Aflevering 24

Gepubliceerd op 14 juni 2018

NTFR 2018/1329 - Het richtlijnvoorstel met betrekking tot grensoverschrijdende omzettingen, fusies en splitsingen: een opmerkelijke fiscale paragraaf

Aflevering 24, gepubliceerd op 14-06-2018 geschreven door prof. mr. G.T.K. Meussen
Op 25 april 2018 bracht de Europese Commissie een richtlijnvoorstel uit met betrekking tot grensoverschrijdende omzettingen, fusies en splitsingen.COM(2018) 241 final, 2018/0114 (COD). Het betreft een voorstel tot wijziging van Richtlijn (EU) 2017/1132. Dit civielrechtelijke richtlijnvoorstel heeft alles te maken met de vrijheid van vestigingArt. 49 VWEU. uit het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en een vervolmaking van de Europese binnenmarktHet richtlijnvoorstel spreekt in dit verband over de eengemaakte markt.. Het is voer voor civilisten en juristen op het gebied van ondernemings- en vennootschapsrecht. Het gaat over belangrijke thema’s als de bescherming van de rechten van werknemers, schuldeisers, minderheidsaandeelhouders en andere stakeholders bij deze grensoverschrijdende vennootschapsbewegingen.

NTFR 2018/1330 - Belastingdienst pas over een jaar AVG-proof

Aflevering 24, gepubliceerd op 14-06-2018
De staatssecretaris van Financiën heeft Tweede Kamervragen beantwoord over de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en de Belastingdienst. Hij maakt daarin onder meer duidelijk dat de Belastingdienst in het implementatietraject tekortkomingen in de naleving heeft ontdekt. Om deze tekortkomingen op te lossen zijn er al een aantal maatregelen getroffen, maar er moeten er ook nog een aantal worden gerealiseerd. Daarvoor is volgens de staatssecretaris nog een jaar nodig na 25 mei 2018, de datum waarop de AVG van kracht is geworden.

NTFR 2018/1332 - Motie aangenomen over verschil belastingdruk tussen een- en tweeverdieners

Aflevering 24, gepubliceerd op 14-06-2018
De Tweede Kamer heeft op 29 mei 2018 de motie aangenomen waarin de regering wordt verzocht opties te schetsen voor de langere termijn om de pijnpunten in de marginale druk, bijvoorbeeld voor eenverdieners, weg te nemen en hierover binnen een jaar te rapporteren aan de Kamer. Aanleiding voor de motie is dat het verschil in belastingdruk tussen een- en tweeverdieners de afgelopen jaren steeds groter is geworden. Het huidige kabinet zet op de korte termijn weliswaar stappen om te voorkomen dat het verschil in belastingdruk tussen een- en tweeverdieners verder toeneemt, maar volgens de indieners blijven ook op de lange termijn de knelpunten in de marginale druk, bijvoorbeeld voor eenverdieners, een prangend onderwerp.

NTFR 2018/1333 - Tegemoetkoming omzetting Bbz (leenbijstand) in gift 2014-2016

Aflevering 24, gepubliceerd op 14-06-2018
De staatssecretaris van Financiën komt met een compensatieregeling ondernemers tegemoet die in de periode 2014-2016 te maken hebben gekregen met terugvorderingen van toeslagen als gevolg van de omzetting van een Bbz-lening in een gift. Deze ondernemers konden in de problemen raken omdat deze omzetting doorwerkt op het toetsingsinkomen voor de toeslagen. Eind 2017 heeft de Tweede Kamer in een motie van het lid Omtzigt c.s. (Kamerstukken II, 2017-2018, 34 785, nr. 49) verzocht oplossingsrichtingen uit te werken. Het kabinet maakt in 2018 de benodigde € 17 miljoen vrij voor een compensatieregeling die een tegemoetkoming biedt aan de hiervoor genoemde groep ondernemers. Voor deze problematiek is vanaf 2017 al een structurele oplossing geboden via de zogenoemde eindheffingsvariant. Omdat de compensatieregeling een wettelijke basis behoeft, komt de staatssecretaris met verdere details van de regeling bij het Belastingplan 2019.

NTFR 2018/1334 - Acupunctuurpraktijk vormt mede wegens hoge kosten geen bron van inkomen (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:811, datum uitspraak 08-06-2018, publicatiedatum 08-06-2018
Aflevering 24, gepubliceerd op 14-06-2018
Belanghebbende is in 2010 gestart met een acupunctuurpraktijk. Het over 2011 en 2012 aangegeven verlies bedroeg € 62.608 en € 58.626. Hof Amsterdam (27 juli 2017, nrs. 17/00043 en 17/00044, NTFR 2017/2671) heeft geoordeeld dat er onvoldoende objectieve aanwijzingen zijn dat belanghebbende in 2011 en 2012 met zijn activiteiten redelijkerwijs voordeel kon verwachten. Het hof heeft met name waarde gehecht aan de gerealiseerde omzet in verhouding tot de op die jaren betrekking hebbende kosten. Zelfs als op die kosten de helft van de huurkosten in mindering zou worden gebracht, dan blijft het verschil tussen omzet en kosten nog steeds negatief. Het hof heeft op zichzelf aannemelijk geacht dat belanghebbende in beginsel over verdiencapaciteit als acupuncturist beschikt, maar gelet op de gedurende een reeks van jaren geleden verliezen is het niet aannemelijk dat belanghebbende zijn verdiencapaciteit in de onderhavige jaren op een dusdanige wijze heeft ingezet dat daaruit redelijkerwijs voordeel kon worden verwacht. Dat de negatieve resultaten in de onderhavige jaren in betekenisvolle mate het gevolg zijn geweest van omstandigheden die belanghebbende redelijkerwijs niet heeft kunnen voorzien, is niet aannemelijk.

NTFR 2018/1335 - ODV, echtscheiding en vererving

Aflevering 24, gepubliceerd op 14-06-2018 geschreven door mr. J.Th. Gommer MPLA CCFP
Het CAP heeft een nieuwe V&A en een nieuwe handreiking toegevoegd over de ODV. Een ODV mag bij echtscheiding worden omgezet in een eigen ODV-recht van de ex-partner of het mag in de vorm van een voorwaardelijk ODV-recht, dat weer ‘aangroeit’ bij de dga zelf na overlijden van de ex-partner. De facto geldt dus voor de ODV hetzelfde regime als bij de Wet VPS: voorwaardelijke verevening met al dan niet rechtstreekse uitbetaling door de bv of conversie met dan uiteraard rechtstreekse uitbetaling aan de ex-partner. In geval van conversie is de ODV afhankelijk van de AOW-leeftijd van de ex-partner.

NTFR 2018/1336 - Als vordering bijgeschreven stamrechtuitkeringen zijn 'genoten' (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:888, datum uitspraak 08-06-2018, publicatiedatum 08-06-2018
Aflevering 24, gepubliceerd op 14-06-2018
De echtgenoot van belanghebbende heeft in 1990 zijn onderneming ingebracht in een bv. Daarbij is een stamrechtuitkering voor de echtgenoot en voor belanghebbende bedongen. In 2000 is de echtgenoot overleden. De stamrechtuitkeringen voor belanghebbende zijn daarna grotendeels bijgeschreven als vordering op de bv. In de jaren 2008 tot en met 2011 is de volledige stamrechtuitkering omgezet in een vordering van belanghebbende op die bv. Ultimo 2007 beschikte de bv niet meer over voldoende vermogen om de vordering van belanghebbende af te lossen en daarnaast nog lijfrente-uitkeringen te doen. Desalniettemin is in de jaren 2008 tot en met 2011 jaarlijks de volledige stamrechtuitkering bijgeschreven op de vordering die belanghebbende had op de bv. Belanghebbende stelt dat zij zowel in het jaar 2010 als in het jaar 2011 geen stamrechtuitkeringen heeft genoten. Zij stelt dat zij deze uitkeringen niet daadwerkelijk heeft ontvangen en, gelet op de vermogenspositie van de bv en het feit dat de bv ook met betrekking tot voorgaande jaren de stamrechtuitkeringen aan belanghebbende schuldig is gebleven, ook niet kón ontvangen. Hof Den Bosch (7 september 2017, nrs. 16/03590 en 16/03591, NTFR 2017/2451) heeft geoordeeld dat de stamrechtuitkeringen in 2010 en 2011 zijn genoten omdat zij in die jaren zowel vorderbaar en inbaar als rentedragend waren. De uitkeringen heeft het hof gewaardeerd met toepassing van art. 3.144 Wet IB 2001 op de waarde in het economische verkeer, rekening houdend met de mate van dekking en de onzekerheden rond aflossing. Anders dan partijen en de rechtbank is het hof van oordeel dat art. 45aa, aanhef en onderdeel e, Uitv.reg. IB 2001 in dit geval niet van toepassing is. Die bepaling strekt er volgens het hof niet toe om de in enig jaar te veel geheven IB/PVV (deels) te compenseren met in voorafgaande jaren te weinig betaalde IB/PVV. Het hof concludeert dat de inspecteur ten onrechte de ambtshalve verminderingen heeft geweigerd.

NTFR 2018/1339 - Wetsvoorstel Spoedreparatie fiscale eenheid bevestigt verwachtingen

Aflevering 24, gepubliceerd op 14-06-2018
De veelbesproken ‘Wet spoedreparatie fiscale eenheid’ is 6 juni gepubliceerd. De inhoud van het wetsvoorstel met spoedmaatregelen is in lijn met het beeld zoals geschetst in eerdere berichtgeving (o.a. NTFR 2017/2786 en NTFR 2018/552). Bepaald wordt dat voor toepassing van een aantal regelingen in de Wet VPB 1969 de fiscale eenheid moet worden ‘weggedacht’.

NTFR 2018/1340 - Aanpassing besluiten ondernemingsfaciliteiten overdrachtsbelasting

Aflevering 24, gepubliceerd op 14-06-2018
De staatssecretaris van Financiën heeft het beleid over de ondernemingsfaciliteiten in de overdrachtsbelasting geactualiseerd. Een aantal besluiten zijn geactualiseerd en in dit besluit samengevoegd. Het besluit bevat nieuwe onderdelen over de vrijstelling bij omzetting krachtens inbreng door meerdere inbrengers in een bestaande nv of bv (onderdeel 3.3), de aanhoudingseis bij certificering van aandelen (onderdeel 3.8.1), de voortzettingseis bij een bedrijfsfusie (onderdeel 4.1) en de verkrijging van aandelen bij een splitsing (onderdeel 6.1). Het nieuwe besluit vervangt de besluiten van 12 augustus 1997, nr. VB97/964, 26 augustus 1997, nr. VB97/1979, 28 mei 1998, nr. VB96/2823, 7 augustus 2003, nr. CPP2003/1813M (NTFR 2003/1436), 1 maart 2007, nr. CPP2006/372M (NTFR 2006/422) en 10 juli 2013, nr. BLKB2013/1130M (NTFR 2013/1585).

NTFR 2018/1343 - Facturen hebben betrekking op reële prestaties; aftrek voorbelasting (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:885, datum uitspraak 08-06-2018, publicatiedatum 08-06-2018
Aflevering 24, gepubliceerd op 14-06-2018
Belanghebbende beschikte in 2011 ten behoeve van zijn eenmanszaak over twee bussen en hij had twee personeelsleden in dienst. Tot 9 augustus 2011 hield belanghebbende de aandelen van een bv, die tot doel had het vervoer van personen met bussen. Per die datum zijn de aandelen geleverd aan een cv. Directeur van de cv was de heer L. Belanghebbende was tot 2010 als formeel bestuurder van de bv ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Sinds 2010 is dat de heer L. Belanghebbende was vanaf 2011 in dienstbetrekking werkzaam bij de bv. De bv is in 2012 failliet verklaard. Belanghebbende heeft in de aangifte over de maand december 2011 € 35.208 voorbelasting in aanmerking genomen ter zake van door de bv in rekening gebrachte vergoedingen voor geleverde diensten aan de eenmanszaak van belanghebbende. De inspecteur heeft dit bedrag nageheven en een boete van 100% opgelegd. In geschil is of de facturen van de bv betrekking hebben op reële prestaties van de bv aan belanghebbende. Belanghebbende heeft gesteld dat de bv de ritten voor de opdrachtgevers van belanghebbende zou verrichten, dat belanghebbende daarvoor de bussen ter beschikking stelde aan de bv, dat de bv voor de werkzaamheden aan belanghebbende factureerde en dat belanghebbende diverse kosten heeft voldaan die via creditfacturen van de bv zijn verrekend met de bv. De afspraken met de bv zijn in een overeenkomst vastgelegd. De bv heeft voorts facturen uitgeschreven ter zake van de verrichte diensten. Volgens Hof Den Bosch (6 april 2017, nr. 14/00909, NTFR 2017/1904) dient in beginsel uitgegaan te worden van de realiteit van deze overeenkomst. Het ligt op de weg van de inspecteur, die de realiteit van deze overeenkomst bestrijdt, aannemelijk te maken dat in werkelijkheid iets anders heeft plaatsgevonden. Het hof is van oordeel dat de inspecteur met hetgeen hij naar voren heeft gebracht niet aannemelijk heeft gemaakt dat in werkelijkheid het busvervoer heeft plaatsgevonden binnen de onderneming van belanghebbende. Belanghebbende heeft echter ten onrechte in het tijdvak december 2011 voorbelasting in aftrek gebracht ter zake van prestaties die in eerdere tijdvakken hebben plaatsgevonden en waarvoor in eerdere tijdvakken facturen zijn uitgeschreven. Voor drie facturen kan de voorbelasting wel in december 2011 in aftrek worden gebracht. Het hof heeft de opgelegde boete vernietigd. De naheffingsaanslag is gebaseerd op het enkele feit dat belanghebbende de voorbelasting ten onrechte pas in de aangifte over het tijdvak december 2011 in aanmerking heeft genomen, in plaats van deze voorbelasting te claimen in de aangiften over de voorgaande tijdvakken. Het hof heeft het opleggen van een boete voor dit enkele feit niet op zijn plaats geacht. Voor toekenning van een immateriëleschadevergoeding is volgens het hof geen reden, omdat de (beperkte) overschrijding van de redelijke termijn geheel aan belanghebbende is te wijten.

NTFR 2018/1345 - Afschaffen vrijstelling kolenbelasting niet in strijd met EU-recht I

ECLI:NL:HR:2018:863, datum uitspraak 08-06-2018, publicatiedatum 08-06-2018
Aflevering 24, gepubliceerd op 14-06-2018 met annotatie van mr. B.S. Kats
Belanghebbende exploiteert kolengestookte elektriciteitscentrales. Zij gebruikt daarvoor kolen uit Rusland, Colombia en Zuid-Afrika. Tot 1 januari 2013 was de invoer van kolen die worden gebruikt voor het opwekken van elektriciteit vrijgesteld van kolenbelasting. De vrijstelling is per 1 januari 2013 vervallen. Naar het oordeel van de Hoge Raad is de afschaffing van de vrijstelling niet in strijd met art. 14 Richtlijn 2003/96. Op basis van deze bepaling mag belastingheffing plaatsvinden op grond van milieubeleidsoverwegingen. Uit de parlementaire toelichting volgt dat aan de afschaffing van de vrijstelling van kolenbelasting mede milieubeleidsoverwegingen ten grondslag hebben gelegen. Daarbij is niet van belang of de afschaffing daadwerkelijk tot positieve milieueffecten heeft geleid. Of deze milieubeleidsoverwegingen al dan niet ondergeschikt zijn aan het budgettaire doel, is evenmin van belang. Van een ongeoorloofd onderscheid bij de heffing van kolenbelasting tussen kolen uit Rusland, Colombia en Zuid-Afrika en in Nederland geproduceerd aardgas, is geen sprake. Kolen en aardgas zijn immers geen soortgelijke producten.

NTFR 2018/1346 - Afschaffen vrijstelling kolenbelasting niet in strijd met EU-recht II

ECLI:NL:HR:2018:851, datum uitspraak 08-06-2018, publicatiedatum 08-06-2018
Aflevering 24, gepubliceerd op 14-06-2018 met annotatie van mr. B.S. Kats
Belanghebbende exploiteert kolengestookte elektriciteitscentrales. Zij gebruikt daarvoor kolen van buiten de Europese Unie. Tot 1 januari 2013 was de invoer van kolen die worden gebruikt voor het opwekken van elektriciteit vrijgesteld van kolenbelasting. De vrijstelling is per 1 januari 2013 vervallen. Hof Den Bosch (23 september 2016, nr. 15/00603 e.v.) heeft geoordeeld dat deze afschaffing in strijd is met art. 14 Richtlijn 2003/96. Gelet op het heden uitgesproken arrest nr. 16/01382 (NTFR 2018/1345), kan dit oordeel niet in stand blijven. De Hoge Raad doet de zaak af. In dat verband overweegt de Hoge Raad dat kolenbelasting wordt berekend over het gewicht van de kolen. Het in kolen aanwezige water en de daarin aanwezige as maken daarvan deel uit, en worden dus niet uitgezonderd van de heffingsgrondslag.

NTFR 2018/1347 - Afschaffen vrijstelling kolenbelasting niet in strijd met EU-recht III

ECLI:NL:HR:2018:850, datum uitspraak 08-06-2018, publicatiedatum 08-06-2018
Aflevering 24, gepubliceerd op 14-06-2018 met annotatie van mr. B.S. Kats
Belanghebbende exploiteert kolengestookte elektriciteitscentrales. Tot 1 januari 2013 was de invoer van kolen die wordt gebruikt voor het opwekken van elektriciteit vrijgesteld van kolenbelasting. De vrijstelling is per 1 januari 2013 vervallen. Hof Den Bosch (23 september 2016, nrs. 15/00618 en 15/00619 NTFR 2016/2739) heeft geoordeeld dat deze afschaffing in strijd is met art. 14 Richtlijn 2003/96. Gelet op het heden uitgesproken arrest nr. 16/01382, kan dit oordeel niet in stand blijven. Verder overweegt de Hoge Raad dat niet van belang is of de afschaffing daadwerkelijk tot positieve milieueffecten zal leiden. De heffing van kolenbelasting is evenmin in strijd met art. 1 EP (bij het EVRM) of met het Unierechtelijke rechtszekerheidsbeginsel. Bovendien oordeelt de Hoge Raad dat het in kolen aanwezige water en de daarin aanwezige as niet worden uitgezonderd van de heffingsgrondslag.

NTFR 2018/1348 - Afschaffen vrijstelling kolenbelasting niet in strijd met EU-recht IV

ECLI:NL:HR:2018:861, datum uitspraak 08-06-2018, publicatiedatum 08-06-2018
Aflevering 24, gepubliceerd op 14-06-2018 met annotatie van mr. B.S. Kats
Belanghebbende exploiteert kolengestookte elektriciteitscentrales. Zij gebruikt daarvoor kolen uit Zuid-Afrika, die via de havens van Rotterdam en Antwerpen worden aangevoerd. Tot 1 januari 2013 was de invoer van kolen die worden gebruikt voor het opwekken van elektriciteit vrijgesteld van kolenbelasting. De vrijstelling is per 1 januari 2013 vervallen. Hof Arnhem-Leeuwarden (6 december 2016, nrs. 15/00085 en 15/00086, NTFR 2017/416) heeft geoordeeld dat deze afschaffing niet in strijd is met art. 14 Richtlijn 2003/96. Gelet op het heden uitgesproken arrest nr. 16/01382 (NTFR 2018/1345) is dit oordeel juist. Verder overweegt de Hoge Raad dat de heffing van kolenbelasting niet een discriminerende werking heeft voor uit andere lidstaten afkomstige kolen (Antwerpse haven) ten opzichte van in Nederland geproduceerd aardgas. Ook is deze heffing niet in strijd met het Unierechtelijke rechtszekerheidsbeginsel.

NTFR 2018/1349 - Verhuurderheffing bij mede-eigendom is strijdig met verdragsrechtelijk discriminatieverbod

ECLI:NL:HR:2018:846, datum uitspraak 08-06-2018, publicatiedatum 08-06-2018
Aflevering 24, gepubliceerd op 14-06-2018 met annotatie van drs. R. van Haperen
Belanghebbende is mede-eigenaar van dertien huurwoningen. De WOZ-beschikkingen ter zake van deze huurwoningen zijn op naam van belanghebbende gesteld. Omdat de wetgever bij de verhuurderheffing heeft gekozen om bij medegerechtigdheid de huurwoning in aanmerking te nemen bij degene aan wie de WOZ-beschikking wordt bekendgemaakt, is belanghebbende voor de dertien woningen aangeslagen voor de verhuurderheffing. Belanghebbende betoogt dat de wettelijke regeling van de verhuurderheffing strijdig is met het verdragsrechtelijke discriminatieverbod. De Hoge Raad onderschrijft dat betoog. De opzet van de verhuurderheffing leidt ertoe dat een verschil in behandeling ontstaat tussen rechtens en feitelijk vergelijkbare gevallen, te weten het geval van de medegenothebbende van huurwoningen met een WOZ-beschikking en het geval van de medegenothebbende zonder WOZ-beschikking. De mate waarin deze ongelijke behandeling zich voordoet, is onder meer afhankelijk van het gemeentelijke beleid inzake de bekendmaking van WOZ-beschikkingen. Dit effect van ongelijke behandeling kan worden versterkt doordat de belastingplicht voor de verhuurderheffing aangrijpt bij de eigendom van meer dan tien huurwoningen. Er is geen wettelijk voorschrift op grond waarvan voor de belastingplichtige de waarborg voortvloeit dat bij mede-eigendom van huurwoningen de ter zake daarvan verschuldigde verhuurderheffing door alle genothebbenden wordt gedragen. Deugdelijke rechtvaardigingsgronden voor deze ongelijke behandeling zijn er niet. Redenen van praktische uitvoerbaarheid kunnen niet een dergelijke rechtvaardiging vormen. Er is dan ook sprake van discriminatoire wetgeving. De Hoge Raad ziet echter geen grond zelf een rechtsregel te formuleren om in het rechtstekort te voorzien. Die keuze moet aan de wetgever worden overgelaten. Wel ziet de Hoge Raad in de willekeurige aanwijzing van belanghebbende als belastingplichtige aanleiding de verhuurderheffing ten aanzien van hem buiten toepassing te laten. (Cassatieberoep gegrond.)

NTFR 2018/1352 - Toepassing van de overdrachtsfictie bij erfpachter van een recreatiewoning is niet in strijd met art. 1 EP (bij het EVRM) (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:889, datum uitspraak 08-06-2018, publicatiedatum 08-06-2018
Aflevering 24, gepubliceerd op 14-06-2018
Belanghebbende is erfpachter van een recreatiewoning op Terschelling. Staatsbosbeheer is de bloot eigenaar. In geschil is of aan belanghebbende terecht een WOZ-beschikking en een aanslag in de onroerendezaakbelasting zijn opgelegd. Hof Arnhem-Leeuwarden (17 oktober 2017, nr. 15/01274, NTFR 2017/2943) is van oordeel dat belanghebbende als genothebbende van de recreatiewoning moet worden aangemerkt, omdat hij volledig tot het gebruik van de recreatiewoning gerechtigd is. Hij is dus de terechte adressaat van de WOZ-beschikking en de aanslag in de onroerendezaakbelasting. Ook is het hof van oordeel dat op grond van de overdrachtsfictie terecht de waarde van de volle en onbezwaarde eigendom bij belanghebbende in aanmerking is genomen. De overdrachtsfictie van de Wet WOZ acht het hof niet in strijd met art. 1 EP (bij het EVRM), omdat voor een belastingplichtige voorzienbaar is dat bij de waardebepaling van een onroerende zaak geen rekening gehouden zal worden met het recht van erfpacht. Een individuele buitensporige last heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt. Met betrekking tot het beroep van belanghebbende op art. 14 EVRM heeft hij niet voldaan aan zijn stelplicht, zodat het hof ook dit beroep afwijst.

NTFR 2018/1354 - Hoger beroep mogelijk tegen misslag rechtbank inzake vaststelling hoogte te vergoeden griffierecht (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:871, datum uitspraak 08-06-2018, publicatiedatum 08-06-2018
Aflevering 24, gepubliceerd op 14-06-2018
Volgens Hof Amsterdam (30 november 2017, nr. 17/00264, NTFR 2018/495) heeft de rechtbank ten onrechte beslist dat de heffingsambtenaar € 45 (in plaats van € 334) aan griffierecht moet vergoeden. In zo’n geval staat het een belanghebbende vrij om hoger beroep in te stellen. Belanghebbende is niet gehouden de rechtbank te verzoeken een evidente fout in een uitspraak door middel van een rectificatie (hersteluitspraak) te corrigeren. Het hof ziet geen aanleiding voor een integrale proceskostenvergoeding.

NTFR 2018/1355 - Hofoordeel inzake kennelijk onbehoorlijk bestuur is ontoereikend gemotiveerd

ECLI:NL:HR:2018:853, datum uitspraak 08-06-2018, publicatiedatum 08-06-2018
Aflevering 24, gepubliceerd op 14-06-2018 met annotatie van mr. R.B.H. Beune
Belanghebbende is als bestuurder aansprakelijk gesteld voor van A bv nageheven loonheffing en omzetbelasting. Hof Den Bosch (6 april 2017, nr. 14/00379, NTFR 2017/1649) achtte die aansprakelijkstelling terecht. Volgens het hof is sprake van kennelijk onbehoorlijk bestuur aan de zijde van belanghebbende met betrekking tot de door A bv verschuldigde loonheffing over de periode 1 juni 2011 tot en met 31 maart 2012 en omzetbelasting over de maanden juli en december 2011. Hierbij heeft het hof gewezen op een rapport inzake een bij de bv ingesteld onderzoek betreffende de omzetbelasting over 2010, waaruit bleek dat de bv geen deugdelijke administratie voerde. Met een verwijzing naar dit controlerapport inzake de omzetbelasting over 2010 is het oordeel van het hof dat sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur met betrekking tot de loonheffing en omzetbelasting 2011-2012 naar het oordeel van de Hoge Raad echter ontoereikend gemotiveerd. Het cassatiemiddel slaagt. Daarom volgt vernietiging en verwijzing.

NTFR 2018/1356 - Vermogensvaststelling bij kwijtschelding gemeentelijke belastingen

Aflevering 24, gepubliceerd op 14-06-2018
Gezien de afspraken uit het regeerakkoord ten aanzien van het terugdringen van de armoedeval, heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in overeenstemming met de minister van Infrastructuur en Water en de staatssecretaris van Financiën en na overleg met de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, besloten om de nadere regels niet aan te passen wat de vermogensnorm betreft die gehanteerd mag worden bij kwijtschelding van lokale lasten voor particulieren.

NTFR 2018/1359 - Nieuw instelbesluit Coördinatiegroep Verrekenprijzen

Aflevering 24, gepubliceerd op 14-06-2018 geschreven door mr. S.J.P. Ubachs
De staatssecretaris heeft het instelbesluit Coördinatiegroep Verrekenprijzen (CGVP) herzien. De CGVP is binnen de Belastingdienst verantwoordelijk voor de coördinatie op het gebied van verrekenprijzen en moet waarborgen dat sprake is van eenheid van beleid met betrekking tot de uitvoering. Het betreft met name de uitleg en toepassing van het arm’s length-beginsel en de winstallocatie tussen hoofdhuis en vaste inrichting. Het besluit vervangt het besluit van 11 augustus 2004, nr. DGB2004/1339M (NTFR 2004/1248).