Aflevering 6

Gepubliceerd op 6 februari 2014

NTFR 2014/570 - Staatssecretaris gezocht, een mens (m/v) met twee persoonlijkheden?

Aflevering 6, gepubliceerd op 06-02-2014 geschreven door mr. drs. W.A.P Nieuwenhuizen
Op het moment dat ik deze Opinie begon te schrijven zaten we zonder staatssecretaris van Financiën. Is dat erg? In sommige opzichten wel, in sommige opzichten totaal niet. En die constatering brengt mij tot de oorzaak van alle ellende. De post van staatssecretaris van Financiën kent een zekere interne tegenstrijdigheid doordat uitvoerende macht en wetgevende macht in één persoon vertegenwoordigd zijn. Dat is niet van de laatste tijd, dat is al decennia het geval, maar dat is wel het manco dat ons thans parten speelt. In de persoon van de staatssecretaris wint de wetgevende macht het telkens van de uitvoerende macht. De trias politica, de scheiding der machten, functioneert niet meer optimaal. De uitvoerende macht functioneert niet meer door het overactieve karakter van de wetgevende macht, en mijn vrees is dat het ook niet lang meer zal duren dat ditzelfde lot de rechtelijke macht zal treffen. Laten we ons dus eens goed bezinnen op de functie van staatssecretaris van Financiën.

NTFR 2014/571 - Door bronsgieter betaalde schadevergoeding vormt geen nagekomen bedrijfslast

ECLI:NL:GHARL:2013:8173, datum uitspraak 31-10-2013, publicatiedatum 15-11-2013
Aflevering 6, gepubliceerd op 06-02-2014 met annotatie van mr. dr. C. Bruijsten
Belanghebbende dreef samen met zijn echtgenote in firmaverband een bronsgieterij. Per 1 januari 2001 hebben zij hun deelgerechtigdheid in het vennootschappelijk vermogen overgedragen aan een door hen opgerichte bv. In 1994 hadden belanghebbende en zijn echtgenote een overeenkomst van opdracht gesloten met betrekking tot het gieten van beelden in brons. Hierover is een geschil ontstaan en zijn belanghebbende en zijn echtgenote aansprakelijk gesteld. In verband met een in dat verband gesloten vaststellingsovereenkomst hebben belanghebbende en de echtgenote in 2009 € 82.500 aan schadevergoeding betaald en de bv € 20.825. Belanghebbende wenst de helft hiervan –€ 51.662 – als nagekomen bedrijfslast in aanmerking te nemen. Het hof staat dat – met de inspecteur en de rechtbank – echter niet toe. Niet aannemelijk is namelijk gemaakt dat de schadeclaim per 1 januari 2001 niet is overgedragen aan de bv. Wel heeft belanghebbende een regresvordering op de bv die tot het ondernemingsvermogen moet worden gerekend. Omtrent een mogelijke afwaardering van deze regresvordering is echter niets gesteld door belanghebbende, zodat belanghebbende in 2009 geen nagekomen verlies in aanmerking kan nemen.

NTFR 2014/573 - Inspecteur mag RAER-correctie in oudst openstaande jaar corrigeren

ECLI:NL:PHR:2013:1193, datum uitspraak 25-10-2013, publicatiedatum 22-11-2013
Aflevering 6, gepubliceerd op 06-02-2014 met annotatie van dr. W. Bruins Slot
Belanghebbende is moedermaatschappij van een fiscale eenheid. Mede op grond van een rechterlijke uitspraak ter zake van een gevoegde dochtervennootschap over de reserve assurantie eigen risico (RAER) van de eenheid, had € 1.328.868 van de eenheids-RAER aan belanghebbende moeten worden toegerekend. Nadat die rechterlijke uitspraak in 2008 definitief werd en in 2009 de partijen het eens werden over de verdeling van de RAER over de verschillende eenheidsmaatschappijen, wilde de inspecteur het genoemde bedrag (primair) in het oudste nog openstaande jaar (2004) belasten op basis van de foutenleer. In geschil was of de inspecteur de achteraf bezien aan belanghebbende toerekenbare RAER, nu hij tijdig van de feiten op de hoogte was, niet reeds in het eerste jaar waarin correctie van die RAER tot andere fiscale gevolgen zou hebben geleid, had moeten corrigeren. Dat jaar lag vóór 2004. De feitenrechters hebben de inspecteur in het gelijk gesteld.

NTFR 2014/575 - Geen interne compensatie met premiedeel van arbeidskorting

ECLI:NL:HR:2014:165, datum uitspraak 31-01-2014, publicatiedatum 31-01-2014
Aflevering 6, gepubliceerd op 06-02-2014 met annotatie van mr. J. de Haan
Belanghebbende was in het onderhavige jaar 2006 in dienstbetrekking. Per 31 oktober 2005 was belanghebbende vrijgesteld van het verrichten van arbeid. Per 31 december 2005 is belanghebbende aangewezen als boventallig. In geschil is of belanghebbende voor het jaar 2006 recht heeft op arbeidskorting. Aangezien belanghebbende in 2006 was vrijgesteld van het verrichten van arbeid, kan naar het oordeel van Hof Leeuwarden (NTFR 2012/2784) niet worden gesproken van inkomsten uit tegenwoordige arbeid. Belanghebbende heeft derhalve geen recht op de arbeidskorting. Vervolgens heeft het hof toegestaan dat de inspecteur een vermindering van de aanslag waarop belanghebbende aanspraak maakte (ad € 3.640), compenseerde met de ten onrechte verleende arbeidskorting (ad € 1.357). De Hoge Raad onderschrijft het oordeel van het hof dat belanghebbende geen recht heeft op de arbeidskorting. Anders dan het hof is de Hoge Raad echter van oordeel dat geen interne compensatie kan plaatsvinden met het premiedeel van de arbeidskorting. De compensatie blijft daardoor beperkt tot € 97. Van de verleende arbeidskorting blijft derhalve € 1.260 in stand.

NTFR 2014/579 - Commentaar NOB op wetsvoorstel ‘Verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen’

Aflevering 6, gepubliceerd op 06-02-2014
De NOB vraagt in zijn commentaar onder meer te bevestigen dat de bij dit wetsvoorstel geïntroduceerde nettolijfrente die wordt opgenomen in box 3, niet alleen openstaat voor werknemers maar voor alle belastingplichtigen met een inkomen boven de aftoppingsgrens van € 100.000. Verder vraagt de NOB om te onderbouwen waarom het verschil tussen het belastingvrije sparen voor de oude dag via de nettolijfrente en de niet-vrijgestelde andere spaarvormen voor de oude dag in box 3 niet discriminerend is dan wel dat daarvoor een objectieve rechtvaardiging bestaat. Ook de ruime delegatiemogelijkheden die het wetsvoorstel bevat, roept vragen op bij de NOB.

NTFR 2014/580 - Alfahulp is in dienstbetrekking bij thuiszorginstelling

Aflevering 6, gepubliceerd op 06-02-2014 met annotatie van dr. D. Molenaar
Beeuwkes Thuiszorg bv is een organisatie gericht op het verlenen van thuiszorg. Zij heeft in dat kader een raamovereenkomst gesloten met de gemeente Harderwijk. Appellante is door Beeuwkes geworven als ‘alfahulp’. Zij verrichtte werkzaamheden bij negen hulpbehoevenden. Van 18 december 2008 t/m 30 januari 2009 is zij arbeidsongeschikt geweest. Appellante eist over die periode doorbetaling van loon. Volgens haar is sprake van een arbeidsovereenkomst. Hof Arnhem-Leeuwarden (civiele kamer) deelt die opvatting. Volgens het hof is sprake van een arbeidsovereenkomst in de zin van art. 7:610 BW. Daarbij wijst het hof erop:

NTFR 2014/581 - Cassatieberoep inzake aanspraak Wamil is niet-ontvankelijk omdat toegang tot cassatierechter niet openstaat

ECLI:NL:PHR:2013:2387, datum uitspraak 24-12-2013, publicatiedatum 17-01-2014
Aflevering 6, gepubliceerd op 06-02-2014 met annotatie van mr. J.C.L.M. Fijen
Door een onherroepelijke rechterlijke uitspraak over de toepassing van de Wajong staat vast dat belanghebbende vanaf zijn zeventiende verjaardag arbeidsongeschikt was in de zin van de Wajong, hetgeen hem aanspraak geeft op een Wajong-uitkering vanaf 24 mei 2005. Hij heeft die aanspraak niet geldend kunnen maken omdat hij door buiten Nederland te gaan wonen niet voldeed aan de ingezeteneneis. Hij heeft voorts, nu hij in militaire dienst is geweest, een Wamil-uitkering aangevraagd, die hem door het UWV is geweigerd omdat hij reeds voor zijn militaire dienst arbeidsongeschikt was en in dienst korter dan drie maanden normaal arbeid heeft verricht.

NTFR 2014/582 - Bewijs van niet-ingezetenen dat aan loonbelasting onderworpen arbeid in loondienst is verricht is niet discriminatoir of belemmerend

ECLI:NL:PHR:2013:1947, datum uitspraak 29-11-2013, publicatiedatum 10-01-2014
Aflevering 6, gepubliceerd op 06-02-2014 met annotatie van mr. J.C.L.M. Fijen
Belanghebbende is een Nederlander die afwisselend in België en Nederland heeft gewoond. Als inwoner van België heeft hij voor zijn in België gevestigde werkgevers – vennootschappen waarvan hij directeur en enig aandeelhouder was – in zowel Nederland als België gewerkt. Hij stelt als inwoner van België voorts in Nederland zowel als zelfstandige als in loondienst werkzaamheden te hebben verricht. De SVB meent dat de belanghebbende niet heeft bewezen als Belgisch inwoner in Nederland in loondienst te hebben gewerkt zodat uitsluitend de Belgische sociale-zekerheidswetgeving van toepassing is (geweest) en de korting op het AOW-pensioen wegens niet-verzekerde jaren terecht is. Belanghebbende meent dat niet-ingezetenen worden gediscrimineerd omdat ingezetenen niet hoeven te bewijzen dat zij ter zake van in Nederland in loondienst verrichte arbeid aan loonbelasting zijn onderworpen. De CRvB heeft belanghebbende in het ongelijk gesteld.

NTFR 2014/583 - Middelingsteruggaaf IB wordt gedrukt door herrekende premie volksverzekeringen

ECLI:NL:HR:2014:103, datum uitspraak 24-01-2014, publicatiedatum 24-01-2014
Aflevering 6, gepubliceerd op 06-02-2014 met annotatie van mr. J.A.G. van Es
Belanghebbende heeft voor 2007, 2008 en 2009 vergeefs verzocht om een middelingsteruggaaf van inkomstenbelasting. In geschil is of bij het bepalen van het recht op een middelingsteruggaaf rekening mag worden gehouden met herrekende premie volksverzekeringen. Rechtbank Den Haag heeft deze vraag bevestigend beantwoord. De Hoge Raad deelt die zienswijze en verwijst voor de gronden naar de onderdelen 5.4 t/m 5.19 van de conclusie van A-G Niessen (NTFR 2013/2377).

NTFR 2014/584 - Overdracht van heffingvrij vermogen door bij NAVO werkzame echtgenote

ECLI:NL:HR:2014:1, datum uitspraak 10-01-2014, publicatiedatum 10-01-2014
Aflevering 6, gepubliceerd op 06-02-2014 met annotatie van mr. A.A. Fase
Belanghebbende woont met zijn Britse echtgenote in Nederland. De echtgenote is werkzaam bij NAPMA, een onderdeel van de NAVO. Belanghebbende en zijn echtgenote bezitten samen een tweede woning in Nederland die zij voor de aangifte IB aan belanghebbende hebben toegedeeld. In geschil is of de echtgenote recht heeft op toepassing van het heffingvrije vermogen waardoor overdracht daarvan aan belanghebbende mogelijk is op grond van art. 5.5 Wet IB 2001 (tekst tot 2010). In navolging van Hof Den Haag stelt ook de Hoge Raad belanghebbende in het gelijk. De echtgenote is binnenlands belastingplichtig. Dat het object van de heffing in box 3 op grond van de NAPMA-overeenkomst op dezelfde wijze wordt bepaald als voor buitenlandse belastingplichtigen, doet geen afbreuk aan haar status van binnenlandse belastingplichtige. Het box 3-inkomen moet daarom worden bepaald op de voet van hoofdstuk 5 Wet IB 2001. De echtgenote heeft dus recht op toepassing van het heffingvrije vermogen. Bij het vaststellen van het box 3-inkomen van belanghebbende kan een verhoging van het heffingvrije vermogen worden toegepast.

NTFR 2014/585 - Reëel recht op vrijwilligersvergoeding is voldoende aannemelijk gemaakt

ECLI:NL:GHARL:2014:142, datum uitspraak 14-01-2014, publicatiedatum 17-01-2014
Aflevering 6, gepubliceerd op 06-02-2014 met annotatie van dr. D. Molenaar
Belanghebbende is vrijwilliger bestuurder van een stichting, een anbi. Het jaarverslag 2008 vermeldt dat het bestuur maandelijks bij elkaar komt en dat het bestuur eindverantwoordelijk is voor alle activiteiten alsmede de begroting. Uit het jaarverslag kan niet worden opgemaakt of aan de bestuursleden een vergoeding voor hun werkzaamheden wordt toegekend. Wel is er een brief van de directeur van 2011 waarin deze verklaart dat belanghebbende recht heeft op € 1.500 aan vrijwilligersvergoeding. Niet in geschil is dat de stichting over voldoende middelen beschikt. Partijen houdt enkel verdeeld of belanghebbende een reëel recht heeft op een vrijwilligersvergoeding. Hof Arnhem-Leeuwarden acht aannemelijk gemaakt dat aan de brief van de directeur een bestuursbesluit ten grondslag ligt zodat belanghebbende € 1.500 als gift kan aftrekken. Dat het bestuursbesluit niet is overgelegd of dat de brief na 2008 is opgemaakt, doet daaraan niet af.

NTFR 2014/586 - Geen aftrek restauratiekosten monumentenpand

Aflevering 6, gepubliceerd op 06-02-2014 met annotatie van mr. J. Zandee-Dingemanse
Belanghebbende en haar partner hebben op 19 mei 2006 een koop- en aanneemovereenkomst met D bv gesloten ter zake van een appartementsrecht in een monumentaal pakhuis, alsmede een restauratieovereenkomst met E bv voor de restauratie van hun aandeel in het monumentale pakhuis. Op 17 oktober 2005 zijn de restauratiewerkzaamheden aan het pakhuis aangevangen. Op 20 juni 2006 is aan belanghebbende en haar partner een bedrag gefactureerd voor reeds uitgevoerde restauratiewerkzaamheden. In geschil is onder meer of deze restauratiekosten aftrekbaar zijn. Volgens de rechtbank zijn deze kosten niet aftrekbaar. De rechtbank is van oordeel dat de koopovereenkomst onlosmakelijk samenhangt met de restauratieovereenkomst en dat ten tijde van de aankoop in opdracht van de verkoper restauratiewerkzaamheden aan het pakhuis waren verricht waarvoor een vergoeding is bedongen van belanghebbende en haar partner. Belanghebbende had niet de vrije hand in de keuze van de restaurateur en kon evenmin ervoor kiezen om alleen de verkoopovereenkomst aan te gaan en niet tevens de overeenkomsten tot renovatie en restauratie. Derhalve zijn de restauratiekosten niet aftrekbaar.

NTFR 2014/589 - Naheffing wegens niet langer voldoen aan vrijstellingsvoorwaarden interne reorganisatie is rechtsgeldig

ECLI:NL:GHARL:2013:9362, datum uitspraak 19-11-2013, publicatiedatum 13-12-2013
Aflevering 6, gepubliceerd op 06-02-2014 met annotatie van dr. A. Rozendal
Belanghebbende, een tussenholding, heeft op 31 december 2004 de juridische eigendom van een onroerende zaak verkregen. Voor de overdrachtsbelasting is de vrijstelling voor interne reorganisatie toegepast. Als gevolg van een aandelentransactie per 1 maart 2007 wordt niet meer voldaan aan de eis dat belanghebbende gedurende drie jaren na de verkrijging van de onroerende zaak deel is blijven uitmaken van het concern van de vervreemder. In verband hiermee heeft de inspecteur de onderhavige naheffingsaanslag met dagtekening 10 december 2010 aan belanghebbende opgelegd. Belanghebbende bestrijdt deze naheffingsaanslag. Het hof zet onder meer uiteen dat de naheffingsaanslag tijdig is opgelegd, omdat de naheffingstermijn van vijf jaren niet, zoals belanghebbende stelt, is gaan lopen op 31 december 2004 maar per 1 maart 2007. Op dat tijdstip is namelijk de belastingschuld ontstaan. De besluitgever is volgens het hof, anders dan belanghebbende betoogt, niet buiten de delegatiebevoegdheid van art. 15, lid 1, onderdeel h, Wet BRV getreden. Van het creëren, zonder wettelijke grondslag, van een nieuw belastbaar feit is geen sprake.

NTFR 2014/590 - Maatstaf van werkelijk gebruik alleen voor goed als geheel

ECLI:NL:HR:2014:9, datum uitspraak 10-01-2014, publicatiedatum 10-01-2014
Aflevering 6, gepubliceerd op 06-02-2014 met annotatie van E.H. van den Elsen
Belanghebbende gebruikt een nieuw kantoorpand deels voor vrijgestelde (assurantie- en hypotheekbemiddeling) en deels voor belaste (makelaar) prestaties. Belanghebbende heeft de mate van de aftrek van de op het pand drukkende omzetbelasting berekend door wat betreft de exclusief voor belaste respectievelijk vrijgestelde prestaties gebruikte vertrekken aan te sluiten bij de vloeroppervlakten en voor de gemengd gebruikte ruimten bij de verhouding waarin de belaste omzet staat tot de totale omzet. Hof Arnhem (NTFR 2009/684) is belanghebbende daarin gevolgd. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak. Wil er plaats zijn voor het bezigen van de maatstaf van het werkelijke gebruik, dan moet het werkelijke gebruik van het goed als geheel in aanmerking worden genomen. Nu in dit geval voor de gemengd gebruikte ruimten het werkelijke gebruik niet kan worden bepaald, dient de hoogte van de toegestane aftrek te worden bepaald met de pro-ratamethode.

NTFR 2014/591 - Hofoordelen over bijdragen hogescholen aan woningstichting zijn niet cassatieproof

ECLI:NL:HR:2014:6, datum uitspraak 10-01-2014, publicatiedatum 10-01-2014
Aflevering 6, gepubliceerd op 06-02-2014 met annotatie van mr. P.F. Zijlstra
Belanghebbende, een woningstichting, heeft met hogescholen een samenwerkingsovereenkomst gesloten met betrekking tot de huisvesting van buitenlandse studenten. Uit hoofde van deze overeenkomst heeft belanghebbende aan de hogescholen € 100.000 in rekening gebracht als ‘vergoeding exploitatietekort’ en € 387.893 als ‘vergoeding leegstand’. De kamers worden door belanghebbende verhuurd aan buitenlandse studenten die belanghebbende daarvoor een huur betalen.

NTFR 2014/592 - Btw op kosten promotionele activiteiten aftrekbaar

ECLI:NL:RBGEL:2013:5377, datum uitspraak 12-12-2013, publicatiedatum 12-12-2013
Aflevering 6, gepubliceerd op 06-02-2014 met annotatie van mr. P.F. Zijlstra
Belanghebbende is een inkooporganisatie van dertien onafhankelijke retailorganisaties. In 2009 en 2010 heeft belanghebbende diverse acties georganiseerd ter promotie van twee merken frisdrank. Zo konden consumenten een prijs winnen door het invoeren van een code in de dop van een actiefles op internet, door het spelen van een online spel of het invullen van een online gezondheidstest. Ook werden prijzen weggegeven via radiostations. De prijzen bestonden uit bromfiets-, motor- en autorijopleidingen, scooters en motoren. Belanghebbende heeft de btw op de ingekochte prijzen in aftrek gebracht. Door de inspecteur is een naheffingsaanslag opgelegd. In geschil is of dat terecht is.

NTFR 2014/593 - Aftrek voorbelasting bij verbouwing woning

ECLI:NL:RBGEL:2013:4519, datum uitspraak 14-11-2013, publicatiedatum 14-11-2013
Aflevering 6, gepubliceerd op 06-02-2014 met annotatie van mr. drs. E.P.A. Brakeboer
A is enig aandeelhouder en bestuurder van X bv (belanghebbende). A is in 2005 als participant toegetreden tot B bv. A heeft daartoe via X bv een certificaat van aandeel in B bv verworven. X bv verricht op grond van een gesloten managementovereenkomst tegen vergoeding werkzaamheden voor B bv. A is op basis van een arbeidsovereenkomst als directeur tegen vergoeding voor X bv werkzaam. In 1995 hebben A en zijn partner C een woning in eigendom verkregen. Vanaf eind 2005 tot eind 2007 hebben aan de woning verbouwingswerkzaamheden plaatsgevonden. In juli 2006 is de woning weer in gebruik genomen. De woning werd in 2006 door A mede gebruikt voor zijn werkzaamheden als directeur van X bv. In de aangiften OB heeft X bv de omzetbelasting die in verband met de verbouwingswerkzaamheden aan A en C in rekening is gebracht als voorbelasting in aftrek gebracht. In geschil is of X bv recht heeft op aftrek van voorbelasting ter zake van de verbouwing van de woning.

NTFR 2014/594 - Ook sportprestaties aan niet-leden zijn vrijgesteld

Aflevering 6, gepubliceerd op 06-02-2014 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Bridport verleent als golfclub, belast met het onderhoud en het beheer van de golfaccommodatie, volwaardige leden zeven dagen per week op elk gewenst tijdstip toegang tot de golfbaan tegen betaling van de gewone jaarlijkse lidmaatschapsbijdrage. Ook niet-leden krijgen toegang tegen betaling van een greenfee. De lidmaatschapsbijdrage en de greenfee worden door Bridport vastgesteld op basis van door naburige golfclubs gehanteerde prijzen. Na gedurende vele jaren de greenfees – naar thans aan de hand van HvJ 16 oktober 2008, zaak C-253/07, NTFR 2008/2059 wordt gesteld ten onrechte – als belaste omzet te hebben aangegeven, heeft de Britse fiscus het verzoek van Bridport afgewezen om teruggave van de op aangiften te veel betaalde btw. Op prejudiciële vragen van de verwijzende rechter in de gevolgde procedure verklaart het HvJ voor recht dat art. 134, onderdeel b, Btw-richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat de dienst die erin bestaat dat een instelling zonder winstoogmerk die een golfterrein beheert en een lidmaatschap aanbiedt, bezoekers die geen lid van deze instelling zijn, het recht verleent dit golfterrein te gebruiken, niet van de vrijstelling van art. 132, lid 1, onderdeel m, Btw-richtlijn is uitgesloten. Art. 133, eerste alinea, onderdeel d, Btw-richtlijn moet aldus worden uitgelegd dat het de lidstaten niet is toegestaan, de dienst die bestaat in het verlenen van het recht op gebruik van het golfterrein dat wordt beheerd door een instelling zonder winstoogmerk die een lidmaatschap aanbiedt, uit te sluiten van de vrijstelling van art. 132, lid 1, onderdeel m, Btw-richtlijn wanneer deze dienst wordt verricht ten behoeve van bezoekers die geen lid van deze instelling zijn.

NTFR 2014/595 - Definitief weigeren nultarief niet toegestaan bij uitvoer na bepaalde termijn

Aflevering 6, gepubliceerd op 06-02-2014 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
In 2007 en 2008 sluit een Hongaarse groothandel in conserven (BDV) voor aldaar vervaardigde producten verkoopcontracten met leveringsconditie ‘af fabriek’ met in derdelanden gevestigde kopers. Tijdens een belastingcontrole bij BDV over onder meer die periode constateert de Hongaarse belastingdienst, dat in de btw- boekhouding en in de btw-aangiften bepaalde transacties als exportverkoop zijn aangemerkt, terwijl de exportgoederen het douanegebied van de Unie hebben verlaten na het verstrijken van de in de Hongaarse nationale wet gestelde termijn. BDV wordt een naheffing, een fiscale boete en een toeslag wegens te late betaling opgelegd. Op prejudiciële vragen van de verwijzende Hongaarse rechter in de aangespannen gerechtelijke procedure verklaart het HvJ voor recht dat art. 146, lid 1, en art. 131 Btw-richtlijn aldus moeten worden uitgelegd dat niet is toegestaan een nationale regeling volgens welke bij een exportlevering goederen die bestemd zijn voor uitvoer naar een plaats buiten de Europese Unie, het grondgebied van de Europese Unie binnen een vaste termijn van drie maanden of 90 dagen na de leveringsdatum moeten hebben verlaten, wanneer de loutere overschrijding van die termijn tot gevolg heeft dat de belastingplichtige de vrijstelling voor die levering definitief wordt ontzegd.

NTFR 2014/596 - Vrijstelling diensten lijkbezorgers, crematoria en exploitanten van begraafplaatsen

Aflevering 6, gepubliceerd op 06-02-2014 geschreven door mr. C.C. van den Berg
De staatssecretaris van Financiën heeft een nieuw besluit gepubliceerd over vrijstelling voor de omzetbelasting voor diensten door lijkbezorgers. Het besluit is een herziening van het besluit van 24 januari 2008 (nr. CPP2008/39M, NTFR 2008/411). De herziening is volgens de staatssecretaris noodzakelijk gebleken om de praktijk meer duidelijkheid te geven over de reikwijdte van de vrijstelling. Deze vrijstelling is namelijk beperkt tot de (kenmerkende en essentiële) diensten van lijkbezorgers.

NTFR 2014/597 - Fondswerving en kantines

Aflevering 6, gepubliceerd op 06-02-2014 geschreven door E.H. van den Elsen
Dit besluit van de staatssecretaris van Financiën is een actualisering van het besluit van 20 december 2012. Actualisering is onder meer nodig in verband met de ophoging van de grens voor fondswervende diensten voor sportverenigingen naar € 50.000 en de afschaffing van de kantineregeling voor sportverenigingen.

NTFR 2014/598 - Fiscaal vertegenwoordiger

Aflevering 6, gepubliceerd op 06-02-2014 geschreven door mr. B.A. Kalshoven
Dit besluit van de staatssecretaris van Financiën over de fiscale vertegenwoordiger is een actualisering van een besluit uit 1995. Om de uniformiteit van het beleid te waarborgen bevat het besluit richtlijnen voor het vaststellen van de zekerheid bij fiscaal vertegenwoordigers. Verder is de tekst van het besluit geactualiseerd in verband met wijzigingen in de btw-regelgeving. Ook is de procesbeschrijving in het besluit ingekort; hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd. Verder zijn in de tekst van het besluit redactionele wijzigingen aangebracht.

NTFR 2014/601 - KB-Lux: Opnieuw verwijzing voor beoordeling boetes

ECLI:NL:HR:2014:70, datum uitspraak 24-01-2014, publicatiedatum 24-01-2014
Aflevering 6, gepubliceerd op 06-02-2014 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
In de verwijzingsarresten NTFR 2011/221, NTFR 2011/2787, NTFR 2011/2788, NTFR 2012/220, NTFR 2012/308, NTFR 2012/436, NTFR 2012/496 en NTFR 2012/2339, heeft de Hoge Raad KB-Luxzaken verwezen naar Hof Den Haag voor het beoordelen van de vraag of de inspecteur het bewijs heeft geleverd dat te weinig IB en VB is geheven. Hof Den Haag heeft die vraag ontkennend beantwoord. Volgens de Hoge Raad is het hof daarbij ten onrechte ervan uitgegaan dat met zijn algemene overweging in het verwijzingsarrest over het vermoeden van onschuld, een oordeel is gegeven over de waardering van de door de inspecteur aangedragen bewijsmiddelen. Voorts is het hof voorbijgegaan aan de mogelijkheid van de inspecteur om met een bewijsvermoeden te voldoen aan zijn bewijslast (vergelijk HR 28 juni 2013, NTFR 2013/1385).

NTFR 2014/602 - KB-Lux: Hof gaat ten onrechte voorbij aan door inspecteur aangedragen bewijsmiddel

ECLI:NL:HR:2014:107, datum uitspraak 24-01-2014, publicatiedatum 24-01-2014
Aflevering 6, gepubliceerd op 06-02-2014 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
In de verwijzingsarresten heeft de Hoge Raad KB-Luxzaken verwezen naar Hof Den Haag voor het beoordelen van de vraag of de inspecteur het bewijs heeft geleverd dat te weinig IB en VB is geheven. Hof Den Haag heeft die vraag ontkennend beantwoord. Volgens de Hoge Raad is het hof daarbij ten onrechte ervan uitgegaan dat met zijn algemene overweging in het verwijzingsarrest over het vermoeden van onschuld, een oordeel is gegeven over de waardering van de door de inspecteur aangedragen bewijsmiddelen. Voorts is het hof voorbijgegaan aan het betoog van de inspecteur dat uit de door belanghebbende overgelegde stukken blijkt dat de KB-Luxrekening in ieder geval gedurende de in geschil zijnde periode is aangehouden. Het oordeel van het hof dat de inspecteur niet heeft bewezen dat belanghebbende voor enig jaar het beboetbare feit heeft begaan, is daarom onbegrijpelijk. Volgt opnieuw verwijzing.

NTFR 2014/603 - KB-Lux: Bewijsvermoeden dat te weinig belasting is geheven, geldt niet bij een niet-aanzienlijk banksaldo

ECLI:NL:HR:2014:84, datum uitspraak 24-01-2014, publicatiedatum 24-01-2014
Aflevering 6, gepubliceerd op 06-02-2014 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Aan belanghebbende zijn over een reeks van jaren navorderingsaanslagen IB/PVV en VB met boetes opgelegd in verband met een KB-Luxrekening. In geschil is of de inspecteur voor de boetes het bewijs heeft geleverd dat te weinig IB en VB is geheven. Hof Den Haag acht de inspecteur daarin geslaagd. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak. Volgens de Hoge Raad kan de inspecteur met een bewijsvermoeden voldoen aan zijn bewijslast. Alleen gaat een dergelijk bewijsvermoeden niet op als de KB-Luxrekening op 31 januari 1994 niet een aanzienlijk positief saldo vertoonde (vgl. HR 28 juni 2013, NTFR 2013/1385). In dit geval bedroeg het saldo minder dan f. 100.000. Dit is niet aan te merken als een aanzienlijk saldo. De inspecteur dient dus op andere wijze bewijs te leveren. Nu de stukken van het geding daarvoor geen aanwijzingen bevatten, dienen de boetes te vervallen.

NTFR 2014/604 - KB-Lux: Bewijsvermoeden dat te weinig belasting is geheven, geldt niet voor jaren vóór 1993

ECLI:NL:HR:2014:169, datum uitspraak 31-01-2014, publicatiedatum 31-01-2014
Aflevering 6, gepubliceerd op 06-02-2014 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
In drie samenhangende zaken zijn aan belanghebbenden over een reeks van jaren navorderingsaanslagen IB/PVV en VB met boetes opgelegd in verband met KB-Luxrekeningen. In geschil is of de inspecteur voor de boetes het bewijs heeft geleverd dat te weinig IB en VB is geheven. Hof Den Haag (NTFR 2013/851, NTFR 2013/876 en NTFR 2013/877) acht de inspecteur daarin geslaagd. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraken. Volgens de Hoge Raad kan de inspecteur met een bewijsvermoeden voldoen aan zijn bewijslast. Alleen gaat een dergelijk bewijsvermoeden niet op voor de beboeting ter zake van de heffing van IB 1992 en VB 1993 en eerdere jaren (vergelijk HR 28 juni 2013, NTFR 2013/1385). Voor die jaren dient de inspecteur dus op andere wijze bewijs te leveren. Nu de stukken van het geding daarvoor geen aanwijzingen bevatten, dienen de boetes over die jaren te vervallen. Voor de latere jaren gaat een dergelijk bewijsvermoeden wel op, mits de KB-Luxrekening op 31 januari 1994 een aanzienlijk positief saldo vertoonde. In deze gevallen bedroegen de saldi meer dan fl. 100.000. Dit is aan te merken als aanzienlijk. De boetes ter zake van de IB 1993 en VB 1994 en latere jaren, blijven derhalve in stand.

NTFR 2014/605 - KB-Lux: Onbegrijpelijk hofoordeel dat schatting redelijk is ondanks inconsistentie in modelmatige berekening

ECLI:NL:HR:2014:101, datum uitspraak 24-01-2014, publicatiedatum 24-01-2014
Aflevering 6, gepubliceerd op 06-02-2014 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Aan belanghebbende zijn over een reeks van jaren navorderingsaanslagen IB/PVV en VB met boeten opgelegd in verband met een KB-Luxrekening. Belanghebbende heeft geen openheid van zaken gegeven, zodat de inspecteur een schatting heeft gemaakt van de door belanghebbende verschuldigde belasting. De inspecteur heeft de correctie bij weigeraars zoals belanghebbende, modelmatig afgeleid van de correctie bij meewerkers. Bij deze berekening is zowel een zogenoemde 95%-norm als de factor 1,5 toegepast. Hof Den Haag vond deze schatting niet onredelijk, ondanks de inconsistentie in de modelmatige berekening die ontstaat door toepassing van zowel de 95%-norm als de factor 1,5. De Hoge Raad acht dit oordeel onbegrijpelijk en vernietigt daarom de hofuitspraak. De zaak wordt verwezen.

NTFR 2014/606 - Tijdig verzoek om immateriële schadevergoeding

ECLI:NL:HR:2014:89, datum uitspraak 24-01-2014, publicatiedatum 24-01-2014
Aflevering 6, gepubliceerd op 06-02-2014 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Aan belanghebbende zijn over een reeks van jaren navorderingsaanslagen IB/PVV en VB met boeten opgelegd in verband met een KB-Luxrekening. Hof Den Haag heeft geoordeeld dat ook voor het jaar 2000 de boete van 15% passend en geboden is. Het hof is daarbij echter eraan voorbijgegaan dat het tegen die boetebeschikking gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard. In zoverre slaagt het cassatieberoep van de staatssecretaris. Verder overweegt de Hoge Raad nog, onder verwijzing naar HR 7 juni 2013, NTFR 2013/1221, dat de rechter bij de straftoemeting niet is gebonden aan beleidsregels van de Belastingdienst. Ook het cassatieberoep van belanghebbende slaagt nu het hof ten onrechte is voorbijgegaan aan het verzoek van belanghebbende tot vergoeding van immateriële schade. Belanghebbende heeft dit verzoek weliswaar gedaan na de (geschorste) mondelinge behandeling, maar vóór de sluiting van het onderzoek. Volgt verwijzing.

NTFR 2014/607 - KB-Lux: Bewijsvermoeden dat te weinig belasting is geheven, geldt niet voor jaren vóór 1993

ECLI:NL:HR:2014:87, datum uitspraak 24-01-2014, publicatiedatum 24-01-2014
Aflevering 6, gepubliceerd op 06-02-2014 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Aan belanghebbende zijn navorderingsaanslagen IB/PVV 1990 en VB 1991 met boetes opgelegd in verband met een KB-Luxrekening. In geschil is of de inspecteur voor de boetes het bewijs heeft geleverd dat te weinig IB en VB is geheven. Hof Amsterdam (NTFR 2012/1953) acht de inspecteur daarin geslaagd. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak. Volgens de Hoge Raad kan de inspecteur met een bewijsvermoeden voldoen aan zijn bewijslast. Alleen gaat een dergelijk bewijsvermoeden niet op voor de beboeting ter zake van de heffing van IB 1992 en VB 1993 en eerder (vgl. HR 28 juni 2013, NTFR 2013/1385). Voor die jaren dient de inspecteur dus op andere wijze bewijs te leveren. Nu de stukken van het geding daarvoor geen aanwijzingen bevatten, dienen de boetes te vervallen.

NTFR 2014/608 - Inspecteur heeft geen vertrouwen gewekt dat onroerendgoedhandelaar omzetbelasting is verschuldigd over saldo inzetpremies en uitkoopsommen

ECLI:NL:GHARL:2013:8967, datum uitspraak 26-11-2013, publicatiedatum 13-12-2013
Aflevering 6, gepubliceerd op 06-02-2014 met annotatie van mr. M.H.W.N. Lammers
Belanghebbende houdt zich bezig met de aan- en verkoop van onroerende zaken op veilingen. Hij doet dat in verschillende samenwerkingsverbanden. Belanghebbende heeft inzetpremies en uitkoopsommen ontvangen. Hierover is omzetbelasting verschuldigd. Belanghebbende stelt dat bij hem het vertrouwen is gewekt door de inspecteur (door een e-mailbericht, memo en controlerapport) dat hij uitsluitend omzetbelasting is verschuldigd over het saldo van de ontvangen en betaalde inzetpremies en uitkoopsommen. Het hof honoreert dat beroep op gewekt vertrouwen echter niet. Evenmin kan belanghebbende zich volgens het hof met succes beroepen op de gang van zaken bij een derde.

NTFR 2014/609 - Hoewel boetebeschikking ruim drie weken eerder is opgelegd dan naheffingsaanslag is voldaan aan strekking van eis van 'gelijktijdigheid'

ECLI:NL:GHARL:2013:9134, datum uitspraak 03-12-2013, publicatiedatum 20-12-2013
Aflevering 6, gepubliceerd op 06-02-2014 met annotatie van mr. M.H.W.N. Lammers
Belanghebbende exploiteert een uitzendbureau dat onder anderen zijn broer uitleent. Op de facturen die belanghebbende vanuit het bedrijf stuurde, is de broer als uitzendkracht vermeld. De broer had zelf ook een uitzendbureau maar in de onderhavige tijdvakken werden geen mensen door hem uitgeleend. De broer beschikte niet over een VAR-wuo. De betalingen van belanghebbende aan de broer zijn door hem in de financiële administratie verantwoord maar niet in de loonadministratie. Na een boekenonderzoek, heeft de inspecteur geconcludeerd dat de broer bij belanghebbende in dienstbetrekking werkzaam is. Daarom zijn de onderhavige naheffingsaanslagen en vergrijpboeten van 25% aan belanghebbende opgelegd. Rechtbank Arnhem heeft de inspecteur in het gelijk gesteld. In hoger beroep zijn alleen de boetebeschikkingen in geschil. Het hof acht de inspecteur erin geslaagd aannemelijk te maken dat belanghebbende grofschuldig heeft gehandeld door de loonheffingen ter zake van de dienstbetrekking met zijn broer niet te betalen. De vergrijpboete over 2010 is ruim drie weken eerder opgelegd dan de naheffingsaanslag. Dat is volgens het hof niet ‘gelijktijdig’, zoals art. 67f, lid 3, AWR voorschrijft. Nu echter de boete reeds in het controlerapport is aangekondigd, kan niet worden gezegd dat belanghebbende in het onzekere is gelaten over de boeteoplegging, zodat wel is voldaan aan de strekking van art. 67f, lid 3, AWR. Niettemin gaat de boete over 2010 van tafel. Volstrekt onduidelijk is namelijk of de boetegrondslag is gekoppeld aan de juiste heffingsgrondslag. De boeten over 2008 en 2009 acht het hof passend en geboden. De boeten worden echter gematigd wegens overschrijding van de redelijke termijn.

NTFR 2014/610 - Geen dwangsom omdat geldige ingebrekestelling ontbreekt

ECLI:NL:RBDHA:2013:16494, datum uitspraak 19-11-2013, publicatiedatum 16-12-2013
Aflevering 6, gepubliceerd op 06-02-2014 met annotatie van mr. N. ten Broek
De gemachtigde van belanghebbende treedt op voor enkele honderden belanghebbenden, die net als belanghebbende een woning geleverd hebben gekregen (vlak) vóór 15 juni 2011 en die overdrachtsbelasting hebben voldaan naar een tarief van 6%. Deze belanghebbenden zijn woonachtig in het hele land. De inspecteur heeft niet tijdig uitspraak op bezwaar gedaan. In geschil is onder meer of belanghebbende recht heeft op toekenning van een dwangsom. De rechtbank is van oordeel dat de brieven van de gemachtigde alsook de overige correspondentie, bezien op zich en in onderlinge samenhang, naar inhoud en strekking moeten worden aangemerkt als een bevestiging van het lopende verzoek om procedurele afstemming over de vele bezwaarschriften. Uit geen enkele brief is af te leiden dat de gemachtigde de inspecteur daarmee heeft willen manen binnen een bepaalde termijn alsnog een beslissing op bezwaar te nemen. Ten tijde van de uitspraak op bezwaar was daarom geen sprake een geldige ingebrekestelling, zodat de inspecteur de aanspraak op betaling van een dwangsom terecht heeft afgewezen.

NTFR 2014/611 - Proceskostenvergoeding voor belanghebbende door afwezigheid ter zitting van heffingsambtenaar

ECLI:NL:RBNNE:2013:6968, datum uitspraak 19-11-2013, publicatiedatum 25-11-2013
Aflevering 6, gepubliceerd op 06-02-2014 met annotatie van mr. W.E. Nent-Vroomen
Belanghebbende heeft Rechtbank Noord-Nederland verzocht een voorlopige voorziening te treffen in verband met de aan haar opgelegde legesnota van € 4.362. De rechtbank ziet in de financiële situatie van belanghebbende geen spoedeisend belang aanwezig om het verzoek toe te wijzen. Wel kent de rechtbank aan belanghebbende een proceskostenvergoeding toe voor het bijwonen van de zitting. Daarvoor acht de rechtbank van belang dat de heffingsambtenaar, ondanks herhaaldelijk aandringen door de rechtbank, niet ter zitting is verschenen. Voor de bodemzaak zal opnieuw een zitting moeten worden gehouden, wat wellicht niet hoefde wanneer de heffingsambtenaar ter zitting was verschenen, aldus de rechtbank. Verder vindt de rechtbank het gelet op de publieke taakuitoefening van de heffingsambtenaar ongepast dat zij niet is verschenen, geen uitstel heeft verzocht noch een dringende reden van afwezigheid heeft opgegeven.

NTFR 2014/613 - Wijziging Uitv.reg. AWR 1994 voor het aanpassen van de voorlopige aanslag

Aflevering 6, gepubliceerd op 06-02-2014
Via een aanpassing van art. 23 Uitv.reg. AWR 1994 regelt de staatssecretaris van Financiën duidelijker dat de voorlopige aanslag een schatting is van het definitief verschuldigde bedrag. Hij regelt verder dat de inspecteur kan afzien van het aanvullen van een voorlopige aanslag als ten eerste de aanslag onjuist is als gevolg van een recente wijziging in de wet- en regelgeving die niet, niet tijdig, juist of volledig in de automatisering is verwerkt én dat de mogelijke onjuistheid niet substantieel is. Daarnaast moet de mogelijke onjuistheid niet substantieel zijn. Verder zal de inspecteur een verzoek om herziening van de voorlopige aanslag niet honoreren als dat slechts tot een geringe aanpassing leidt.

NTFR 2014/614 - Belanghebbende is ten onrechte aansprakelijk gesteld voor invorderingsrente

ECLI:NL:GHAMS:2013:4256, datum uitspraak 28-11-2013, publicatiedatum 04-12-2013
Aflevering 6, gepubliceerd op 06-02-2014 met annotatie van mr. P.A. Caljé
Belanghebbende was middellijk bestuurder van X bv van 11 augustus 2008 tot 17 september 2010. Per 17 september 2010 is X bv aan een derde verkocht. X bv is met ingang van 22 februari 2011 in staat van faillissement verklaard. Belanghebbende is aansprakelijk is gesteld voor de niet betaalde aanslagen loonheffingen over de tijdvakken augustus 2008 tot en met maart 2009 en de niet betaalde naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak juli 2010, inclusief kosten, boete en invorderingsrente. Belanghebbende stelt de betalingsonmacht bij brief van 20 december 2009 gemeld te hebben. De ontvanger ontkent deze brief te hebben ontvangen. Het hof is van oordeel dat gelet op de financiële situatie van X bv in elk geval eind oktober 2009 een situatie van betalingsonmacht is ontstaan welke onverwijld (uiterlijk na twee weken) gemeld had moeten worden, zodat de door belanghebbende gestelde melding op 20 december 2009 hoe dan ook te laat is geweest. Belanghebbende is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat het niet aan hem te is wijten dat de vennootschap niet tijdig aan de meldingsverplichting heeft voldaan. Belanghebbende was in de periode dat de betalingsonmacht gemeld kon worden (middellijk) bestuurder van de vennootschap. Het lag daarom binnen zijn invloedsfeer om ervoor te zorgen dat tijdig en rechtsgeldig gemeld zou worden. Belanghebbende is dan ook terecht aansprakelijk gesteld en hij wordt niet toegelaten tot weerlegging van het vermoeden van kennelijk onbehoorlijk bestuur. Het hof is voorts van oordeel dat het weerlegbare bewijsvermoeden gerechtvaardigd wordt door de doelstelling daarvan, zodat van strijd met communautaire rechtsbeginselen, in het bijzonder het evenredigheidsbeginsel, geen sprake is. Belanghebbende is ten onrechte aansprakelijk gesteld voor de kosten en de invorderingsrente.

NTFR 2014/615 - Tweede aansprakelijkstelling bestuurder geoorloofd

ECLI:NL:GHARL:2014:5, datum uitspraak 07-01-2014, publicatiedatum 17-01-2014
Aflevering 6, gepubliceerd op 06-02-2014 met annotatie van mr. R.B.H. Beune
Aan de bv waarvan belanghebbende bestuurder is, is een naheffingsaanslag in de omzetbelasting met boete en heffingsrente opgelegd. Belanghebbende is hiervoor aansprakelijk gesteld, maar deze naheffingsaanslag is door de belastingrechter vernietigd omdat de bv ten tijde van de aansprakelijkstelling nog niet in gebreke was. Vervolgens heeft de ontvanger belanghebbende wederom aansprakelijk gesteld. Belanghebbende bestrijdt deze aansprakelijkstelling en claimt voorts schadevergoeding, evenwel zonder succes. Het hof zet uiteen dat ten tijde van de tweede aansprakelijkstelling de bv wel in gebreke was. Voorts is het hof van oordeel dat de tweede aansprakelijkstelling niet onredelijk laat heeft plaatsgevonden. Belanghebbende kon redelijkerwijs niet menen dat de ontvanger van verdere aansprakelijkstelling zou afzien. Ook wat de rente, kosten en boete betreft is belanghebbende aansprakelijk. Voor de gronden daartoe verwijst het hof naar de rechtbankuitspraak. Het verzoek van belanghebbende tot schadevergoeding wijst het hof af. In de onderhavige procedure kan namelijk geen vergoeding worden toegekend voor kosten in de eerdere procedure.