TFB 2010, afl. 7 - Appelleren is riskeren …, of niet?
Aflevering 7, gepubliceerd op 01-10-2010 geschreven door Mr. R. den OudenHet fiscale appelprocesrecht is volop in beweging. De Hoge Raad heeft inmiddels verschillende arresten gewezen met betrekking tot de spelregels van het fiscale hoger beroep. Belangrijk is het arrest van de Hoge Raad van 4 december 2009, nr. 08/02258, NTFR 2009/2683, waarin de cassatierechter oordeelde dat het een belanghebbende in beginsel vrijstaat om zich in hoger beroep te verweren met alle gronden, ook met die welke door de rechtbank zijn verworpen. In HR 16 april 2010, nr. 09/01091, NTFR 2010/952 expliciteerde de Hoge Raad dat tot ‘alle gronden’ ook moeten worden gerekend gronden die nog niet eerder door de belanghebbende waren aangevoerd bij de rechtbank. In deze lijn past ook het arrest van 13 augustus 2010, nr. 08/03782, LJN BN3831, waarin de cassatierechter oordeelde dat in hoger beroep door de wederpartij van degene die hoger beroep heeft ingesteld, een beroep op zogenoemde interne compensatie kan worden gedaan.Zie voorts HR 14 augustus 2009, nr. 08/00066, NTFR 2009/1793 (een uitdrukkelijk en ondubbelzinnig ingetrokken grief kan in beginsel in hoger beroep niet wederom worden opgevoerd), HR 20 november 2009, nr. 08/03520, NTFR 2009/2568 (proceskostenvergoeding bij intrekking hoger beroep door bestuursorgaan is ook zonder een uitdrukkelijke wetsbepaling mogelijk), HR 27 november 2009, nr. 08/00316, NTFR 2009/2626 (hoger beroep tegen uitsluitend proceskostenbeslissing van de rechtbank is mogelijk, ook als hoger beroep is ingesteld door het bestuursorgaan), HR 27 november 2009, nr. 07/13621, NTFR 2009/2622 (hoger beroep wordt mede geacht te zijn gericht tegen de heffingsrentebeschikking), HR 4 juni 2010, nr. 09/01362, NTFR 2010/1380, alsmede HR 13 augustus 2010, nr. 09/02017, LJN BN3855 (incidenteel appel kan zien op een ander onderdeel van de rechtbankuitspraak dan waartegen het principale appel is gericht) en HR 13 augustus 2010, nr. 09/00020, LJN BN3849 (proceshandelingen aangaande het incidentele hoger beroep dienen op eenzelfde wijze te worden behandeld als proceshandelingen aangaande het hoger beroep). Met deze arresten heeft de Hoge Raad tot uitdrukking gebracht dat de herkansingsfunctie van het fiscale hoger beroep vooropstaat. De vraag of een partij met het ‘verweren’ – dus zonder zelf te appelleren dan wel incidenteel te appelleren – kan bewerkstelligen dat zij ten opzichte van de rechtbankuitspraak erop vooruitgaat, is door de fiscale cassatierechter nog niet beantwoord. In deze beschouwing wordt op zoek gegaan naar een antwoord op deze vraag.