WPNR 2019, afl. 7251 - Verontschuldigbare rechtsdwaling in het strafrecht
Aflevering 7251, gepubliceerd op 21-09-2019 geschreven door Mr. T.M. Knol en Prof. mr. H.D. WolswijkEen gedraging die aan de bestanddelen van een delictsomschrijving beantwoordt, leidt in beginsel tot strafbaarheid. Daarbij hanteert het Nederlandse strafrecht een zogenoemd ‘kleurloos’ opzetbegrip: voor strafbaarheid is niet vereist dat de dader wéét dat de door hem verrichte gedraging beantwoordt aan de bestanddelen van een delictsomschrijving; hij hoeft geen opzet te hebben op de wederrechtelijkheid van die gedraging. Het opzet, indien bestanddeel van het delict, beperkt zich tot de (andere) bestanddelen van de delictsomschrijving. Rechtsdwaling - niet weten dat in strijd met de strafwet wordt gehandeld - is zo bezien strafrechtelijk irrelevant: ignorantia legis non excusat (onbekendheid met het recht is geen excuus). Uitgangspunt is dat iedereen geacht wordt de wet te kennen.Voor uitgebreide uiteenzettingen omtrent (rechts) dwaling, zie W.H. Vellinga, Schuld in spiegelbeeld, afwezigheid van alle schuld, Arnhem: Gouda Quint 1982 en G.A.M. Strijards, Facetten van dwaling in het strafrecht, Arnhem: Gouda Quint 1983. Dit op het legaliteitsbeginsel gebaseerde uitgangspunt moet echter in twee opzichten worden genuanceerd. De eerste nuancering vloeit juist voort uit de regel dat opzet slechts gericht hoeft te zijn op delictsbestanddelen. Bij enkele delicten is ‘wederrechtelijk’ namelijk bestanddeel van de delictsomschrijving en dient het opzet, afhankelijk van de precieze redactie van de delictsomschrijving, ook op dit bestanddeel gericht te zijn.Zie G. Knigge & H.D. Wolswijk, Het materiële strafrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2015, p. 110. Een voorbeeld is het delict vrijheidsberoving (art. 282 Sr). Zie ook J. de Hullu, Materieel strafrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 225 e.v., die erop wijst dat het in het ordenings-strafrecht regelmatig voorkomt dat opzet op de wederrechtelijkheid, althans een facet daarvan, is vereist (bijvoorbeeld het opzettelijk onjuist belastingaangifte doen). Bij dwaling omtrent deze ‘bestanddeel-wederrechtelijkheid’ kan het vereiste opzet dus niet bewezen worden. De andere nuancering ziet op rechtsdwaling als strafuitsluitingsgrond: de dader heeft wel een strafbaar feit begaan, maar hij is ter zake van dit feit niet strafbaar. Hierbij is het niet de rechtsdwaling als zodanig die tot strafuitsluiting leidt; dat is pas het geval indien die rechtsdwaling verontschuldigbaar is. Deze verontschuldigbare rechtsdwaling staat in het navolgende centraal.