aan de trust een eventueel recht van afkoop van de overeenkomsten toe. De inspecteur stelt dat belanghebbende kan beschikken over het vermogen van de trust doordat hij op basis van onzakelijke voorwaarden huizen huurt die eigendom zijn van A Ltd. Het hof is het hiermee oneens. Zo al sprake zou zijn van onzakelijke huurvoorwaarden, dan kan dit niet ertoe leiden dat belanghebbende over trustvermogen heeft beschikt. Het hof komt dan ook tot de slotsom dat omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat belanghebbende feitelijk over het trustvermogen kon beschikken als ware het zijn eigen vermogen, door de inspecteur niet aannemelijk zijn gemaakt.

NTFR 2013/413 - Oprentingslast nabetalingsverplichting valt onder de deelnemingsvrijstelling

ECLI:NL:HR:2013:BZ0731, datum uitspraak 08-02-2013, publicatiedatum 08-02-2013
Aflevering 9, gepubliceerd op 28-02-2013 met annotatie van mr. F. van Horzen
Belanghebbende heeft op 31 mei 2006 alle aandelen in een vennootschap gekocht. Partijen zijn daarbij een koopprijs overeengekomen die bestaat uit een basisdeel en een resultaatafhankelijk deel met voor de gehele koopprijs een bepaald minimum- en maximumbedrag. Belanghebbende heeft de deelneming in 2006 geactiveerd voor de som van het (bijgestelde) basisdeel van de koopprijs en de contante waarde van de toekomstige nabetalingen. Die contante waarde heeft zij ook als nabetalingsverplichting op haar balans opgenomen. Ultimo 2006 heeft belanghebbende haar nabetalingsverplichting verhoogd met een oprentingslast. Deze oprentingslast is door de inspecteur niet in aftrek toegelaten. Volgens Hof Arnhem (NTFR 2012/2106) is dat terecht, omdat het hier om een earn-outregeling als bedoeld in art. 13, lid 1, tweede volzin, Wet VPB 1969 gaat. De Hoge Raad onderschrijft de visie van het hof. De cassatierechter merkt daarbij nog op dat ook wanneer – zoals hier – voor het totaalbedrag van de termijnen een minimumbedrag is overeengekomen, er nog steeds sprake is van een niet-vaststaan van het aantal termijnen of de omvang ervan. Daarom is de deelnemingsvrijstelling ook van toepassing op het overeengekomen minimumbedrag en het daarin begrepen bedrag dat als rente zou kunnen worden aangemerkt.

NTFR 2013/414 - Rechtbank verklaart art. 21, lid 5, SW 1956 niet onverbindend

ECLI:NL:RBSGR:2012:BY8704, datum uitspraak 20-11-2012, publicatiedatum 16-01-2013
Aflevering 9, gepubliceerd op 28-02-2013 met annotatie van mr. L. Bergman
Belanghebbende heeft op 17 november 2010 de woning van haar overleden vader geërfd. In de aangifte voor de erfbelasting heeft belanghebbende de woning naar een WOZ-waarde van € 655.000 aangegeven, zijnde de WOZ-waarde voor het kalenderjaar 2011, naar de waardepeildatum 1 januari 2010. De inspecteur heeft de waarde van de woning vastgesteld op € 760.000, zijnde de WOZ-waarde voor het kalenderjaar 2010, naar de waardepeildatum 1 januari 2009. In geschil is de verbindendheid van art. 21, lid 5, SW 1956. Voormeld waarderingsvoorschrift voor de bepaling van woningen sluit vanaf 1 januari 2010 tot 1 januari 2012 aan bij de WOZ-waarde die van toepassing is in het kalenderjaar van de verkrijging, derhalve de waarde die is bepaald naar de peildatum 1 januari van het daaraan voorafgaande kalenderjaar. Dit brengt mee dat er minimaal 12 maanden en maximaal 24 maanden liggen tussen het moment van de verkrijging van de woning en het moment waarnaar de waarde van de woning is bepaald. Naar het oordeel van de rechtbank is art. 21, lid 5, SW 1956 verbindend. Van strijdigheid met art. 1, Eerste Protocol (bij het EVRM) is geen sprake. Daarnaast is in het onderhavige geval ook geen sprake van een schending van de fair balance, aangezien de individuele last niet buitensporig is.

NTFR 2013/415 - Motie evaluatie NSW-regeling aangenomen

Aflevering 9, gepubliceerd op 28-02-2013
Tweede Kamerlid Van Veldhoven (D66) heeft op 24 januari 2013 een motie ingediend waarin zij de regering verzoekt de landgoederenregeling te evalueren, voorstellen te ontwikkelen om deze meer te richten op het bevorderen van het beschermen en openstellen van echte landgoederen, en de beschikkingen van bestaande landgoederen te herkeuren. De motie is voorgesteld met de overweging dat de landgoederenregeling onder de NSW belastingvoordelen biedt voor gebieden die heel intensief gebruikt worden, waaronder 45 golfbanen, en dat veel landgoederen niet opengesteld worden voor het publiek, waarmee inbreuk wordt gemaakt op de oorspronkelijke doelstellingen van de NSW en de landgoederenregeling. De Tweede Kamer heeft de motie aangenomen.

NTFR 2013/416 - Antwoorden op Kamervragen over de NSW

Aflevering 9, gepubliceerd op 28-02-2013
De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie heeft bij de begrotingsbehandeling op 21 december 2012 onder meer vragen beantwoord over de landgoederen die zijn gerangschikt onder de NSW (vragen 366 t/m 375). In totaal zijn 5.167 landgoederen gerangschikt. Circa 45 NSW-landgoederen bestaan (deels) uit golfterreinen. Er zijn 264 buitenplaatsen, kleiner dan vijf hectare, gerangschikt. In deze categorie bevinden zich vaak (Rijks)monumenten. Verder zijn 2.153 NSW-landgoederen geheel en 107 NSW-landgoederen gedeeltelijk voor het publiek opengesteld. De vraag hoeveel inkomsten het Rijk de laatste tien jaar is misgelopen als gevolg van de vrijstellingen onder de NSW, kan niet worden beantwoord. Om particuliere eigenaren te stimuleren nieuwe natuur te verwezenlijken, is de NSW opengesteld voor nieuwe landgoederen. De ecologische waarde van NSW-landgoederen is in studies voor individuele landgoederen vastgesteld. In de regel blijkt uit deze onderzoeken dat landgoederen een hoge ecologische en natuurbelevingswaarde vertegenwoordigen.

NTFR 2013/417 - Voor vrijstelling bij kavelruil geldt verbeteringseis inrichting landelijk gebied

ECLI:NL:HR:2013:BY1262, datum uitspraak 01-02-2013, publicatiedatum 01-02-2013
Aflevering 9, gepubliceerd op 28-02-2013 met annotatie van drs. W. Brink
Belanghebbende, agrarisch ondernemer, heeft met betrekking tot bepaalde aan- en verkopen van percelen deelgenomen aan een zogenoemde ruilverkaveling bij overeenkomst. In dat verband is door belanghebbende voor de overdrachtsbelasting een beroep gedaan op de vrijstelling bij kavelruil. Volgens die vrijstellingsbepaling is de verkrijging krachtens de Landinrichtingswet vrijgesteld. Belanghebbende betoogt dat voor toepassing van de vrijstelling voor kavelruil niet is vereist dat een verwerving strekt tot verbetering van de inrichting van het landelijk gebied. De Hoge Raad zet uiteen dat dit betoog onjuist is. Uitlatingen die zijn gedaan in het kader van de parlementaire behandeling van de Wet inrichting landelijk gebied, doen aan deze conclusie niet af, aldus de Hoge Raad.

NTFR 2013/418 - Vernummering uitspraken uitgesteld

Aflevering 9, gepubliceerd op 28-02-2013
De bekende Landelijke Jurisprudentie Nummers (LJN) worden European Case Law Identifier-nummers. Deze nieuwe voorziening voor publicatie van rechterlijke uitspraken op rechtspraak.nl is uitgesteld. Op dit moment kan onvoldoende worden gegarandeerd dat uitspraken die op de nieuwe manier worden gepubliceerd, in alle gevallen correct en volledig worden geanonimiseerd. Een nieuwe datum voor ingebruikname van de ECLI-nummers is nog niet bekend.

NTFR 2013/419 - Bewijsuitsluiting bij vormverzuim

ECLI:NL:HR:2013:BY5322, datum uitspraak 19-02-2013, publicatiedatum 19-02-2013
Aflevering 9, gepubliceerd op 28-02-2013 met annotatie van mr. R.B.H. Beune
Verdachte heeft bepleit dat de bij hem gehouden doorzoeking onrechtmatig was. Die doorzoeking vond plaats nadat bij de politie verschillende melding waren binnengekomen van een hennepkwekerij bij verdachte. Door een hoofdinspecteur van politie is een machtiging binnentreden afgegeven ten behoeve van het onderzoek jegens verdachte. Na het binnentreden is door de politie een hennepkwekerij aangetroffen. Vervolgens is gebleken dat de hoofdinspecteur niet langer de bevoegdheid bezat om als hulpofficier van justitie machtigingen tot binnentreden af te geven. Het hof stelde terecht vast dat de onbevoegdheid van de hoofdinspecteur een onherstelbaar vormverzuim was in de zin van art. 359a Sv. Dat vormverzuim was de basis voor de uiteindelijke vrijspraak van de verdachte door het hof. Alhoewel de advocaat-generaal adviseerde om het beroep in cassatie te verwerpen, casseert de Hoge Raad en verwijst naar Hof Den Bosch. Het verwijzingshof zal moeten beoordelen of het belang dat het geschonden voorschrift diende, tezamen met de ernst van het verzuim en het nadeel dat door het verzuim is veroorzaakt één van de rechtsgevolgen van art. 359a Sv., te weten strafvermindering, bewijsuitsluiting of niet-ontvankelijkheid, als consequenties zal moeten hebben. De Hoge Raad geeft tevens nadere regels wanneer een onherstelbaar vormverzuim tot uitsluiting van het daardoor verkregen bewijsmateriaal leidt. Dat is aan de orde wanneer een zeer ernstige inbreuk wordt gemaakt op een grondrecht van een verdachte of bij een schending van het recht op een eerlijk proces (art 6 EHRM). Bewijsuitsluiting kan tevens maar dan enkel in uitzonderingsgevallen aan de orde zijn wanneer er sprake is van structureel vormverzuim waarbij autoriteiten zich onvoldoende inspannen om dit vormverzuim te voorkomen.

NTFR 2013/420 - Schatting inspecteur van met illegale gokactiviteiten en witwassen behaalde winst is niet redelijk

ECLI:NL:GHARL:2013:BY8846, datum uitspraak 08-01-2013, publicatiedatum 18-01-2013
Aflevering 9, gepubliceerd op 28-02-2013 met annotatie van mr. D.N.N. Jansen
Belanghebbende heeft met illegale gokactiviteiten en witwassen winst uit onderneming genoten. Hij heeft geen deugdelijke administratie bijgehouden. Belanghebbende is strafrechtelijk veroordeeld. Het wederrechtelijk door belanghebbende verkregen voordeel is door de strafrechter vastgesteld op € 15.000 per jaar. Bij het vaststellen van de onderhavige aanslagen is de inspecteur op basis van schattingen uitgegaan van hogere winsten. Het hof stelt voorop dat de bewijslast in deze procedure moet worden omgekeerd en verzwaard wegens schending van de administratieplicht. Met de stelling dat de winst conform het oordeel van de strafrechter € 15.000 bedraagt, slaagt belanghebbende niet in die verzwaarde bewijslast. Wel acht het hof, gelijk belanghebbende bepleit, de schatting van de inspecteur onredelijk en willekeurig. De inspecteur heeft namelijk zijn schatting onvoldoende kunnen onderbouwen. Daarom bepaalt het hof de winstcorrectie in goede justitie op € 27.500 per kalenderjaar.

NTFR 2013/421 - In beroepsfase opgemaakt taxatierapport niet onder dwang verkregen

ECLI:NL:GHARL:2013:BY9431, datum uitspraak 15-01-2013, publicatiedatum 25-01-2013
Aflevering 9, gepubliceerd op 28-02-2013 met annotatie van mr. R.W.J. Kerckhoffs
De WOZ-waarde van de woning van belanghebbende is door de gemeente vastgesteld op € 187.000. Na vergeefs bezwaar te hebben aangetekend, heeft belanghebbende beroep bij de rechtbank ingesteld. In de beroepsfase heeft de taxateur van de gemeente de woning van belanghebbende inpandig opgenomen en een taxatierapport opgesteld. In hoger beroep stelt belanghebbende onder meer dat dit taxatierapport niet als gedingstuk mag worden meegenomen. Het hof onderschrijft die stelling niet. Er is namelijk niet gebleken dat de taxateur een dwangmiddel heeft gebruikt of anderszins ongeoorloofde druk op belanghebbende heeft uitgeoefend bij het verzoek om inpandige opname. De gemeente slaagt erin aannemelijk te maken dat de vastgestelde waarde niet te hoog is.

NTFR 2013/423 - Navordering ter zake van vrijval HIR wegens ontbinding vennootschap is rechtsgeldig

ECLI:NL:GHARN:2012:BY8170, datum uitspraak 04-12-2012, publicatiedatum 11-01-2013
Aflevering 9, gepubliceerd op 28-02-2013 met annotatie van mr. R.W.J. Kerckhoffs
Belanghebbende heeft in 1998 een vervangingsreserve gevormd. In 2003 is belanghebbende ontbonden. Hiervan heeft zij geen melding gemaakt in de aangifte VPB voor het jaar 2003. Wel heeft belanghebbende in die aangifte een herinvesteringsreserve aangegeven. Door middel van het opleggen van de onderhavige navorderingsaanslag heeft de inspecteur de reserve wegens de ontbinding van belanghebbende alsnog tot de winst van 2003 gerekend. Belanghebbende bestrijdt de navorderingsaanslag met de stellingen dat een nieuw feit ontbreekt en dat geen sprake is van kwade trouw. Het hof ziet dat echter anders. De inspecteur was namelijk niet bekend met de ontbinding van belanghebbende. Van een ambtelijk verzuim is geen sprake. Bovendien acht het hof belanghebbende te kwader trouw door in de aangifte een herinvesteringsreserve aan te geven.

NTFR 2013/424 - Ingehouden dividendbelasting voor inwoner van België is niet strijdig met vrije kapitaalverkeer

Aflevering 9, gepubliceerd op 28-02-2013 met annotatie van mr. J.C.L.M. Fijen
Belanghebbende, inwoner van België, belegde in drie Nederlandse beursvennootschappen. Het gemiddelde van de waarden van zijn aandelen op 1 januari respectievelijk 31 december 2007 was € 169.146. In 2007 zijn op de aandelen dividenden uitgekeerd ad in totaal € 4.852, waarop € 729 dividendbelasting is ingehouden. Belanghebbende heeft aangifte IB 2007 gedaan naar een verzamelinkomen ad nihil zonder verrekening van dividendbelasting. Na de vaststelling van de aanslag IB 2007 conform aangifte heeft hij bezwaar gemaakt en teruggave van dividendbelasting gevraagd ad € 438. Dit bedrag is het resultaat van toerekening van genoemde € 729 deels aan het dividend en deels aan de waardeaanwas van de aandelen, zulks op basis van een pro-rataverdeling van de ‘fictieve box 3-belasting’ over het dividend en die vermogensaanwas. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende afgewezen. Volgens Rechtbank Breda heeft belanghebbende de juiste rechtsingang gekozen, maar is de niet-teruggave van de dividendbelasting niet in strijd is met het VwEU.

NTFR 2013/425 - Opzegging belastingverdrag door Mongolië

Aflevering 9, gepubliceerd op 28-02-2013
Mongolië heeft op 28 november 2012 het belastingverdrag met Nederland opgezegd. Dit op 8 maart 2002 tot stand gekomen verdrag ziet op belastingen naar het inkomen. Ingevolge art. 33 van het verdrag zal dit op 1 januari 2014 buiten werking treden.

NTFR 2013/426 - Stilzwijgende goedkeuring wijziging belastingverdrag met Tsjechië

Aflevering 9, gepubliceerd op 28-02-2013
Bij brief van 1 februari 2013 heeft de minister van Buitenlandse Zaken het op 15 oktober 2012 met Tsjechië overeengekomen Protocol tot wijziging van het belastingverdrag met (voorheen) Tsjecho-Slowakije ter stilzwijgende goedkeuring aan het parlement voorgelegd. Met dit protocol wordt het verdrag op drie punten gewijzigd. Zo worden de artikelen inzake overheidsfuncties (art. 20) en informatie-uitwisseling (art. 28) in overeenstemming gebracht met het OESO-modelverdrag. Aanleiding tot de eerste wijziging was de dubbele heffing waarmee lokaal aangeworven personeel van de Nederlandse ambassade in Praag werd geconfronteerd. Met de wijziging van art. 28 wordt de internationale standaard op het gebied van informatie-uitwisseling in het verdrag geïmplementeerd. Verder wordt, als derde punt, de wijze van voorkoming van dubbele belasting aan Tsjechische zijde gewijzigd van vrijstelling in verrekening. De brief en de toelichtende nota bij het Protocol zijn als brondocument bijgevoegd.

NTFR 2013/427 - Geen aftrek van voorbelasting bij materiële gebreken

Aflevering 9, gepubliceerd op 28-02-2013 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
LVK, een landbouwproducent, heeft de btw afgetrokken die is vermeld op verschillende facturen voor de levering van goederen die REYA en SITI GRUP hebben uitgereikt, die ondertussen niet meer als btw-plichtigen zijn geregistreerd. LVK heeft alle facturen contant betaald en in haar boekhouding opgenomen. Tevens staat vast dat de overeenkomstige leveringen in de verkoopboeken van die leveranciers zijn opgenomen. Omdat de Bulgaarse Belastingdienst betwijfelt dat de gefactureerde leveringen zijn verricht, wordt de voorbelasting geweigerd. Op vragen van de verwijzende Bulgaarse rechter in de volgende gerechtelijke procedure verklaart het HvJ voor recht:

NTFR 2013/428 - Uitlegging par. 10 Toelichting Gemeenten (vereenzelviging samenwerkingsverbanden)

ECLI:NL:PHR:2012:BY8736, datum uitspraak 11-12-2012, publicatiedatum 18-01-2013
Aflevering 9, gepubliceerd op 28-02-2013 met annotatie van E.H. van den Elsen
In deze conclusie is de uitlegging van par. 10 van de zogenoemde Toelichting Gemeenten (Resolutie 25 april 1969, V-N 1969, nr. 9A, nr. 2, p. 396 e.v.) aan de orde. Op basis van deze paragraaf worden samenwerkingsverbanden van gemeenten vereenzelvigd met de deelnemende gemeenten voor hun onderling verrichte handelingen die – indien deze door een gemeente waren verricht – buiten diens ondernemerssfeer zouden vallen. Deze onderling verrichte handelingen blijven ten gevolge van die vereenzelviging buiten het bereik van de omzetbelasting. De vraag is of de vereenzelviging van samenwerkingsverband met de daaraan deelnemende gemeenten zo ver strekt dat ook handelingen die buiten de eigenlijke samenwerking plaatsvinden, daaronder vallen.

NTFR 2013/429 - Opslag van goederen geen dienst met betrekking tot een onroerende zaak

Aflevering 9, gepubliceerd op 28-02-2013 met annotatie van mr. A.J. Blank
RR Donnelley Global Turnkey Solutions Poland Sp. z o.o.(hierna: Donnelley) is een Poolse ondernemer die diensten verricht op het gebied van de opslag van goederen. Deze diensten behelzen de ontvangst van de goederen in een opslagruimte, de plaatsing ervan op geschikte opslagstellingen, het bewaren van deze goederen, het verpakken van de goederen voor de klant, de afgifte van de goederen, het laden en het lossen. Soms omvat de dienstverlening ook het ompakken in individuele verpakkingen van goederen die in verzamelverpakkingen zijn aangeleverd.

NTFR 2013/430 - Scholenconstructie door gemeente vormt ten dele misbruik van recht

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ0263, datum uitspraak 15-01-2013, publicatiedatum 01-02-2013
Aflevering 9, gepubliceerd op 28-02-2013 met annotatie van mr. P.F. Zijlstra
Belanghebbende, een gemeente, heeft ten behoeve van onderwijsstichtingen nieuwe schoolgebouwen laten bouwen en bestaande scholen laten verbouwen. Op advies van haar adviseur heeft belanghebbende rechtshandelingen verricht om aftrek van voorbelasting te realiseren. Onder meer is bij de nieuwbouwscholen een stichting ertussen geschoven. Belanghebbende heeft omzetbelasting die drukt op de (ver)bouwkosten in aftrek gebracht en de door haar gefactureerde omzetbelasting voldaan. De in aftrek gebrachte omzetbelasting heeft de inspecteur gecorrigeerd via de onderhavige naheffingsaanslagen. Die aanslagen blijven in hoger beroep niet volledig overeind. Het hof zet uiteen dat:

NTFR 2013/431 - Voor vrijgestelde prestaties bestaat geen keuzemogelijkheid van heffing

ECLI:NL:GHARL:2013:BY8083, datum uitspraak 08-01-2013, publicatiedatum 10-01-2013
Aflevering 9, gepubliceerd op 28-02-2013 met annotatie van drs. J. van der Laan en mr. J.P.W.H.T. Becks
Belanghebbende drijft een muziekinstrumentenhandel en daarnaast geeft zij muzieklessen. Over de vergoedingen die zij voor muzieklessen aan personen jonger dan 21 jaar in rekening heeft gebracht heeft zij, met een beroep op de vrijstelling, geen omzetbelasting berekend. Met betrekking tot de muziekhandel heeft zij wel omzetbelasting berekend en op aangifte voldaan. Alle omzetbelasting die aan haar in rekening is gebracht heeft zij afgetrokken. In beroep en hoger beroep stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de vrijstelling ter zake van de muzieklessen aan personen jonger dan 21 jaar niet van toepassing is, omdat zij steeds een winstoogmerk heeft gehad. Hof Arnhem-Leeuwarden is van oordeel dat de nationale wetgeving in overeenstemming is met de Btw-richtlijn. Aan de vrijstelling van art. 11, lid 1o, Wet OB 1968 is niet de voorwaarde verbonden dat een ondernemer geen winst mag beogen. De door belanghebbende verrichte diensten zijn vrijgesteld. Er bestaat geen keuzemogelijkheid om die prestaties aan te merken als belaste handelingen.

NTFR 2013/432 - BTW-compensatiefonds verdwijnt toch niet

Aflevering 9, gepubliceerd op 28-02-2013 geschreven door mr. E.H.A.M. Thijssen
Het kabinet heeft met bestuurders van waterschappen, gemeenten en provincies een principeakkoord bereikt over een aantal financiële onderwerpen. Het akkoord omvat onder andere het in stand houden van het BTW-compensatiefonds. Dit in tegenstelling tot het eerdere voornemen van dit Kabinet om dit fonds af te schaffen. Wel zal het BTW-compensatiefonds, dat de afgelopen tien jaar verdubbelde en waarbij het Rijk een steeds groter deel moest bijpassen, worden gemaximeerd.

NTFR 2013/433 - Tarief voor teruggaaf energiebelasting aan grootverbruiker is het tarief dat geldt na overschrijding 153.000 liter

ECLI:NL:HR:2012:BX7881, datum uitspraak 30-11-2012, publicatiedatum 30-11-2012
Aflevering 9, gepubliceerd op 28-02-2013 met annotatie van mr. H Spaermon
Belanghebbende, een aannemingsbedrijf, heeft in 2008 287.614 liter aan gasolie voor eigen verbruik betrokken, te weten 141.279 liter vóór 1 juli 2008 en 146.335 liter daarna. Belanghebbende heeft een teruggaafverzoek energiebelasting ingediend voor de hoeveelheid liters die de hoeveelheid van 153.000 liter overschreden. De inspecteur heeft dat verzoek ingewilligd, maar heeft daarbij het lagere, sinds 1 juli 2008 geldende tarief gehanteerd. Hof Den Bosch (NTFR 2011/1163) vond dat niet terecht. Volgens het hof is in dit kader een evenredige toerekening op haar plaats. De Hoge Raad is het daar echter niet mee eens. De cassatierechter zet uiteen dat het recht op teruggaaf pas ontstaat op het moment dat meer dan 153.000 liter is betrokken en dat de teruggaaf wordt berekend naar het dan geldende tarief. Hier heeft de overschrijding van 153.000 liter na 1 juli 2008 plaatsgevonden, zodat terecht het lagere tarief is gehanteerd. Dit leidt niet tot rechtsongelijkheid tussen grootverbruikers van gasolie, aldus de Hoge Raad.

NTFR 2013/434 - Verordening rioolheffing 2009 gemeente Nijmegen niet onverbindend

ECLI:NL:RBARN:2012:BY9444, datum uitspraak 03-07-2012, publicatiedatum 25-01-2013
Aflevering 9, gepubliceerd op 28-02-2013 met annotatie van mr. E.G. Borghols
Aan belanghebbende zijn met betrekking tot twee onroerende zaken aanslagen rioolheffing opgelegd. Belanghebbende heeft in de eerste plaats betoogd dat de rioolheffing in strijd is met art. 219 Gem.w. Volgens belanghebbende is namelijk sprake van een heffing naar draagkracht omdat de heffing afhankelijk is van een wezenlijk onderdeel van het vermogen, namelijk de WOZ-waarde. Rechtbank Oost-Nederland verwerpt deze beroepsgrond onder verwijzing naar HR 15 mei 2009, nr. 07/13148, NTFR 2009/1190. Belanghebbende heeft in de tweede plaats aangevoerd dat sprake is van een onredelijke en willekeurige belastingheffing. Ook die beroepsgrond wordt door de rechtbank verworpen. De rechtbank oordeelt dat de riolering een investering is met maatschappelijk nut en onderschrijft het standpunt van de gemeente dat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat de baten uitgaan boven de geraamde kosten.