Aflevering 48

De Tweede Kamer heeft op 23 november ingestemd met de Tariefwet 2001. Hierdoor staan de in deze wet vastgestelde bedragen en tarieven voor onder meer de inkomsten- en loonbelasting voor het jaar 2001 vast. Er zijn geen amendementen of moties aangenomen. Het wetsvoorstel en een nota van wijziging behandelden wij in NTFR 2000/1384 en 1478.

De Tweede Kamer heeft op 23 november ingestemd met de Aanpassingswet Wet IB 2001. Er zijn geen amendementen of moties aangenomen. Het wetsvoorstel en nota's van wijziging behandelden wij in NTFR 2000/857, 1480 en 1645.

De staatssecretaris van Financiën heeft op 23 november een tweede nota van wijziging ingediend op het wetsvoorstel Veegwet Wet IB 2001. In deze nota van wijziging zijn opgenomen een aanpassing van de regeling voor boxoverschrijdende verrekening van aanmerkelijkbelangverliezen, de terbeschikkingstellingsregeling, alsmede een aanpassing van art. 13b, Wet VPB 1969. Het wetsvoorstel is inmiddels aangenomen door de Tweede Kamer.

De Tweede Kamer heeft op 23 november ingestemd met de Veegwet Wet IB 2001. Nadat de staatssecretaris op dezelfde dag al een tweede nota van wijziging had ingediend (zie elders dit nummer), heeft de Tweede Kamer nog 13 amendementen aangenomen. Het wetsvoorstel, de nota van wijziging en de nota naar aanleiding van het verslag bespraken wij in NTFR 2000/1618, 1722 en 1723.

De Tweede Kamer heeft op 23 november ingestemd met het Belastingplan 2001. De Tweede Kamer heeft diverse amendementen ingediend, waarvan er vier zijn aangenomen. Eerder besteedden wij aandacht aan dit wetsvoorstel in NTFR 2000/1477, 1512, 1680 en 1681. Als brondocument voegen wij, behalve de amendementen, ook de schriftelijke antwoorden op vragen die zijn gesteld tijdens het wetgevingsoverleg van 20 november bij.

De staatssecretaris heeft onderstaande beleidsbesluiten afgegeven in het kader van de invoering van de Wet IB 2001. Het betreft besluiten die van belang blijven voor de toepassing van de Wet IB 2001, maar waarvoor een redactionele aanpassing nodig was. Hierbij kunt u denken aan omzetting van verwijzingen naar bepalingen in de Wet IB 1964.

Een aantal vragen die zijn gesteld tijdens het debat op 22 november 2000 en een aantal door het Kamerlid De Vries schriftelijk ingediende vragen over de Veegwet Wet IB 2001 heeft de staatssecretaris schriftelijk beantwoord. Een selectie daarvan nemen wij hierna op. Voor de volledige teksten verwijzen wij naar de brondocumenten. De Veegwet is inmiddels door de Tweede Kamer aangenomen, zie elders in dit nummer.

Belanghebbende is in september 1995 afgestudeerd als huisarts. In 1996 heeft hij voor 16 verschillende huisartsen waarnemingen verricht. Op 1 januari 1998 is hij toegetreden tot de maatschap van een huisartsenpraktijk. Het streven naar continuïteit van de waarnemingsactiviteiten ontbrak volgens het hof, nu belanghebbende in 1996 zeven keer naar een vestiging als huisarts had gesolliciteerd, hij geen reclame maakte voor zijn waarnemingsactiviteiten en hij niet aan de patienten factureerde. De waarnemingsactiviteiten hadden slechts een voorbijgaand karakter en werden door belanghebbende verricht zolang hij zijn beroep als zelfstandig gevestigd huisarts niet kon uitoefenen. Belanghebbende kon voor zijn waarnemingsactiviteiten in 1996 niet worden aangemerkt als ondernemer.

werkkamer

aandelenoptie, kwijtschelding schuld, voorwaarde

gratis gepasseerde akten, integrale kostprijs, loon in natura

zeedagenaftrek

dienstbetrekking, illegale activiteit, ongeoorloofde oorzaak

internationale chauffeurs, verzekeringsplicht

Op 14 november heeft de Tweede Kamer het vierde en laatse deel van het wetsvoorstel Belastingplan 2000 aangenomen. In dit wetsvoorstel zijn aanpassingen in de Natuurschoonwet 1928 en de Wet belastingen van rechtsverkeer opgenomen. Ook bevat het wetsvoorstel wijzigingen in de loonbelasting ten aanzien van aandelenoptieregelingen en verlofspaarregelingen. Het wetsvoorstel en de diverse wijzigingen behandelden wij in NTFR 2000/398, 474, 572, 573, 1498, 1513, 1655 en 1656. Er werden één motie en één amendement aangenomen.

De staatssecretaris heeft een uniform toepasbare staffel voor pensioenregelingen volgens het beschikbare-premiestelsel gepubliceerd. Met deze regeling komt hij de praktijk, die regelmatig om een dergelijke staffel heeft gevraagd, tegemoet. Voor ouderdomspensioenen op basis van een beschikbare-premiestelsel geldt als uitgangspunt dat de opbouw gericht is op ten hoogste 2% per dienstjaar. Voor een nabestaandenpensioen op basis van een beschikbare-premiestelsel is bepaald dat de uitgangspunten van art. 18a, derde lid, van de Wet LB 1964 op overeenkomstige wijze moeten worden toegepast. Bij het samenstellen van de staffels wordt geen rekening gehouden met individuele factoren zoals de intredeleeftijd van de werknemer, het pensioengevende salaris, de franchise, de toegezegde pensioensoorten en de pensioeningangsdatum van de regeling.

Binnen de Europese Unie is een akkoord bereikt over een bronbelasting op de rente van buitenlandse spaarrekeningen. Het akkoord houdt in dat de EU-lidstaten vanaf 2003 een bronbelasting van 15 procent heffen op de rente over buitenlandse spaartegoeden. Na drie jaar wordt het tarief verhoogd naar 20 procent. Vanaf 2010 gaan alle lidstaten onderling informatie uitwisselen over de spaarrekeningen van ingezetenen uit andere EU-landen, zodat die in hun woonland belast kunnen worden. Desgewenst kunnen lidstaten al in 2003 beginnen met informatieuitwisseling. Luxemburg, dat zijn bankgeheim zal moeten prijsgeven als de maatregelen doorgaan, heeft een voorbehoud gemaakt dat het akkoord slechts kan doorgaan als een aantal niet EU-landen zoals Zwitserland, Liechtenstein en Andorra, bereid zijn om binnen een jaar tot vergelijkbare maatregelen te komen.

aftrekbare kosten, drukkende lasten, negatieve inkomst, periodieke uitkering

Belanghebbende had op advies van zijn huisarts een gezinshulp genomen. Uit de door belanghebbende overgelegde kwintatie bleek niet de naam en adres van de gezinshulp, zodat de brandstofkosten van de auto van de gezinshulp alsmede de kosten van voedsel voor de gezinshulp niet voor aftrek in aanmerking kwamen.

Aan belanghebbende is een navorderingsaanslag in de premieheffing opgelegd. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen die navorderingsaanslag. De inspecteur heeft vervolgens uitspraak gedaan op dat bezwaarschrift. Ingevolge art. 54, lid 2, AOW (de bepaling is met ingang van 1 januari 1990 vervallen) mag de inspecteur echter pas uitspraak doen op het bezwaarschrift, nadat de feiten en omstandigheden die tevens van belang zijn voor de heffing van inkomstenbelasting of loonbelasting zijn komen vast te staan. De heffing van inkomsten- en/of loonbelasting dient derhalve eerst vast te staan. Volgens het hof heeft de inspecteur, gelet op art. 54, lid 2, AOW e.a., in het onderhavige geval voortijdig uitspraak gedaan op het bezwaar tegen de navorderingsaanslag premieheffing 1988, nu de navorderingsaanslag voor de inkomstenbelasting voor het onderhavige jaar nog niet onherroepelijk vaststond. Het kon niet de bedoeling van de wetgever zijn geweest om bezwaar en beroep tegen aanslagen in de premieheffing, gebaseerd op de wetgeving van voor 1 januari 1990, uit te sluiten. Nu overgangsbepalingen ontbreken blijft art. 54, lid 2 AOW e.a. van toepassing. De inspecteur zal alsnog op het bezwaarschrift dienen te beschikken zodra de beslissing omtrent de heffing van inkomstenbelasting voor het onderhavige jaar onherroepelijk is komen vast te staan.

Deelnemingsvrijstelling, oneigenlijke deelneming

In dit besluit wordt aangegeven dat geen zekerheid vooraf meer wordt gegeven ten aanzien van zogenoemde BV1/BV2-structuren, in verband met strijd met goede trouw jegens de verdragspartners. Tevens zal worden bestudeerd of via wetgeving dergelijke structuren onmogelijk kunnen worden gemaakt.

economische eigendom, risico van beschadiging, risico van tenietgaan

navordering, vertrouwensbeginsel

duurzaam gebonden, oproeping ter zitting, waarde, woonschip

doorzendverplichting

opleggen aanslag, termijnverlenging

Art. 4 Dubb.bel. '89 voorziet in de mogelijkheid om in ontwikkelingslanden geheven belasting over dividenden, interest en royalty's te verrekenen met de hierover in Nederland verschuldigde belasting. Onder ontwikkelingsland wordt verstaan een door de minister van Financiën in overeenstemming met de minister van Ontwikkelingssamenwerking als zodanig aangewezen land. De lijst met aangewezen ontwikkelingslanden is opgenomen in art. 9 Uit.reg. Dubb.bel.'89. Het gaat hierbij om een eenzijdige tegemoetkoming ter voorkoming van dubbele belasting voor (ontwikkelings)landen waarmee Nederland geen belastingverdrag heeft gesloten. Belastingverdragen voorzien in een eigen regeling voor de verrekening van buitenlandse bronbelasting.

Bij brief van 14 november 2000 van de minister van Buitenlandse Zaken is het op 3 juli 2000 tot stand gekomen belastingverdrag met Moldavië ter stilzwijgende goedkeuring naar de Eerste en Tweede Kamer gestuurd. Dit verdrag betreft belastingen naar het inkomen en vermogen. Een toelichtende nota bij het verdrag is bij de brief bijgevoegd (Staten-Generaal, vergaderjaar 2000-2001, 27497, nr. 91 en 1). Voor het persbericht ter zake van ondertekening van het belastingverdrag zij verwezen naar NTFR 2000/1119.

splitsing voorbelasting

overdracht onderneming

beroep op Emmott-arrest, niet-ontvankelijk

Het enkel organiseren van gratis toegankelijke evenementen leidt niet tot ondernemerschap voor de BTW. Indien een organisator van een gratis toegankelijk evenement tevens andere activiteiten verricht die wel tegen vergoeding geschieden, zoals reclameactiviteiten, is de organisator voor de reclameactiviteiten BTW-ondernemer en heeft hij in zoverre ook recht op aftrek van de aan hem in rekening gebrachte inkoop-BTW. Het verrichten van reclameactiviteiten of andere prestaties tegen vergoeding leidt er echter niet automatisch toe dat het organiseren van de gratis toegankelijke evenementen binnen het BTW-ondernemerschap valt.

De vraag in hoeverre de BTW-vrijstelling voor beroepsopleidingen van toepassing is op cursussen Reiki zal opnieuw aan de rechter worden voorgelegd. In afwachting van de uitkomst van deze tweede procedure dient, in lijn met het arrest van de Hoge Raad van 26 augustus 1998, nr. 33658, V-N 1998/44.20, het standpunt te worden ingenomen dat cursussen Reiki 1 en Reiki 2 zijn aan te merken als cursussen die primair zijn gericht op de persoonlijke levenssfeer (belast naar het algemene BTW-tarief) en dat alleen cursussen Reiki 3 (bestaande uit Reiki 3a en Reiki 3b) zijn te bestempelen als beroepsopleidingen (vrijgesteld van omzetbelasting).

Op 17 november 2000 heeft de Europese Commissie een voorstel voor een Richtlijn van de Raad tot wijziging van art. 22, lid 3 van de Zesde BTW-richtlijn gepubliceerd. De bepalingen van dit voorstel vormen een samenhangend geheel dat erop gericht is de binnen de Europese Gemeenschap aan facturering verbonden voorwaarden te vereenvoudigen en te moderniseren door de totstandbrenging van een geharmoniseerd juridisch kader. Volgens eurocommissaris Frits Bolkestein geeft dit voorstel bedrijven de gelegenheid om optimaal te profiteren van de mogelijkheden die de interne markt en nieuwe technologieën op dit moment bieden, de administratieve kosten te verlagen en de concurrentiepositie te verbeteren. Het voorstel past binnen het kader van de werkzaamheden om het communaitaire BTW-stelsel af te stemmen op onder meer de vereisten van de elektronische handel. Het voorstel houdt onder meer in:

aanvoerverschillen, entrepot

De staatssecretaris heeft besloten de accijnstarieven van sigaretten en rooktabak met ingang van 1 januari 2001 te verhogen. Met ingang van deze datum wordt ook het BTW-tarief verhoogd, van 17,5% naar 19%. Om een soepele omschakeling van oud naar nieuw verzegeld product te bevorderen, wordt het volgende toegestaan. Vergunninghouders van een AGP voor tabaksproducten mogen tot en met 31 januari 2001 tabaksproducten uitslaan uit de AGP en in de handel brengen met zegels die golden vóór 1 januari 2001. Dit indien en voorzover deze producten vóór 1 januari 2001 zijn voorzien van deze accijnszegels, mits de hoeveelheden niet groter zijn dan wat normaliter rond 1 januari 2001 voorhanden is.

Staatssecretaris Bos en minister Zalm van Financiën hebben de derde nota van wijziging Belastingplan 2001 bij de Tweede Kamer ingediend. In deze wijziging wordt voorgesteld om te komen tot een generieke accijnsverlaging voor laagzwavelige diesel per 1 januari 2001. De verlaging bedraagt in eerste instantie 8,5 cent per liter en loopt af tot 3 cent per liter naarmate laagzwavelige diesel ruimer bij de pomp verkrijgbaar zal zijn. Door deze wijziging is het oorspronkelijke voorstel waarin de accijnsverlaging beperkt was tot de vrachtauto's en autobussen uitgebreid tot alle vervoermiddelen.

Europees recht, vrijstelling BPM

kerkelijk centrum

huurkapitalisatie

renovatiekosten

nieuwbouwwoning

kerkgebouw

Tussen partijen is uitsluitend in geschil in welke mate rekening moet worden gehouden met de waardedrukkende invloed van de bodemverontreiniging op het perceel van belanghebbende. Het hof is voor de waarde van de woning uitgegaan van het gemiddelde van twee taxaties die door de gemeente zijn overgelegd. Op deze waarde brengt het hof 10% in mindering als gevolg van de bodemverontreiniging.

De waardedrukkende invloed van de aanleg van de HSL is in de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten verdisconteerd, zodat de aanleg van de HSL geen waardedrukkende invloed heeft op de WOZ-waarde van belanghebbendes woning. Bij de hertaxatie in de beroepsfase heeft de taxateur van de gemeente belanghebbende niet gewezen op de mogelijke bewijsrechtelijke gevolgen van het verschaffen van de toegang tot de woning. Het hof laat het taxatierapport van de gemeente buiten beschouwing. Gelet op de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten acht het hof de waarde niet te hoog vastgesteld. Volgens belanghebbende heeft de taxateur van de gemeente in de beroepsfase gezegd dat bij een hertaxatie de waarde altijd lager wordt vastgesteld. Echter, het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt, nu belanghebbende wist danwel behoorde te weten dat de taxateur niet bevoegd was om de waarde te verminderen.

Belanghebbende heeft de woning in de loop van 1995 gekocht voor f 139.000. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de door belanghebbende betaalde koopprijs niet de waarde in het economische verkeer van de woning weergeeft op het tijdstip van het aangaan van de koopovereenkomst. Voorts blijkt uit het taxtatierapport van de gemeente niet dat bij de waardebepaling rekening is gehouden met een waardestijging als gevolg van verbetering van meer dan f 25.000. Het hof stelt de waarde vast op f 136.000.

taxatie, waarde

parkeervergunning