TFB 2013, afl. 1 - Het beleid ter zake de heffing over wederrechtelijk verkregen voordeel bij (dreigende) ontneming: het meten met twee maten
Aflevering 1, gepubliceerd op 01-01-2013 geschreven door Mr. B.J.G.L. JaegerMoraliteit speelt geen rol bij de heffing van belastingen, of, anders gezegd, bij de heffing van belastingen wordt niet gekeken naar de maatschappelijke aanvaardbaarheid van een bron van inkomen en van de daarmee samenhangende aftrekbare kosten.Kamerstukken II, 1996-1997, 25 019, nr. 6, p. 6 (afschaffing aftrekbaarheid geldboeten), zie ook P.J. Wattel, De belastingheffing van het wederrechtelijke, Kluwer, Deventer 1992. Het beginsel van fiscale neutraliteit. Art. 3.14, lid 1, onderdeel d, Wet IB 2001Met de invoering van art. 3.14, lid 1 en 4, Wet IB 2001 beoogde de wetgever geen inhoudelijke wijziging ten opzichte van de voorheen geldende bepaling van art. 8a Wet IB 1964 (Kamerstukken II, 1998-1999, 26 727, nr. 3, p. 103). Voor de interpretatie van het huidige aftrekverbod is de wetsgeschiedenis van laatstgenoemd artikel dus nog steeds van belang. maakt bewustKamerstukken II, 1996-1997, 25 019, nr. 3, p. 1: ‘Ik acht het evenwel van een algemeen maatschappelijk belang om criminele activiteiten tot het uiterste te bestrijden. In het spanningsveld tussen twee verschillende rechtsgebieden en de daar geldende beginselen van recht – enerzijds het fiscale recht met als belangrijkste beginsel de fiscale neutraliteit en anderzijds het strafrecht met als doel het handhaven van onze rechtsorde – zal dan soms het fiscale element moeten wijken.’ een inbreuk op deze fiscale neutraliteit door – kort gezegd – de kosten en lasten die samenhangen met misdrijven van aftrek uit te sluiten. In het vierde lidSinds 2004 het vierde lid, in de gedurende de jaren 2001 tot en met 2003 geldende wettekst het derde lid. wordt op deze uitsluiting een uitzondering gemaakt voor de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel (verder: ontneming) en de vergoeding van door het misdrijf veroorzaakte schade.