BIZ-heffing niet in strijd met vrije verkeersrechten en het recht op ongestoord genot van eigendom (art. 81.1 Wet RO)

BIZ-heffing niet in strijd met vrije verkeersrechten en het recht op ongestoord genot van eigendom (art. 81.1 Wet RO)

Gegevens

Nummer
2023/368
Publicatiedatum
24 maart 2023
Auteur
Redactie
ECLI
ECLI:NL:HR:2023:451
Rubriek
Heffing lokale overheden
Relevante informatie
Art. 1 EP EVRM, Art. 1 lid 2 WBIZ, Art. 28 VWEU, Art. 49 VWEU, Art. 56 VWEU, Art. 63 VWEU

Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2017 vijftien aanslagen BIZ (Bedrijveninvesteringszone)-bijdrage opgelegd (de aanslagen). In hoger beroep is in geschil of de heffing van de BIZ-bijdrage in strijd is met het vrij verkeer van kapitaal, personen, goederen en diensten als bedoeld in het VWEU dan wel het bepaalde in art. 1 EP EVRM. Bij de BIZ-heffing wordt geen onderscheid gemaakt tussen binnenlandse en buitenlandse eigenaren of binnenlandse en buitenlandse gebruikers. Van schending van een verkeersvrijheid kan daarom geen sprake zijn. Dat er andere EU-lidstaten zijn die geen BIZ-heffing kennen, is niet van belang (dispariteit). Hof Den Haag (27 juli 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:1425, NTFR 2022/3273) is belanghebbende daarom niet gevolgd in haar standpunt dat de BIZ-heffing in strijd is met het Unierecht. De heffing van belastingen betekent in beginsel een inmenging in het door art. 1 EP EVRM gegarandeerde ongestoorde genot van eigendom. Deze inmenging is ingevolge de slotzin van deze bepaling in het algemeen gerechtvaardigd, aangezien daarin uitdrukkelijk is voorzien in een uitzondering om de betaling van belastingen te verzekeren (zie EHRM 29 april 2008, nr. 13378/05, Burden and Burden tegen het Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR: 2008:0429JUD001337805, NJ 2008/306, onderdeel 59). Ook indien de inmenging daaronder valt, moet zij volgens vaste rechtspraak van het EHRM ‘lawful’ zijn, een ‘legitimate aim’ dienen en een ‘fair balance’ tussen de belangen van het betrokken individu en het algemene belang respecteren. Bij de beoordeling van de vraag of aan de laatstgenoemde voorwaarde is voldaan, moet de wetgever op fiscaal gebied een ruime beoordelingsmarge worden gelaten (zie de punten 57 en 61 van het arrest EHRM 14 mei 2013, nr. 66529/11, N.K.M. tegen Hongarije, ECLI:CE:ECHR: 2013:0514JUD006652911, FED 2013/79). Het hof heeft geoordeeld dat aan de ‘lawful-eis’ in het onderhavige geval is voldaan nu de BIZ-bijdrage een basis heeft in de Wet BIZ en de gemeentelijke Verordening, derhalve nationaal recht, dat voldoende toegankelijk, precies en voorzienbaar is in de uitoefening en vergezeld gaat van procedurele garanties die de betrokkene een redelijke mogelijkheid bieden tot effectieve betwisting van de rechtmatigheid van de inbreuk. Wat betreft de toets van ‘legitimate aim’ stelt het hof voorop dat het heffen van belastingen in het algemeen belang, zoals in de slotzin van art. 1 EP EVRM ligt besloten, in beginsel voldoet aan het vereiste van een legitiem doel. Ook overigens is er naar het oordeel van het hof geen grond voor het oordeel dat de BIZ-bijdrage (een bestemmingsheffing) geen legitiem doel dient. Verder oordeelt het hof dat de wetgever met de BIZ-bijdrage gelet op de hem toekomende ruime beoordelingsmarge, de vereisten van ‘fair balance’ niet heeft geschonden.

De Hoge Raad heeft het ingestelde cassatieberoep ongegrond verklaard onder verwijzing naar art. 81.1 Wet RO.