Aflevering 23

Gepubliceerd op 7 juni 2018

NTFR 2018/1262 - Een beschikking 'beetje aandelenfusie' kan niet

Aflevering 23, gepubliceerd op 07-06-2018 geschreven door mr. G.C. van der Burgt en mr. W.E. Nent-Vroomen
In de praktijk bestaat vaak behoefte aan zekerheid vooraf over de fiscale gevolgen van voorgenomen rechtshandelingen. De Belastingdienst lijkt op dit moment moeite te hebben met de uitvoering van vooroverleg.Zie bijvoorbeeld W.E. Nent, ‘Vooroverleg; uitstervende hoeksteen van fiscaal uitvoeringsbeleid?’, NTFR 2017/2503. Dit levert soms lastige situaties op, waarbij de vraag opkomt of de Belastingdienst zichzelf niet in de voet schiet door over sommige problemen niet al tijdens de vooroverlegfase zekerheid te geven. In deze Opinie belichten wij het vooroverleg ten aanzien van een aandelenfusie, vanuit de inkomstenbelasting en het formele belastingrecht. Wij behandelen daarbij de vraag welke elementen (moeten) worden beoordeeld bij zo’n verzoek. Vervolgens gaan wij naar aanleiding van signalen uit de praktijk in op een specifiek te beoordelen element als bij de aandelenfusie een (open) cv betrokken is. Ten slotte besteden wij aandacht aan de vraag welke (rechts)middelen een belastingplichtige tot zijn beschikking heeft als de inspecteur niet alle elementen meeneemt in zijn beschikking dan wel een beschikking met voorbehoud afgeeft.

NTFR 2018/1263 - Vragen beantwoord over de fiscale aspecten van cryptocurrency

Aflevering 23, gepubliceerd op 07-06-2018
De staatssecretaris van Financiën heeft vragen beantwoord van de vaste commissie voor Financiën uit de Eerste Kamer over de fiscale behandeling van cryptocurrency. In een brief gaat hij in op de behandeling van cryptocurrency in diverse situaties. Zo gauw dit gereed is, wordt voorlichtingsmateriaal over de fiscale behandeling van cryptocurrency op de website van de Belastingdienst geplaatst. Verder zal de staatssecretaris bij de verdere uitwerking van de Fiscale beleidsagenda, in overleg met de financiële toezichthouders, kijken naar de mogelijkheden om een controlerende rol te spelen bij de aangifte van het bezit van de cryptocurrency. Dat geldt ook voor de rol van de omwisselplatformen.

NTFR 2018/1264 - Kamerbrief grootprojectstatus Belastingdienst

Aflevering 23, gepubliceerd op 07-06-2018
De staatssecretaris van Financiën heeft de Tweede Kamer geïnformeerd over de voor- en nadelen van het aanwijzen van de Investeringsagenda van de Belastingdienst als groot project. De staatssecretaris verzoekt de stemming over de motie over de grootprojectstatus inzake de Belastingdienst aan te houden. Hij wil graag met de Tweede Kamer, tijdens het Algemeen Overleg (AO) op 13 juni a.s., in gesprek gaan alvorens de Kamer besluit over de status van groot project. In het kader van nadere duiding van de informatiebehoefte van de Kamer geeft hij de suggestie tijdens het AO ook te spreken over het rapport Beleidsdoorlichting toezicht en opsporing en massale processen.

NTFR 2018/1265 - Vragen Fiscale beleidsagenda naar aanleiding van een AO beantwoord

Aflevering 23, gepubliceerd op 07-06-2018
De staatssecretaris heeft vragen van de Tweede Kamer beantwoord over de Fiscale beleidsagenda. Het gaat om vragen die tijdens een Algemeen overleg (AO) zijn gesteld en een schriftelijke beantwoording vergen. De hierna resterende zal de staatssecretaris beantwoorden tijdens een vervolg-AO op 31 mei 2018. Aan de orde komen onder meer de hypotheekrenteaftrek, box 2, fiscale beleggingsinstellingen, pensioen in eigen beheer en de belasting op luchtvaart.

NTFR 2018/1266 - Reactie RB concept Implementatieregeling vierde anti-witwasrichtlijn

Aflevering 23, gepubliceerd op 07-06-2018
Het RB heeft gereageerd op het ter consultatie voorgelegde concept van de Implementatieregeling vierde anti-witwasrichtlijn. Zij vreest voor een grote toename van de administratieve lasten voor met name belastingadviseurs in het MKB. In het concept dat nu ter consultatie ligt wordt de huidige vrijstelling voor het uitvoeren van cliëntenonderzoek namelijk niet behouden voor de zogenaamde ‘eenvoudige’ aangiften IB. Het gaat dan bijvoorbeeld om cliënten met een aangifte inkomstenbelasting waarin nauwelijks meer staat dan alleen looninkomsten. Voor deze groep is het risico op witwassen en financiering van terrorisme (Wwft) minimaal. In het kader van de risicogebaseerde benadering van de vierde anti-witwasrichtlijn zouden cliënten met lage risico’s juist uitgezonderd kunnen worden van het cliëntenonderzoek. Het RB hoopt dat dit punt wordt heroverwogen.

NTFR 2018/1268 - Beëindiging tax holiday door wijziging wettelijk stelsel niet strijdig met art. 1 EP (bij het EVRM)

ECLI:NL:OGHACMB:2018:50, datum uitspraak 18-04-2018, publicatiedatum 25-04-2018
Aflevering 23, gepubliceerd op 07-06-2018 met annotatie van mr. dr. C. Bruijsten
Belanghebbende heeft vanaf 2007 grond ontwikkeld op Bonaire. De Gouverneur van de Nederlandse Antillen heeft in 2008 aan belanghebbende een tax holiday toegekend voor tien jaar. Op grond daarvan is belanghebbende vrijgesteld van invoerrechten en grondbelasting en bedraagt de winstbelasting slechts 2%. Per 10 oktober 2010 zijn de Nederlandse Antillen opgehouden te bestaan. Bonaire is sindsdien als openbaar lichaam onderdeel van Nederland. Per 1 januari 2011 is een nieuw fiscaal (BES-)stelsel ingevoerd waarbij geen grond- en winstbelasting meer wordt geheven. In plaats daarvan is een vastgoedbelasting ingevoerd. Aan belanghebbende zijn aanslagen vastgoedbelasting opgelegd. Volgens belanghebbende ten onrechte, omdat de tax holiday ook vanaf 2011 is blijven doorlopen. Het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire heeft belanghebbende in het ongelijk gesteld. Vanaf 2011 wordt geen winstbelasting meer geheven, zodat ook de tax holiday van rechtswege is vervallen. Dat de tax holiday binnen tien jaar wordt beëindigd door wijziging van het wettelijke stelsel, zonder adequate overgangsregeling, levert geen schending op van art. 1 EP (bij het EVRM). In hoger beroep is dit oordeel door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie bevestigd.

NTFR 2018/1271 - Aan ondernemer in kledingbranche verstrekte lening vormt geen ondernemingsvermogen: afwaardering ten laste van winst niet toegestaan (art. 81 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:812, datum uitspraak 01-06-2018, publicatiedatum 01-06-2018
Aflevering 23, gepubliceerd op 07-06-2018
Belanghebbende heeft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak gedreven. De activiteiten bestonden uit de verhuur van onroerend goed. Belanghebbende heeft in 2009 een lening van € 45.000 verstrekt aan E, een vriend van een neef van belanghebbende. E heeft een modezaak gedreven die eind 2010/begin 2011 is gestaakt. Belanghebbende wenst de vordering op E ten laste van de winst van 2010 af te waarderen. Het hof (Hof Arnhem-Leeuwarden 8 augustus 2017, nrs. 16/00555 en 16/00556, NTFR 2017/2720 heeft die wens echter niet ingewilligd, omdat geen sprake is van verplicht ondernemingsvermogen. Het hof achtte namelijk niet aannemelijk dat de lening door belanghebbende is verstrekt binnen het kader van de normale uitoefening van zijn onderneming. De ondernemingsactiviteiten bestonden immers uit de verhuur van onroerende zaken en de lening vormde een uitbreiding van de activiteiten. De lening was voorts niet op de balans per 31 december 2009 vermeld en (een deel van) de lening is vanaf een privébankrekening van belanghebbende overgemaakt naar E. Verder hebben belanghebbende en E vermeld dat het om een zogenoemde Agaath-lening ging. Voorts is het hof, anders dan belanghebbende, van oordeel dat er geen sprake is van een belegging van tijdelijk overtollige liquide middelen op een zodanige wijze dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de aldus belegde middelen tijdig weer in de onderneming beschikbaar zullen zijn. Er is sprake van een risicovolle belegging.

NTFR 2018/1272 - Inspecteur was niet gehouden op kantoor gemachtigde boekenonderzoek uit te voeren in verband met opgevoerde aftrekposten (art. 81 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:809, datum uitspraak 01-06-2018, publicatiedatum 01-06-2018
Aflevering 23, gepubliceerd op 07-06-2018
Belanghebbende heeft voor de jaren 2012 en 2013 aangifte gedaan voor de IB/PVV met daarin begrepen een negatief resultaat uit overige werkzaamheden. Verder heeft belanghebbende in beide jaren uitgaven voor specifieke zorgkosten in aftrek gebracht. In hoger beroep is in geschil of de inspecteur het negatieve resultaat uit overige werkzaamheden en de uitgaven wegens specifieke zorgkosten terecht niet in aanmerking heeft genomen. Daarbij speelt een rol of de inspecteur gehouden zou zijn om op het kantoor van de gemachtigde een (boeken)onderzoek uit te voeren naar de juistheid van de stellingen van belanghebbende, dan wel een dergelijk onderzoek zou moeten uitvoeren bij belanghebbende in aanwezigheid van de gemachtigde. Het hof (Hof Den Haag 14 november 2017, nrs. 16/00508 en 16/00509, NTFR 2018/271) heeft daarvoor geen reden gezien. Belanghebbende draagt immers de last te bewijzen dat de door haar in aftrek gebrachte bedragen zijn gedaan en zijn aan te merken als uitgaven voor ziekte, alsmede dat er sprake is van een negatief resultaat uit overige werkzaamheid. Het ligt op haar weg om feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken, bijvoorbeeld door stukken te overleggen die zij voor het bewijs van haar stellingen nuttig en noodzakelijk acht. Daartoe heeft zij in bezwaar, beroep en hoger beroep gelegenheid gehad. Het hof achtte verder niet aannemelijk dat belanghebbende in haar rechten zou zijn beperkt door het bezoek dat medewerkers van de Belastingdienst aan de woning van belanghebbende hebben gebracht. Bij dat bezoek zou namelijk in het geheel geen gesprek met belanghebbende hebben plaatsgevonden en de gang van zaken zou bovendien niet van invloed zijn geweest op de aanslagregeling. Aangezien in hoger beroep geen nieuwe feiten en/of omstandigheden zijn aangevoerd, volgt het hof voor het overige het oordeel van de rechtbank.

NTFR 2018/1273 - Verschillende inkomsten niet als winst uit één onderneming aangemerkt (art. 81 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:808, datum uitspraak 01-06-2018, publicatiedatum 01-06-2018
Aflevering 23, gepubliceerd op 07-06-2018
Belanghebbende, een voormalig zelfstandig loodgieter en aannemer, geniet uitkeringen wegens arbeidsongeschiktheid (AOV- en WAZ-uitkering) alsmede inkomsten uit werkzaamheden als gemeenteraadslid. Hij is voorts in Thailand gestart met het opzetten van handels- en andere activiteiten. Deze Thaise activiteiten zijn verlieslatend. Belanghebbende heeft in zijn huurwoning een werkruimte. Volgens belanghebbende vormen zijn inkomsten (behoudens de WAZ-uitkering) winst uit een door hem gedreven onderneming. Voorts wenst belanghebbende kosten van de werkruimte in aftrek te brengen. De inspecteur deelt de visie van belanghebbende niet en heeft nagevorderd. Het hof (Hof Arnhem-Leeuwarden 10 oktober 2017, nrs. 16/01351 t/m 16/01356, NTFR 2017/2917) heeft onder meer uiteen gezet dat:

NTFR 2018/1274 - Inkomsten uit werkzaamheden voor coöperaties vormen geen winst uit onderneming: navordering terecht I (art. 81 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:807, datum uitspraak 01-06-2018, publicatiedatum 01-06-2018
Aflevering 23, gepubliceerd op 07-06-2018
Belanghebbende is lid van verschillende coöperaties waarin hij een aanmerkelijk belang heeft. Voor twee coöperaties heeft hij als bestuurder werkzaamheden verricht zonder vergoeding. Verder heeft belanghebbende op basis van dienstverleningsovereenkomsten andere werkzaamheden verricht waarvoor hij een vaste vergoeding kreeg. In het verleden heeft belanghebbende die inkomsten als loon uit dienstbetrekking verantwoord. Vanaf 2008 heeft belanghebbende de inkomsten als winst uit onderneming aangegeven. De primitieve aanslagen IB/PVV 2008 en 2009 zijn conform de aangiften vastgesteld. Na een boekenonderzoek heeft de inspecteur echter geconcludeerd dat er geen sprake is van winst uit onderneming maar van loon uit dienstbetrekking. Daarom heeft hij nagevorderd. Daarbij is voorts voor twee coöperaties de gebruikelijkloonregeling toegepast. Volgens het hof (Hof Arnhem-Leeuwarden 1 augustus 2017, nrs. 15/01225 en 15/01226, NTFR 2017/2446) is de inspecteur gerechtigd na te vorderen, omdat hij beschikt over een nieuw feit. Niet bekend was namelijk dat belanghebbende slechts twee opdrachtgevers had waarvoor hij tegen een vaste vergoeding werkzaamheden verricht op basis van de reeds jarenlang bestaande dienstverleningsovereenkomsten. Voorts is het hof met de inspecteur van oordeel dat belanghebbende geen winst uit onderneming geniet. Belanghebbende heeft namelijk voor twee betalende opdrachtgevers gewerkt en de werkzaamheden heeft hij volledig binnen de voor rekening en risico van de desbetreffende coöperatie gedreven onderneming verricht. Ondernemersrisico heeft hij niet gelopen. Verder ontving belanghebbende een maandelijks voorschot en de vergoeding van de coöperatie was een vast bedrag per jaar. Belanghebbende bezat volgens het hof onvoldoende zelfstandigheid ten opzichte van zijn opdrachtgevers. De inspecteur heeft volgens het hof ook terecht de gebruikelijkloonregeling toegepast, aangezien belanghebbende een aanmerkelijk belang heeft in de coöperaties en voor die coöperaties zonder vergoeding – niet als ondernemer – bestuurstaken heeft verricht. Van schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur als door belanghebbende gesteld is geen sprake geweest.

NTFR 2018/1276 - Staff member bij Eurojust die enige dagen per jaar reservist is bij Defensie is niet AOW-verzekerd

ECLI:NL:PHR:2018:424, datum uitspraak 10-04-2018, publicatiedatum 04-05-2018
Aflevering 23, gepubliceerd op 07-06-2018 met annotatie van T. El Ouardi
Belanghebbende woont in Nederland en werkt sinds 1 november 2002 als staff member bij de in Nederland gevestigde EU-organisatie Eurojust. Enkele dagen per jaar is hij tegen geringe vergoeding reservist bij Defensie. In geschil is of belanghebbende (volledig) verzekerd is voor de AOW vanwege zijn werkzaamheden als reservist ondanks art. 14(2) Zetelovereenkomst, dat bepaalt dat staff members van Eurojust ‘shall not be covered by the social security regulations of the Kingdom of the Netherlands’. De SVB heeft belanghebbende uitsluitend verzekerd geacht op de dagen waarop hij arbeid verricht voor Defensie. Volgens de CRvB sluit art. 14(2) Zetelovereenkomst verplichte sociale verzekering in Nederland in alle opzichten uit. Gegeven het verbod op reformatio in peius heeft hij het besluit van de SVB in stand gelaten, waardoor de belanghebbende wel verzekerd is op de dagen waarop hij werkt voor Defensie.

NTFR 2018/1277 - Luxemburgse E101-verklaring niet afgegeven op grond van Rijnvarendenverdrag; premieplicht in Nederland (art. 81 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:803, datum uitspraak 01-06-2018, publicatiedatum 01-06-2018
Aflevering 23, gepubliceerd op 07-06-2018
Belanghebbende, Nederlands ingezetene, vaart in 2006 als kapitein op een binnenvaartschip. Hij is in dienst van een Luxemburgse werkgever. In 1999 is aan de Nederlandse eigenaar van het schip een Rijnvaartverklaring gegeven, waarop geen exploitant van het schip is vermeld. Op 24 maart 2006 is door de Luxemburgse autoriteiten een E101-verklaring afgegeven. In geschil is of belanghebbende, Rijnvarende, in Nederland verzekerd en premieplichtig is voor de volksverzekeringen. Het hof (Hof Arnhem-Leeuwarden 15 augustus 2017, nr. 13/00694, NTFR 2017/2309) is van oordeel dat de Belastingdienst bevoegd is om premie volksverzekeringen te heffen. Daaraan doet niet af dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de voor Nederland bevoegde autoriteit is om op grond van art. 13 Verdrag Rijnvarenden een zogenaamde regularisatieprocedure te starten. Verder is het hof van oordeel dat aan de door Luxemburg afgegeven E101-verklaring voor belanghebbende als Rijnvarende geen bindende werking ten opzichte van de organen van andere lidstaten toekomt. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat het E101-formulier is afgegeven op grond van het Verdrag Rijnvarenden. Dat op grond van besluit nr. 4 van het Administratief Centrum voor de Sociale Zekerheid voor de Rijnvarenden, verdragsstaten bij het Verdrag Rijnvarenden, die tevens lid zijn van de EU, in het kader van het Verdrag Rijnvarenden de formulieren van de EU gebruiken in hun onderlinge verhouding, doet daaraan niet af. Het hof heeft het beroep van belanghebbende op het communautaire vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel afgewezen. Belanghebbende is verplicht verzekerd en premieplichtig voor de Nederlandse volksverzekeringen, aldus het hof. Wel heeft het hof wegens de overschrijding van de redelijke termijn een immateriëleschadevergoeding aan belanghebbende toegekend.

NTFR 2018/1280 - Kosten medische keuring piloot in kader van programma tot behoud vliegbrevet vormen geen aftrekbare scholingsuitgaven

ECLI:NL:HR:2018:798, datum uitspraak 01-06-2018, publicatiedatum 01-06-2018
Aflevering 23, gepubliceerd op 07-06-2018 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Belanghebbende heeft in 2009 zijn vliegbrevet gehaald. In 2012 heeft hij een programma gevolgd met het oog op het behoud van de geldigheid van het vliegbrevet. Tot de totale kosten hiervan (€ 2.486) behoort een bedrag van € 229 ter zake van een medische keuring. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden (30 mei 2017, nr. 16/00811, NTFR 2017/1696) behoren (ook) de kosten van de medische keuring tot de aftrekbare scholingsuitgaven. De Hoge Raad ziet dat echter anders. Voor aftrek als scholingsuitgaven is vereist dat de uitgaven direct verband houden met het leertraject, in die zin dat sprake is van kosten, lasten of afschrijvingen die reëel en rechtstreeks betrekking hebben op het leertraject. De omstandigheid dat de medische keuring een vereiste is voor het uitvoeren van een lesvlucht die noodzakelijk is voor het behouden van de geldigheid van het vliegbrevet, brengt niet mee dat de kosten van de medische keuring zijn aan te merken als scholinguitgaven. Nu het vereiste directe verband in dit geval ontbreekt, zijn de kosten van de medische keuring niet aftrekbaar.

NTFR 2018/1283 - Kamervragen beantwoord over de As Soennahmoskee als anbi

Aflevering 23, gepubliceerd op 07-06-2018
De staatssecretaris van Financiën heeft Tweede Kamervragen beantwoord over het aanmerken van de As Soennahmoskee als algemeen nut beogende instelling (anbi). In de beantwoording gaat hij in op de publicatieplicht van anbi’s, het toezicht van de Belastingdienst op anbi’s. Maar vanwege de wettelijke geheimhoudingsplicht gaat hij niet in op de anbi-status van de As Soennahmoskee zelf. De voorbeelden in de Kamervragen geven de staatssecretaris aanleiding om te bezien of bepaalde (buitenlandse) publiekrechtelijke lichamen uitgesloten zouden moeten worden van de anbi-status – van rechtswege – en zo ja, op welke wijze. Hij zal hierover in contact treden met zijn collega’s van Justitie en Veiligheid, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Buitenlandse Zaken. Een wetsvoorstel over het beperken van geldstromen uit onvrije landen naar maatschappelijke organisaties zal de minister voor Rechtsbescherming rond de zomer van 2018 in consultatie brengen. Het wetsvoorstel zal een breder terrein beslaan dan alleen anbi’s.

NTFR 2018/1284 - Opmerkingen NOB ten aanzien van de kabinetsreactie op de evaluatie van de giftenaftrek

Aflevering 23, gepubliceerd op 07-06-2018
Bij brief van 26 april 2018 heeft het kabinet haar reactie gegeven op de evaluatie van de giftenaftrek en de praktijk rond anbi’s en sbbi’s (NTFR 2018/1026). In de reactie geeft de staatssecretaris aan de ‘uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid’ van de regelingen te willen verbeteren en hij geeft een aantal suggesties voor de gewenste verbetering. Het huidige budget voor de maatregelen blijft daarbij gehandhaafd.

NTFR 2018/1286 - Antwoord Kamervragen afschaffing dividendbelasting

Aflevering 23, gepubliceerd op 07-06-2018 geschreven door drs. F.W.G. Kam
De staatssecretaris van Financiën beantwoordt de op 9 mei jl. beantwoorde vragen van Kamerlid Snels over het afschaffen van de dividendbelasting op verzoek ditmaal één voor één. Hij blijft het antwoord op veel vragen schuldig uit angst voor onjuistheden. De staatssecretaris benadrukt dat het afschaffen van de dividendbelasting moet worden gezien als onderdeel van de aangekondigde tariefverlaging, grondslagverbreding en nieuwe conditionele bronbelasting. Hij wenst de fiscale maatregelen in samenhang nader te bespreken tijdens de parlementaire behandeling. Wetsvoorstellen volgen uiterlijk op Prinsjesdag.

NTFR 2018/1289 - Vergoeding integratielevering wordt meegenomen in breuk pro-ratamethode

ECLI:NL:HR:2018:461, datum uitspraak 30-03-2018, publicatiedatum 30-03-2018
Aflevering 23, gepubliceerd op 07-06-2018 met annotatie van mr. E.H.A.M. Thijssen
Belanghebbende, een ziekenhuis, heeft op eigen grond een ziekenhuisgebouw laten bouwen. De ingebruikneming vormt voor de omzetbelasting een belaste (integratie)levering. In geschil is de aftrek van de ter zake van de integratielevering verschuldigde omzetbelasting. Niet in geschil is dat daarvoor niet het werkelijke gebruik van het ziekenhuisgebouw van belang is, maar dat wordt uitgegaan van de pro-ratamethode (omzetverhouding). Volgens de Hoge Raad moet de pro-ratamethode worden toegepast op het geheel van de door het ziekenhuis zowel voor belaste als voor vrijgestelde prestaties gebruikte goederen en diensten, dus ook op het ziekenhuisgebouw. Het hof heeft dit miskend. Het aftrekpercentage van 47% is berekend door de vergoeding voor de integratielevering op te nemen in de teller en de noemer van de breuk.

NTFR 2018/1294 - Btw-convenant Film

Aflevering 23, gepubliceerd op 07-06-2018 geschreven door dr. D. Molenaar
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap schrijft in een brief aan de Tweede Kamer dat dit departement in overleg is met de Vereniging voor Bioscopen en Filmtheaters (NVBF) en de Vereniging Filmdistributeurs Nederland (FDN) over een herziening van het btw-convenant Film. De inzet van het ministerie hierbij is het verkrijgen van een hogere bijdrage van deze partijen voor de versterking van het filmklimaat in ruil voor het verlaagde btw-tarief op bioscoopkaarten.

NTFR 2018/1295 - Geen recht op aftrek voorbelasting verbouwing pand (art. 81 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:814, datum uitspraak 01-06-2018, publicatiedatum 01-06-2018
Aflevering 23, gepubliceerd op 07-06-2018
Belanghebbende heeft in 2009 een pand gekocht en na verbouwing in 2010 in gebruik genomen. Belanghebbende verhuurt een deel van het pand aan huurder X, die in 2010, 2011 en 2012 minder dan 90% belaste prestaties voor de omzetbelasting verricht. Een ander deel van het pand wordt om niet ter beschikking gesteld aan stichting Y, die geen voor de omzetbelasting belaste prestaties verricht. Voorts heeft belanghebbende in 2009 en 2010 kosten voor Y betaald en exclusief omzetbelasting in rekening-courant verrekend met Y. Belanghebbende heeft de in verband met die kosten aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting in aftrek gebracht. Het hof (Hof Den Bosch 24 maart 2017, nr. 15/00906, NTFR 2017/1564) is van oordeel dat de verhuur van het pand aan X is vrijgesteld van omzetbelasting, nu niet is voldaan aan de voorwaarden van art. 11, lid 1, aanhef en onderdeel b, 5°, Wet OB 1968 jo. art. 6a Uitv.besch. OB 1968. De terbeschikkingstelling van het pand aan Y is voor belanghebbende een niet-economische activiteit waarvoor geen recht op aftrek van voorbelasting bestaat. Ter zake van de aan Y doorberekende kosten bestaat bij belanghebbende geen recht op aftrek van voorbelasting, nu belanghebbende geen afnemer van de ingekochte prestaties was.

NTFR 2018/1296 - Reflector bestemd als accessoire bij aqariumverlichting is geen deel van verlichtingstoestel

ECLI:NL:HR:2018:799, datum uitspraak 01-06-2018, publicatiedatum 01-06-2018
Aflevering 23, gepubliceerd op 07-06-2018 met annotatie van mr. G. van Dam
Belanghebbende heeft voor het product ‘Reflektor für T5 und T8 Lampen’ een bindende tariefinlichting aangevraagd. Het product is samengesteld uit een houder van kunststof en twee strippen van aluminium. Het wordt als accessoire voor een aquariumlamp op de markt gebracht en is bestemd om met behulp van meegeleverde beugeltjes te worden bevestigd aan een tl-buis. Belanghebbende heeft verzocht om indeling in GN 9405 99 00 (verlichtingstoestellen en delen daarvan). Volgens de inspecteur dient indeling in GN 7606 11 91 (platen, bladen en strippen, van aluminium, met een dikte van meer dan 0,2 mm) plaats te vinden. Evenals het hof (Hof Amsterdam 15 september 2016, nr. 15/00190, NTFR 2016/2949) stelt de Hoge Raad belanghebbende in het ongelijk. Om het onderhavige product als deel van een verlichtingstoestel in de zin van post 9405 GN te kunnen beschouwen, moet het voor de werking van het aquariumverlichtingstoestel als geheel noodzakelijk zijn. Dat is hier niet aan de orde. De omschrijving en voorbeelden in de toelichting van de WDO op hoofdstuk 94 en post 9405 van het GS, doen hieraan niet af. Deze toelichtingen vormen waardevolle hulpmiddelen bij de uitleg van de GN, maar zij zijn rechtens niet bindend en mogen de draagwijdte van een post niet wijzigen. Voor zover een toelichting van de WDO in strijd is met de bewoordingen van een post, moet zij terzijde worden gesteld. Een reflectorspiegel die niet voldoet aan de omschrijving van het begrip ‘delen’ in de GN, wordt niet ingedeeld als deel van een verlichtingstoestel in de zin van post 9405 GN.

NTFR 2018/1298 - Advocaat-generaal adviseert prejudiciële vragen bij HvJ over antidumpingrechten voor ijzeren schroeven

ECLI:NL:PHR:2018:375, datum uitspraak 03-04-2018, publicatiedatum 26-04-2018
Aflevering 23, gepubliceerd op 07-06-2018 met annotatie van mr. B.A. Kalshoven
Belanghebbende heeft op eigen naam en voor eigen rekening aangiften gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van bevestigingsmiddelen (gipsplaat- en spaanplaatschroeven). De inspecteur heeft antidumpingrechten geheven ingevolge Verordening (EG) nr. 91/2009 van de Raad van 26 januari 2009 tot instelling van een antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

NTFR 2018/1299 - Teruggaafmogelijkheid van accijns ter zake van gestolen sigaretten die zijn vernietigd

ECLI:NL:PHR:2018:425, datum uitspraak 13-04-2018, publicatiedatum 04-05-2018
Aflevering 23, gepubliceerd op 07-06-2018 met annotatie van mr. B.A. Kalshoven
De Wet op de accijns (WA) voorziet in een teruggaafmogelijkheid van reeds voldane accijns voor accijnsgoederen die onder ambtelijk toezicht zijn vernietigd ‘indien de goederen tot een bedrijfsvoorraad behoren en de belanghebbende onverwijld nadat is geconstateerd dat de accijnsgoederen zijn vernietigd, daarvan melding doet bij de inspecteur’. In deze zaak is in geschil of de in Roemenië gevestigde vennootschap X S.R.L., belanghebbende, aanspraak kan maken op een dergelijke teruggaaf voor na diefstal teruggevonden sigaretten die in Frankrijk onder ambtelijk toezicht zijn vernietigd. In het bijzonder is in geschil of de vernietigde sigaretten behoren tot een ‘bedrijfsvoorraad’ in de hiervoor bedoelde zin.

NTFR 2018/1300 - Met verzenden van uitspraak op bezwaar per e-mail is beroepstermijn niet aangevangen

ECLI:NL:HR:2018:758, datum uitspraak 25-05-2018, publicatiedatum 25-05-2018
Aflevering 23, gepubliceerd op 07-06-2018 met annotatie van mr. M.B. Weijers
De inspecteur heeft op 21 december 2015 een uitspraak op bezwaar per e-mail verstuurd. Daarbij is meegedeeld dat de uitspraak ook per post zal worden verzonden. Belanghebbende komt tegen de uitspraak in beroep. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk vanwege overschrijding van de beroepstermijn. De Hoge Raad vernietigt deze uitspraak. Vanaf 1 november 2015 is art. 3a AWR in werking getreden. Daarin is bepaald dat berichtenverkeer tussen belastingplichtigen en inspecteur uitsluitend elektronisch kan plaatsvinden. Vooralsnog zijn beslissingen op bezwaar daarvan uitgezonderd. Volgens de Hoge Raad moet daarom worden aangenomen dat een uitspraak op bezwaar op de voorgeschreven wijze wordt bekendgemaakt door verzending per post. In dit geval heeft de rechtbank in het midden gelaten of de uitspraak per post is verstuurd, zodat dat alsnog beoordeeld moet worden.

NTFR 2018/1301 - Strikte toepassing regel dat bij herzieing voorlopige aanslag belastingrente wordt berekend, zij het uiterlijk tot 14 weken na ontvangst van het verzoek

ECLI:NL:HR:2018:757, datum uitspraak 25-05-2018, publicatiedatum 25-05-2018
Aflevering 23, gepubliceerd op 07-06-2018 met annotatie van mr. J.M. van der Vegt
In de aangifte IB 2012 heeft belanghebbende een bedrag van € 1,1 miljoen vermeld aan te verrekenen dividendbelasting. Op basis hiervan is een voorlopige aanslag vastgesteld met een door belanghebbende te ontvangen bedrag van € 1.051.833. Belanghebbende heeft hiertegen bij brief van 7 maart 2014 bezwaar gemaakt. Deze brief is op 10 maart 2014 ontvangen door de inspecteur. De inspecteur heeft een nadere voorlopige aanslag vastgesteld, met een door belanghebbende te betalen bedrag van € 1.053.477, alsmede belastingrente van € 33.886. Hof Arnhem-Leeuwarden (30 mei 2017, nr. 16/00520, NTFR 2017/1538) heeft geoordeeld dat terecht belastingrente in rekening is gebracht. Volgens het hof moet het bezwaarschrift worden aangemerkt als een verzoek tot herziening van de voorlopige aanslag. Bij herziening van een voorlopige aanslag op verzoek wordt ingevolge art. 30fb AWR belastingrente berekend tot 14 weken na ontvangst van het verzoek (10 maart 2014). Volgens de Hoge Raad is het hof ten onrechte uitgegaan van de datum van verzending van het verzoek (7 maart 2014), zodat om die reden de hofuitspraak wordt vernietigd.

NTFR 2018/1306 - Vergrijpboetes voor winst verzwijgende administratieconsulent zijn terecht opgelegd (art. 81 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:810, datum uitspraak 01-06-2018, publicatiedatum 01-06-2018
Aflevering 23, gepubliceerd op 07-06-2018
Belanghebbende drijft een administratiekantoor in de vorm van een eenmanszaak. Het resultaat uit deze eenmanszaak heeft belanghebbende niet in zijn aangiften IB/PVV 2009 tot en met 2011 verantwoord. Verder heeft belanghebbende geen aangifte IB/PVV 2012 ingediend. De inspecteur heeft, na een ingesteld boekenonderzoek, aan de hand van de inkoop- en verkoopfacturen de omzet en de kosten van de eenmanszaak over de jaren 2009 tot en met 2012 berekend. Het hof (Hof Arnhem-Leeuwarden 16 mei 2017, nrs. 16/00642 t/m 16/00646, NTFR 2017/1572) heeft die berekeningen gevolgd. De stellingen van belanghebbende dat extra kosten zijn gemaakt, heeft het hof zonder enige onderbouwing niet aannemelijk geacht. De voor de jaren 2009 tot en met 2011 aan belanghebbende opgelegde vergrijpboetes van 50% heeft het hof ook terecht geacht. Het is namelijk aan (voorwaardelijke) opzet van belanghebbende te wijten dat de aanslagen tot te lage bedragen zijn vastgesteld. Belanghebbende heeft zich immers beroepsmatig beziggehouden met het verzorgen van belastingaangiftes voor derden en heeft daarmee resultaat behaald. Aangezien deze resultaten niet in zijn aangiften zijn verantwoord, heeft het hof aannemelijk geacht, mede gelet op diens professie, dat belanghebbende zich ervan bewust was dat te weinig belasting zou worden geheven als de inspecteur de aangiften zou volgen. De inspecteur heeft in hoger beroep het standpunt ingenomen dat de aanslag 2012 moet worden verlaagd, zodat belanghebbende op dat punt gelijk heeft gekregen.

NTFR 2018/1307 - Hoge Raad herstelt fout inzake ten onrechte niet toekennen proceskostenvergoeding

ECLI:NL:HR:2018:802, datum uitspraak 01-06-2018, publicatiedatum 01-06-2018
Aflevering 23, gepubliceerd op 07-06-2018
In zijn arresten van 13 april 2018, nrs. 17/04027 en 17/04037, NTFR 2018/960, heeft de Hoge Raad de door de staatssecretaris ingestelde cassatieberoepen ongegrond verklaard onder verwijzing naar art. 81 Wet RO. Daarbij is ten onrechte geen proceskostenvergoeding toegekend aan belanghebbende. De Hoge Raad herstelt deze fout in onderhavige herstelarresten. Aan belanghebbende wordt alsnog een proceskostenvergoeding toegekend voor zijn verweer in cassatie.

NTFR 2018/1309 - Raad van de Europese Unie neemt Mandatory Disclosure-richtlijn aan

Aflevering 23, gepubliceerd op 07-06-2018
De Raad van de Europese Unie heeft in de ECOFIN-bijeenkomst van 25 mei 2018 de Mandatory Disclosure-richtlijn formeel aangenomen. Deze richtlijn voorziet in transparantievereisten voor fiscale intermediairs. Zie voor de eerdere politieke overeenstemming in de ECOFIN-raad NTFR 2018/1004. Ten opzichte van het eerdere voorstel heeft de definitieve versie van de richtlijn slechts juridisch-taalkundige aanpassingen ondergaan.

NTFR 2018/1310 - Raad van de Europese Unie actualiseert lijst met niet-coöperatieve fiscale jurisdicties

Aflevering 23, gepubliceerd op 07-06-2018
De Raad van de Europese Unie heeft in de ECOFIN-vergadering van 25 mei 2018 de EU-lijst van niet-coöperatieve fiscale jurisdicties geactualiseerd. Zie over deze zwarte lijst ook NTFR 2018/52 en NTFR 2018/1004. De Bahama’s en Saint Kitts en Nevis, die onlangs aan de lijst waren toegevoegd, zijn nu weer van de lijst geschrapt omdat zij toezeggingen hebben gedaan op hoog politiek niveau dat zij tegemoet zullen komen aan de bezwaren van de EU. Op basis van deze toezeggingen heeft de Raad besloten die twee rechtsgebieden over te hevelen van de zwarte lijst naar de grijze lijst. Er zijn nu nog zeven jurisdicties op de zwarte lijst: Amerikaans Samoa, Guam, Namibië, Palau, Samoa, Trinidad en Tobago en de Amerikaanse Maagdeneilanden.