Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20-10-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8628, 18/01049

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20-10-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8628, 18/01049

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
20 oktober 2020
Datum publicatie
30 oktober 2020
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2020:8628
Formele relaties
Zaaknummer
18/01049

Inhoudsindicatie

VPB. Overnameschuld. Groepsfinanciering. Renteaftrekbeperking artikel 10a Wet VPB 1969.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 18/01049

uitspraakdatum: 20 oktober 2020

op het hoger beroep van

[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 oktober 2018, nummers AWB 16/2827 en AWB 16/2828, ECLI:NL:RBGEL:2018:4220, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd. Bij beschikkingen is heffingsrente berekend en is het bedrag van de met de belastbare winst van 2007 verrekende verlies vastgesteld.

1.2.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag verminderd en de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd. Voorts heeft hij het bedrag van het verrekende verlies nader vastgesteld.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende en de Inspecteur hebben nadere stukken ingezonden bij brieven van 25 november 2019, respectievelijk 20 januari 2020.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is een 100% dochter van de in België gevestigde [A] N.V.

2.2.

In het jaar 2000 hield de in België gevestigde [B] N.V (hierna: [B] ) 39% van de aandelen in [A] N.V. Per 22 december 2002 hield [B] 44,47% van de aandelen in [A] N.V. De overige aandelen [A] N.V. zijn in handen van het publiek (floating stock).

2.3.

[C] N.V. (hierna: het [C] ) is een in België gevestigd concernfinancieringslichaam van de [B] / [A] -groep. Het [C] is in 1990 opgericht. Vanaf oprichting tot en met 2010 heeft het [C] de status van coördinatiecentrum gehad. Coördinatiecentra waren in België gevestigde ondernemingen die deel uitmaakten van een multinationale groep en die als enig doel hadden het verrichten van bepaalde diensten op het gebied van financiering, kasbeheer, boekhouding, adviesverlening, et cetera, ten behoeve van de andere ondernemingen van dezelfde groep. De belastbare winst van een coördinatiecentrum werd forfaitair bepaald aan de hand van de zogeheten “cost plus”-methode en bedroeg een percentage van de uitgaven en de bedrijfskosten, exclusief personeelskosten, financiële lasten en vennootschapsbelasting. Coördinatiecentra waren tevens vrijgesteld van de onroerende voorheffing en het registratierecht op kapitaalinbrengen. Voorts behoefden zij geen roerende voorheffing op rentebetalingen in te houden, terwijl de ontvangende vennootschap wel recht had op verrekening dan wel teruggaaf van de fictieve roerende voorheffing.

2.4.

Op 18 november 1999 heeft [A] N.V. met N.V. [D] ( [D] ) en N.V. [E] ( [E] ) een Share Purchase Agreement gesloten voor de aankoop van aandelen in N.V. [F] ( [F] ). De juridische levering door [D] en [E] heeft op 14 maart 2000 plaatsgevonden, waarbij belanghebbende 72% van de aandelen in [F] heeft verkregen en [A] N.V. 28%.

2.5.

In 1999 heeft [A] N.V. door middel van een kapitaalinbreng een belang verworven in [C] van 20,63%. Met het oog op de verwerving van [F] heeft [A] N.V. op 14 maart 2000 haar belang in het [C] uitgebreid door middel van een kapitaalstorting. In het jaar 2000 hield [A] N.V. 53,05% van de aandelen in het [C] . De overige 46,95% werden gehouden door [B] . Per 22 december 2002 was de verhouding gewijzigd in 64,3% [A] N.V., 27,8% [B] en 7,9% van diverse aandeelhouders. De aandelen in het [C] zijn in dat jaar tevens verletterd waarbij het desbetreffende letteraandeel rechtstreeks werd gekoppeld aan de met het op dat aandeel verkregen kapitaal verstrekte intraconcernlening.

2.6.

In 2000 kende het [C] een personeelsbestand van gemiddeld 36 personen en een eigen vermogen van meer dan € [---] . waarvan ruim € [---] ten gevolge van de kapitaalsvergroting van 14 maart 2000 door [A] N.V. In 2008 is het personeelsbestand uitgegroeid naar ruim 375 personen en is het eigen vermogen uitgegroeid naar € [---] . Het bedrag aan verstrekte leningen bedroeg toen ruim € [---] .

2.7.

In het proces-verbaal van de vergadering van de Raad van bestuur van [A] van 3 maart 2000 staat onder meer:

“De heer [G] herinnert aan de vergadering van de Raad van bestuur van 17 november 1999. Tijdens deze vergadering werd door de Raad van bestuur goedkeuring gehecht aan de overname door [A] NV van de [F] . (…) De heer [G] geeft vervolgens nadere toelichting bij de wijze waarop de overname van [F] door [A] NV zal worden gestructureerd, rekeninghoudende met de verschillende financiële, fiscale en juridische elementen van het dossier.

In een eerste faze worden de aandelen van [F] overgenomen door [H] BV (72%) en [A] NV (28%). [H] BV zal hiervoor een lening aangaan bij [C] . Het kapitaal van [C] zal hiertoe worden verhoogd.

[A] NV zal zijn deel van de overname gedeeltelijk financieren met een overbruggingslening afgesloten met ING-bank, en gedeeltelijk uit eigen middelen.

In de eindstructuur zullen alle aandelen van [F] bij [H] BV worden ondergebracht. [A] NV (80%) en ING (20%) zullen de twee aandeelhouders van [H] BV zijn.

De Raad van bestuur stemt in met de wijze waarop de overname van [F] binnen [A] wordt gestructureerd.”

2.8.

Belanghebbende heeft de verwerving van het 72%-aandelenbelang in [F] gefinancierd met een lening opgenomen bij het [C] (hierna: lening I).

2.9.

Op 22 mei 2000 heeft belanghebbende het 28%-belang van [A] N.V. in [F] overgenomen. 10% van de aandelen in [F] heeft belanghebbende verkregen tegen uitreiking van eigen aandelen aan [A] N.V. De overige 18% zijn gekocht van [A] N.V. De verwerving van het 18%-aandelenbelang is aanvankelijk gefinancierd met een lening van ING Bank (hierna: ING lening).

2.10.

Op 13 juli 2000 heeft belanghebbende, na vaststelling van de definitieve aankoopprijs van de aandelen in [F] , nog een extra betaling gedaan. Dit bedrag is gefinancierd met een lening opgenomen bij het [C] (hierna: lening II).

2.11.

Met ingang van 1 januari 2001 is [F] gevoegd in een fiscale eenheid met belanghebbende als moedermaatschappij.

2.12.

Op 24 december 2002 is de ING-lening vervangen door een bij het [C] opgenomen lening (hierna: lening III). Deze lening is in gedeelten (vervroegd) afgelost in 2004, 2005 en 2006. Over de jaren 2002 tot en met 2006 was belanghebbende rente verschuldigd. Belanghebbende heeft deze rente in de aangifte over die jaren niet ten laste van de belastbare winst gebracht op grond van artikel 15, vierde lid, (2002) respectievelijk artikel 15ad (tekst 2003 tot en met 2006) van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet).

2.13.

De door het [C] verstrekte leningen I, II, en III zijn verstrekt uit het eigen vermogen van het [C] dat kort daarvoor via kapitaalstorting van [A] N.V. is verkregen. Ten tijde van het verstrekken van de onderhavige leningen was door de groep extern geen eigen vermogen aangetrokken. Er is geen eigen vermogen aan Nederlandse groepsmaatschappijen onttrokken om de onderhavige leningen te verstrekken.

2.14.

Het Belgische coördinatieregime is inmiddels afgeschaft. Tot en met 2010 heeft een overgangsregime gegolden.

2.15.

Belanghebbende heeft in haar aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2007 de rente met betrekking tot de leningen I, II en III in mindering gebracht op de belastbare winst. De Inspecteur heeft de rente bij het vaststellen van de aanslag niet in aftrek toegelaten. Belanghebbende heeft naar aanleiding daarvan bezwaar en beroep ingesteld.

3 Het geschil

3.1.

In geschil is of de inspecteur terecht heeft geweigerd de aftrek van rente met betrekking tot de leningen I, II en III in aftrek toe te laten. Belanghebbende voert in dit verband vijf grieven aan. De eerste grief houdt in dat de over de jaren 2002 tot en met 2006 op lening III verschuldigde rente gelet op artikel VIIIc van de Wet werken aan winst ten laste van de belastbare winst van het onderhavige jaar komt. Ten tweede voert belanghebbende aan dat de schulden uit hoofde van de leningen geen verband houden met een rechtshandeling als vermeld in artikel 10a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet Vpb). Als derde stelt belanghebbende dat aan die schulden in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag liggen in de zin van artikel 10a, lid 3, aanhef en letter a, van de Wet Vpb. Verder stelt belanghebbende zich op het standpunt dat artikel 10a van de Wet in strijd is met de in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) neergelegde verdragsvrijheden (grief 4) en inbreuk maakt op het Europeesrechtelijke rechtszekerheidsbeginsel (grief 5). Voorts geeft belanghebbende in overweging prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU).

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing