Aflevering 3

Gepubliceerd op 1 juni 2010

TFB 2010, afl. 3 - De twaalfjaarstermijn:continuing the story

Aflevering 3, gepubliceerd op 01-06-2010 geschreven door Mr. J.M. van der Vegt
Het afgelopen jaar was er buitengewoon veel media-aandacht voor de tegoeden die Nederlanders aanhouden en -hielden bij buitenlandse banken in landen met een bankgeheim. Over inkomsten die in het buitenland opkomen of gehouden worden, zoals buitenlandse banktegoeden, kan over een langere periode worden nagevorderd: namelijk over twaalf jaar in plaats van vijf. Deze verlengde navorderingstermijn was het onderwerp van een aantal lange procedures waarin de Hoge Raad onlangs een reeks van arresten heeft gewezen. In deze procedures was sprake van buitenlandse banktegoeden die niet in Nederland waren opgegeven. De vraag die in deze procedures centraal stond, was of de verlengde navorderingstermijn in strijd was met Europees recht. In dit artikel beschrijft de auteur deze procedures en bespreekt zij de uitkomst van de arresten. Verder komt aan bod wat het gevolg is van deze rechtspraak voor inkomsten die niet in een EU-lidstaat worden gehouden, maar in een derdeland.

TFB 2010, afl. 3 - Know your judge, know his morals

Aflevering 3, gepubliceerd op 01-06-2010 geschreven door Dr.mr. H. Gommer
Het recht is een rationele bezigheid. Dat heeft de rechtenstudent al gauw begrepen. Vanaf zijn eerste studiedag torst hij zijn wettenbundels mee. Een belangrijk deel van zijn studie is hij vervolgens bezig met het doorvorsen van de wettenbundel en het vinden van een wetsvoorschrift bij iedere situatie. Het kennen van de regels, zowel de formele als de materiële, is van groot belang om te weten hoe men moet omgaan met een zaak. Tijdens tentamens is een redelijke redenering niet voldoende. Er wordt van de student verwacht dat hij weet wat het wetboek zegt en dat hij de bijbehorende artikelen kan noemen. Ongeveer een week nadat de student heeft kennisgemaakt met het wetboek, leert hij dat de regels daarin niet altijd evident zijn. In voorkomende gevallen is het van belang de jurisprudentie te raadplegen.

TFB 2010, afl. 3 - Kroniek Invorderingsrecht

Aflevering 3, gepubliceerd op 01-06-2010 geschreven door Mr. F.A. Piek
De recente jurisprudentiële ontwikkelingen hebben aanleiding gegeven deze kroniekbijdrage hoofdzakelijk te doen handelen over vervolgingskosten en verweeruitsluitingen. Vervolgingskosten, omdat blijkens de toename aan kostenprocedures de disproportionele kostenberekening op weinig maatschappelijke acceptatie mag rekenen. Verweeruitsluiting, met name voor wat betreft het onweerlegbaar bewijsvermoeden van art. 36, lid 4, Invorderingswet 1990 (hierna: IW 1990), wat blijkens de literatuur ook velen een doorn in het oog is. Daarnaast bespreek ik kort(er) twee uitspraken inzake verjaring en gijzeling.

TFB 2010, afl. 3 - Tunnelvisie

Aflevering 3, gepubliceerd op 01-06-2010 geschreven door Prof.mr.dr. E. Rassin
Idealiter nemen mensen beslissingen door eerst alle relevante informatie te verzamelen en die vervolgens te evalueren, om tot slot tot een weloverwogen conclusie te komen. In deze bijdrage wordt echter betoogd dat wij lang niet altijd op deze zakelijke manier tot besluiten komen. Vaak lijkt het erop dat we op voorhand al onze conclusie hebben getrokken en dat we vervolgens alleen nog maar oog hebben voor informatie die strookt met die conclusie. Met andere woorden, we hebben nogal eens last van tunnelvisie.

TFB 2010, afl. 3 - Wat ongezegd blijft

Aflevering 3, gepubliceerd op 01-06-2010 geschreven door Mr. L.J.A. Pieterse
Waarom schrijft een mens, en dan ook nog eens iets wat voor publicatie vatbaar is, vroeg een collega mij laatst. We hingen aan de toog van een Haags etablissement, wat van het ons omringende gezelschap afgewend, en het was op een moment dat zijn staat nog niet was overgaan in die van een benevelde, al zou dat pas later blijken. Waarom zou er eigenlijk – al schrijvend – iets moeten worden toegevoegd aan, wat wel wordt genoemd, de werkelijkheid, waarvan er toch al zo veel is (en die naarmate een mens langer leeft, steeds opdringeriger wordt, zo las ik eens in een beeldende roman)? Het zou heel goed kunnen dat ik, voor de vuist weg, variërend op een klassiek geworden brief van Jacques Presser, heb gemompeld dat het voorlopig laatste antwoord is, dat het boetseren, het maken, het spinnen van een web, het schrijven dus, het enige antwoord is op de chaos die ons omringt, misschien wel omdat het natuurlijker is om te doen alsof eenheid bestaat. Waar logica ontbreekt, is het verleidelijk om een of andere (kunstmatige) logica aan te brengen (in een reeks losse of slecht in elkaar passende elementen). Het antwoord dat ik nu zou willen geven is: om het bekende anders te zeggen (het bekende, omdat anders het onbekende niet wordt herkend), en wel zo dat er een kleine verschuiving is gekomen in de voorstelling van schrijver en lezer; een verschuiving, ‘waarvan hij de consequenties niet overziet’, zo zei de vermaarde Paul Scholten in zijn afscheidsrede, zij het in een wat ander verband.Opgenomen in: Timo Slootweg (redactie en naschrift). Paul Scholten, Dorsten naar gerechtigheid, Kluwer, Deventer 2010, p. 407 e.v. Zou dit ook het antwoord kunnen zijn dat een rechter of raadsheer in een van onze hoge rechtscolleges, op een enigszins onbewaakt moment, zou kunnen geven (de verplichting tot rechtspreken weggedacht)? De schrijfdaad van deze ‘probleemoplossers’ heeft in ieder geval iets heiligs: zij zijn een soort verborgen verleiders, die zich in de wereld laten bemiddelen door hun arresten. ‘Voor mij is een wereld buiten de tekst ondenkbaar geworden’, vertrouwde een rechter in een van onze overzeese gebiedsdelen mij ooit toe. Op het puntje van de bank gezeten sprak hij gloedvol over een papieren bestaan, een bestaan waarvan alleen het woord de mysterieuze verwekker was. Zo nu en dan veerde hij op en haalde hij een arrest tevoorschijn uit zijn indrukwekkende, en uitermate geordende, boekenkast, en las me er een gedeelte uit voor om dan, enthousiast geworden door de (soms zelf bedachte) rechtsopvatting, opnieuw op te staan om op zoek te gaan naar andere – soms gebeitelde, maar in ieder geval hem steeds in vervoering brengende – overwegingen. Het zal op die broeierige middag zijn geweest dat hij, deze rechter, mij vertelde dat hij ooit een rechter heeft gekend die, als hij zich sterk maakte voor (de) opname van een bepaalde zinsnede in een uitspraak, dat nogal eens motiveerde met een beroep op het belang van – ik citeer – ‘onze lezertjes’, die de uitspraak anders wellicht niet zouden kunnen begrijpen. De (toen) in het Caribische gebied werkzame rechter (tevens cultureel-antropoloog, maar dit terzijde) hield er zelf overigens ook een eigenaardig gebruik op na, al kwam ik daar pas later achter. Iedere vrijdag voor het middageten (als in de Nederlandse tijdszone de dag zijn langste tijd al achter de rug had), maar na het drinken van een punch als aperitief, spreidde hij de op die dag gewezen belastingarresten uit op tafel, en legde dan, met rituele ernst, telkens één leeg vel papier naast ieder arrest, als symbool voor, wat hij noemde, de schoonheid van het ongeschreven arrest. Later heb ik me wel eens afgevraagd of het hier ging om een vorm van raffinement, ludieke acrobatie of om iets dat een mystieke uitnodiging aan het ongezegde zou kunnen zijn, waarin het geschrevene en dat wat ongezegd is gebleven een levenslang stijlvast doorgezet geheel vorm(d)en (de werkelijkheid is, zo is me toen meer dan ooit duidelijk geworden, inderdaad vreemder dan het verzinbare. Hoe zeer de verbeelding ook wordt aangewakkerd, welke denkbeeldige verwikkelingen ook worden bedacht, het lukt nooit om zo op te schrikken als bij een onweerstaanbaar geschenk van de werkelijkheid, zoals die rituele dans). Hoewel – om een andere kaart van deze impressie uit te spelen – de Hoge Raad er in de meeste van zijn arresten in slaagt zich zo uit te drukken dat de lezer kan zien wat erin zit (de inhoud), ontkomt hij er niet aan dat het onuitgesprokene zich ook wel eens ‘opstapelt’ in zijn uitspraken (en daarmee ‘de consument’ met nogal wat – soms schitterende – raadsels achterlaat). Dat kan omdat de tegenstrijdige opvattingen in de raadkamer alleen naar elkaar toe konden worden gebogen door het formuleren van een (weliswaar) bondig en beheerst, maar uiteindelijk niet erg informatief arrest. Soms is een arrest kort van stof, omdat een motivering eigenlijk niet te geven is (en taal als het ware een van zijn belangrijkste eigenschappen waar maakt, namelijk dat zij tekortschiet). Zo oordeelde de cassatierechter in de eerste helft van de jaren zeventig in een zaak over de aftrek van buitengewone lasten: een telefoon is niet een hulpmiddel, ook niet voor een blinde (een voormalige advocaat-generaal heeft dit arrest eens – in een interview – tot zijn favoriete uitspraak uitgeroepen). Een uitspraak die stellig helderheid heeft gebracht, al zal de lezer tevergeefs zoeken naar iets dat op een argument lijkt. Sommige beslissingen zijn, zoals gezegd, nu eenmaal moeilijk te motiveren. Een andere keer betreft het een zaak die zich alleen maar voor een, zeg maar, op Reviaanse leest geschoeide poëtica leent, in de trant van: het leven gaat voort, tenminste als het niet ophoudt. Zo oordeelde de Hoge Raad onlangs – tamelijk behendig – dat de enkele omstandigheid dat een gedeelte van een woning op zichzelf op relatief eenvoudige wijze afsluitbaar gemaakt zou kunnen worden, niet meebrengt dat dit gedeelte afsluitbaar is (een overweging die bij mij de vraag deed rijzen of er een tijd zal komen waarin de Haagse taalkunstenaars erin slagen om bijvoorbeeld (ook) zelfstandige naamwoorden in de verleden, tegenwoordige en toekomende tijd te zetten). Het is – voor de afdoening van heel wat zaken – overigens maar goed dat onze hoogste rechters gebruik kunnen maken van de wettelijk toegelaten verkorte motivering, die hen ontslaat van de verplichting een beslissing met (inhoudelijke) redenen te omkleden. Op de (zeer) ruime toepassing van dit instrument wordt wel – en soms stevige – kritiek geuit, maar de critici vergeten dat, zo blijkt uit een recente, zeer doorwrochte, studie, opvallend veel klachten worden aangevoerd die berusten op feitelijke nova of een nader onderzoek van feitelijke aard vergen waarvoor in cassatie geen plaats is.Zie de bijdrage van C.E.C.J. Ponsioen aan de bundel: A.G. Castermans e.a. (red.), Het zwijgen van de Hoge Raad, Kluwer, Deventer 2009, p. 131 e.v. Ook overigens is het – in belastingzaken – niet altijd even gemakkelijk om op (kansloze en) slecht geformuleerde klachten te reageren; wat dat betreft kan een verkorte afdoening als een noodzakelijk complement worden gezien van de ontbrekende plicht tot procesvertegenwoordiging, zo leerde een eminent jurist mij. Het ‘zwijgen’ van de Hoge Raad kan zich ook op een andere manier voordoen, bijvoorbeeld als hij zich bedient van inventieve afdoeningsformules, zoals het gebruik van het woordje ‘reeds’ in een overweging dat de klacht ‘reeds hierom niet tot cassatie kan leiden, omdat (…)’. Daarmee kan zijn aangeduid dat er nog andere gronden waren waarop de klacht had moeten stranden, maar noodzakelijk is dat niet.Dat deze claus (soms) aan duidelijkheid te wensen overlaat, blijkt uit de reacties van commentatoren in bijv. NTFR 2010/619 en NTFR 2010/783 op r.o. 3.4.2 van het arrest HR 5 februari 2010, nr. 08/00829, gepubliceerd in o.a. NTFR 2010/619. Soms vraag ik mij af of de Hoge Raad het heimelijke verlangen koestert om van zijn publiek genadeloze lezers te maken. Maar zoiets zal wel niet aan de hand zijn. Hoe dan ook: duidelijk is dat schrijven onthulling en verhulling is, en dat het gezegde, het geschrevene, ook een gat markeert waardoor iets verdwenen is. Het is op dit snijvlak, waar het onzichtbare netwerk van betekenissen een verbond aangaat met de leesbare tekst (van een arrest), waar het schrijven zich bevindt. En daarmee ben ik in wezen, en na enige omzwervingen, weer terug bij het antwoord op de vraag, waarmee ik deze bespiegelingen ben begonnen.