Aflevering 8

Gepubliceerd op 19 februari 2015

NTFR 2015/687 - Indexatielast overgedragen pensioenverplichting niet aftrekbaar ondanks verhaal op dga

ECLI:NL:PHR:2014:2729, datum uitspraak 18-12-2014, publicatiedatum 23-01-2015
Aflevering 8, gepubliceerd op 19-02-2015 met annotatie van dr. W. Bruins Slot
Belanghebbende heeft voor haar dga een pensioenregeling getroffen en daartoe in eigen beheer een pensioenvoorziening gevormd. Na ingangsdatum zal het pensioen aangepast worden aan de dan vigerende stijging van lonen en prijzen (na-indexatie). Belanghebbende heeft de verplichting per 31 december 2005 overgedragen aan een (niet gevoegde) dochter. Zij is daardoor € 1.903.753 aan die dochter verschuldigd geworden. Deze overnamevergoeding is hoger dan de boekwaarde van haar pensioenvoorziening per 31 december 2005. De belanghebbende heeft het meerdere ten laste van haar belastbare winst 2005 gebracht. De inspecteur heeft het belastbare bedrag op basis van art. 3.26 Wet IB 2001 gecorrigeerd door de in de overnamevergoeding begrepen indexatielasten niet in aftrek toe te laten. In geschil is of de correctie ex art. 3.26 Wet IB 2001 terecht is aangebracht.

NTFR 2015/688 - Art. 3.29 Wet IB 2001 van toepassing bij overgenomen pensioenverplichting

ECLI:NL:PHR:2014:2730, datum uitspraak 18-12-2014, publicatiedatum 23-01-2015
Aflevering 8, gepubliceerd op 19-02-2015 met annotatie van dr. W. Bruins Slot
De moedervennootschap van belanghebbende heeft voor haar dga in eigen beheer een pensioenvoorziening getroffen, alsmede een voorziening voor lijfrenteverplichtingen. Belanghebbende heeft die verplichtingen per 31 december 2005 overgenomen tegen een overnamevergoeding ad in totaal € 3.031.935. De netto actuariële vergoeding voor de pensioenverplichting is berekend op basis van: (i) sterftetabel GBM/GBV 1995-2000 met leeftijdsterugstelling van vijf jaar voor mannen en zes jaar voor vrouwen, (ii) rekenrente ad 3,23% en (iii) na-indexatie ad 3%. Bij de bepaling van haar belastbare winst 2005 ad nihil heeft belanghebbende de balanswaarde van de overgenomen pensioen- en lijfrenteverplichtingen per 31 december 2005 gesteld op de daarvoor door haar ontvangen overnamevergoedingen. De inspecteur meent dat de verplichtingen moeten worden gewaardeerd met inachtneming van art. 3.29 Wet IB 2001 en – voor de pensioenverplichting – art. 8, lid 6, Wet VPB 1969.

NTFR 2015/690 - Onderscheid aftrekbare kosten winst-/resultaatgenieters en loongerechtigden is niet discriminatoir

ECLI:NL:RBNNE:2014:5795, datum uitspraak 27-11-2014, publicatiedatum 10-12-2014
Aflevering 8, gepubliceerd op 19-02-2015 met annotatie van mr. J. Nieuwenhuizen
Belanghebbende is schilder van beroep en staat in dienstbetrekking tot meerdere inhoudingsplichtigen. Voor de vervulling van deze dienstbetrekkingen maakt hij gebruik van zijn privé-auto, waarvoor hij een (forfaitaire) vergoeding ontvangt. Belanghebbende stelt dat hij ten onrechte anders wordt behandeld dan winst- en resultaatgenieters die hun reiskosten tot een forfaitair bedrag ten laste van de belastbare winst of resultaat kunnen brengen. Met een verwijzing naar het oordeel van de wetgever dat die ongelijke behandeling voortkomt uit de situatie dat winst- en resultaatgenieters en loongerechtigden feitelijk en rechtens geen gelijke gevallen zijn, acht de rechtbank geen strijd aanwezig met het non-discriminatiegebod van art. 14 EVRM of art. 26 IVBPR. Voor het onderscheid tussen loongerechtigden die met het openbaar vervoer reizen en een reisaftrek kunnen toepassen en zij die dat niet doen en daarom geen recht hebben op reisaftrek, acht de rechtbank in de wil van de wetgever om het vervoer per openbaar vervoer te stimuleren een objectieve en redelijke rechtvaardigingsgrond aanwezig, zodat er evenmin strijd met het non-discriminatiegebod is.

NTFR 2015/691 - Brief over extraterritoriale kosten

Aflevering 8, gepubliceerd op 19-02-2015
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft, mede namens de staatssecretaris van Financiën, een brief aan de Tweede Kamer gestuurd met uitleg over de extraterritoriale kostenregeling in de loonbelasting. Op een krantenartikel over misstanden in de bouwsector en op Kamervragen over het convenant dat de uitzendsector heeft gesloten met de Belastingdienst gaat hij nader in als een hiernaar lopend onderzoek is afgerond. Wel geeft hij algemene informatie hierover.

NTFR 2015/692 - Afkoopsom huurovereenkomst kan niet als verlies in aanmerking worden genomen

ECLI:NL:HR:2015:277, datum uitspraak 13-02-2015, publicatiedatum 13-02-2015
Aflevering 8, gepubliceerd op 19-02-2015
Belanghebbende is directeur en enig aandeelhouder van C bv, de moeder van D bv. D bv oefent haar bedrijf uit in een gehuurd pand. Op instigatie van de verhuurder van het pand heeft belanghebbende het huurcontract ondertekend als ‘medehuurder’. De huurovereenkomst is aangegaan op 1 april 2002 voor een periode van vijf jaar met stilzwijgende verlenging van vijf jaar. De opzegtermijn van de huurovereenkomst is een jaar. In 2005 en 2006 komt D bv in fiscale problemen door (navorderings-)aanslagen LB en OB. In 2008 legt D bv haar bedrijf stil. De huurovereenkomst wordt afgekocht voor € 40.000, waarvan belanghebbende € 36.000 voor zijn rekening neemt. Belanghebbende wenst dit bedrag in 2008 op de voet van art. 3.92, lid 1, Wet IB 2001 als negatief row in aanmerking te nemen. Partijen verschillen van mening over de uitleg van de huurovereenkomst. Meer in het bijzonder is aan de orde de vraag in welke hoedanigheid belanghebbende, naast zijn kwaliteit van middellijk enig bestuurder van D bv, de huurovereenkomst heeft ondertekend en heeft gehandeld ten tijde van de verlenging van deze overeenkomst. Mede gelet op de financiële problemen van D bv, heeft belanghebbende, naar het oordeel van Hof Den Bosch (NTFR 2014/2136), volstrekt onzakelijk gehandeld door uiterlijk in maart 2006, zonder enige vergoeding van de bv te bedingen, zijn (mede)huurderschap niet op te zeggen per 1 april 2007. Aldus heeft belanghebbende willens en wetens zonder enige tegenprestatie een niet onaanzienlijk risico aanvaard, hetgeen een willekeurige derde nimmer zou hebben gedaan. Het door belanghebbende aanvaarden van dit risico is slechts te verklaren uit zijn middellijk enig aandeelhouderschap in D bv. De betaling door belanghebbende van € 36.000 aan de verhuurder van het pand is aan te merken als een indirecte storting van kapitaal door belanghebbende in D bv. Van een negatief row is derhalve geen sprake. Nu D bv in het in geding zijnde jaar niet is ontbonden kan geen oordeel worden gegeven over de vraag of deze betaling als verlies uit aanmerkelijk belang in aanmerking kan worden genomen (vgl. HR 28 februari 2014, nr. 12/03526, NTFR 2014/911).

NTFR 2015/693 - Redelijke schatting inkomen aan de hand van loonstrook

ECLI:NL:HR:2015:293, datum uitspraak 13-02-2015, publicatiedatum 13-02-2015
Aflevering 8, gepubliceerd op 19-02-2015
Aan belanghebbende is ambtshalve een aanslag IB/PVV 2009 opgelegd, omdat hij geen aangifte heeft ingediend. De inspecteur heeft het inkomen van belanghebbende geschat op € 35.000. Belanghebbende stelt dat hij een inkomen van € 10.244 had. Hof Amsterdam (NTFR 2014/2272) heeft geoordeeld dat de inspecteur de aanslag niet naar willekeur heeft vastgesteld. Uit de door de inspecteur overgelegde loonstrook en werkgeversverklaring kan worden afgeleid dat belanghebbende naast een uitkering nog ruim € 50.000 aan loon uit een dienstbetrekking heeft genoten. Daarmee heeft de inspecteur het inkomen eerder te laag dan te hoog geschat.

NTFR 2015/698 - Geen verplichte belaste vrijval pensioenverplichtingen in eerste jaar van naar Nederland verplaatste pensioen-bv

ECLI:NL:GHARL:2014:9138, datum uitspraak 25-11-2014, publicatiedatum 05-12-2014
Aflevering 8, gepubliceerd op 19-02-2015 met annotatie van mr. H. Lohuis
Belanghebbende, een Nederlandse pensioen-bv, is feitelijk gevestigd op Curaçao. Sinds 1994 wordt geen pensioen meer opgebouwd. Per 1 januari 2009 is de feitelijke leiding van belanghebbende verplaatst naar Nederland. Hierdoor is belanghebbende onbeperkt binnenlands belastingplichtig geworden. In de openingsbalans zijn de pensioenverplichtingen gewaardeerd naar de waarde in het economische verkeer. Onder toepassing van de jaarwinstbepalingen van art. 3.29 Wet IB 2001 en art. 8, lid 6, Wet VPB 1969 heeft de inspecteur de pensioenverplichtingen in de eindbalans van het eerste jaar op een lager bedrag gewaardeerd. In verband hiermee heeft de inspecteur een belaste gedeeltelijke vrijval van de pensioenverplichting in aanmerking genomen. De rechtbank heeft de inspecteur in het gelijk gesteld. In hoger beroep heeft belanghebbende zich op Europees recht beroepen. Het hof zoomt evenwel in op nationaal recht en zet uiteen, onder meer onder verwijzing naar de discussie bij de openingsbalansproblematiek bij directiepensioenlichamen, dat genoemde wetsbepalingen slechts zien op mutaties van pensioenverplichtingen die zich in een bepaald jaar voordoen. Die bepalingen laten pensioenverplichtingen die in de openingsbalans naar de WEV worden gewaardeerd, in de eindbalans van het eerste jaar van de belastingplicht onaangetast. Voorts wijst het hof nog op het overgangsrecht dat is gebaseerd op de zogenoemde bevriezingsmethode. Ook die methode staat aan de door de inspecteur bepleite vrijval in de weg.

NTFR 2015/699 - Analyse opbrengsten vennootschapsbelasting 2000-2011

Aflevering 8, gepubliceerd op 19-02-2015
De staatssecretaris heeft een brief aan de Tweede Kamer gezonden over de opbrengst van vennootschapsbelasting in de periode 2000-2011. In de brief wordt ingegaan op het gegeven dat in deze periode de opbrengst van de vennootschapsbelasting met 26% is teruggelopen, terwijl de commerciële winst van ondernemingen in Nederland is gestegen.

NTFR 2015/700 - Rechten uit family trust komen toe aan belanghebbende: geen vermindering van schenkingsrecht

ECLI:NL:PHR:2014:1860, datum uitspraak 30-09-2014, publicatiedatum 24-10-2014
Aflevering 8, gepubliceerd op 19-02-2015 met annotatie van mr. M.B. Lucas Luijckx
De vader van belanghebbende heeft in 2000 een trust naar het recht van de staat New York opgericht en heeft daarin door inbreng onder trustverband vermogen afgezonderd. Het doel van de trust is het in stand houden en op termijn aanwenden van het vermogen ten gunste van de (destijds nog zeer jonge) dochter: belanghebbende. In de trustakte is bepaald dat tot belanghebbende de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt ‘the Trustee may pay so much of the net income of the Trust to (belanghebbende) as shall, in the Trustee’s absolute discretion, be required, for her reasonable comfort and enjoyment’. Vanaf het moment dat belanghebbende de leeftijd van 21 jaar bereikt, heeft zij recht op jaarlijkse uitkeringen uit de trust ten belope van een bepaald percentage van het trustvermogen en bij het bereiken van de 50-jarige leeftijd verkrijgt belanghebbende het restant. Bij overlijden van belanghebbende dient het eventueel op dat moment nog aanwezige trustvermogen in overeenstemming met haar testament te worden uitgekeerd.

NTFR 2015/703 - Activiteiten van paranormaal therapeut zijn vrijgesteld

ECLI:NL:PHR:2014:1731, datum uitspraak 15-07-2014, publicatiedatum 19-09-2014
Aflevering 8, gepubliceerd op 19-02-2015 met annotatie van mr. A. Vroon
Belanghebbende is paranormaal therapeut. Hij behandelt zowel patiënten met psychische klachten als patiënten met lichamelijke klachten. Volgens belanghebbende zijn zijn activiteiten vrijgesteld van omzetbelasting op grond van art. 11, lid 1, onderdeel g, sub 1, Wet OB 1968. Subsidiair voert hij aan dat zijn activiteiten (rechtstreeks) vallen onder de richtlijnvrijstelling voor medische verzorging. Het hof achtte de vrijstelling van toepassing.

NTFR 2015/704 - Verwijzende rechter moet nagaan of sprake is van verhuur van onroerend goed

Aflevering 8, gepubliceerd op 19-02-2015 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Een gemeentelijk overheidsbedrijf (Régie) exploiteert het voor € 6.428.579,97 verhoogd met € 1.350.001,79 aan btw verworven voetbalstadion Luc Varenne. Op 25 augustus 2003 heeft Régie met een voetbalclub (RFCT) een contract gesloten waarbij RFCT tegen vergoeding de installaties van het voetbalstadion gebruikt. Régie heeft het volledige bedrag aan btw over de verkrijging van deze installaties in aftrek gebracht. Naar aanleiding van twee onderzoeken bij Régie in 2004 en 2006 heeft de Belgische belastingadministratie zich op het standpunt gesteld dat Régie voor de toepassing van de btw verschillende soorten handelingen verricht, namelijk: belaste handelingen die recht op aftrek van doen ontstaan; onbelastbare handelingen die geen recht op aftrek van de voorbelasting doen ontstaan, zoals de terbeschikkingstelling, gratis en om niet, van bepaalde installaties van het voetbalstadion aan RFCT, en van de btw-vrijgestelde handelingen waarvoor geen recht op aftrek van de betaalde voorbelasting bestaat. De Belgische belastingadministratie heeft de terbeschikkingstelling van bepaalde installaties van dat stadion aan RFCT volgens de bewoordingen van het met Régie gesloten contract aangemerkt als vrijgestelde verhuur van onroerende goederen. Volgens de Belgische belastingadministratie kan Régie de voorbelasting voor slechts 36% in aftrek brengen. Een naheffingsaanslag wordt opgelegd voor ten onrechte afgetrokken btw. Op een vraag van de verwijzende Belgische rechter verklaart het HvJ voor recht dat art. 13, B, sub b, Zesde Richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat de terbeschikkingstelling, onder bezwarende titel, van een voetbalstadion krachtens een overeenkomst waarbij de eigenaar zich bepaalde rechten en voorrechten voorbehoudt en verschillende diensten verstrekt, namelijk instandhouding, schoonmaak, onderhoud en aanpassing aan de geldende normen, die goed zijn voor 80% van de contractuele vergoeding, in beginsel geen verhuur van onroerende goederen in de zin van deze bepaling vormt. De verwijzende rechter dient dit na te gaan.

NTFR 2015/707 - MRB: geen strijd gelijkheidsbeginsel doordat particulieren geen recht hebben op verlaagde tarief bestelauto’s

ECLI:NL:RBGEL:2014:7261, datum uitspraak 25-11-2014, publicatiedatum 25-11-2014
Aflevering 8, gepubliceerd op 19-02-2015 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende (X) was eigenaar en kentekenhouder van een bestelauto in de zin van de Wet MRB. Tot 1 januari 2005 gold het lage bestelautotarief. X is geen btw-ondernemer. Als gevolg van de wetswijziging van de Wet MRB per 1 januari 2005 geldt voor X sinds die datum niet langer het lage bestelautotarief. X betoogt dat sinds het arrest van de Hoge Raad van 10 september 2010 (NTFR 2010/2189), waarin is geoordeeld dat art. 24b Wet MRB niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, het ondernemersbegrip in de Wet OB 1968 zodanig is verruimd dat het daardoor niet langer een objectief middel vormt voor het maken van onderscheid tussen particulieren en ondernemers in de Wet MRB. Voorts betoogt X dat het criterium dat de bestelauto door de ondernemer voor ten minste 10% voor ondernemersactiviteiten moet worden gebruikt dermate laag en moeilijk toetsbaar is dat het onderscheid in gebruik van de bestelauto tussen de btw-ondernemer en de particulier niet de basis kan vormen voor het tariefverschil in de MRB en daarom geen objectieve en redelijke rechtvaardiging kan vormen voor het gemaakte onderscheid.

NTFR 2015/711 - De dagen waarop de vakantiewoning leegstond tellen mee voor de berekening van forensenbelasting

ECLI:NL:GHAMS:2014:5732, datum uitspraak 30-10-2014, publicatiedatum 21-01-2015
Aflevering 8, gepubliceerd op 19-02-2015 met annotatie van mr. M.P. van der Burg
Belanghebbende is eigenaar van een recreatiewoning. Hij heeft zijn hoofdverblijf elders. Hij verhuurt de vakantiewoning via een verhuurbemiddelaar. In 2010 heeft belanghebbende de vakantiewoning 41 dagen zelf in gebruik gehad en is de vakantiewoning 109 dagen verhuurd geweest. Aan belanghebbende is een aanslag forensenbelasting opgelegd. Het hof overweegt dat de door belanghebbende met de verhuurbemiddelaar gesloten overeenkomst op zichzelf voorziet in een doorlopende verhuuropdracht. Echter, op grond van de inhoud van die overeenkomst kan niet worden geconcludeerd dat de verhuuropdracht gedurende het kalenderjaar een zodanige beperking voor belanghebbende met zich brengt dat moet worden gezegd dat de woning voor belanghebbende (en zijn gezin) niet meer beschikbaar wordt gehouden. De omstandigheid dat in de overeenkomst voorwaarden met betrekking tot de te verhuren perioden zijn opgenomen, doet niet af aan de beschikbaarheid van de woning gedurende de overige perioden van het jaar. Met Rechtbank Noord-Holland is het hof van oordeel dat 215 dagen waarop de woning heeft leeggestaan meetellen bij de berekening van de periode gedurende welke de woning beschikbaar is gehouden voor belanghebbende en zijn gezin. Hieruit vloeit voort dat de woning belanghebbende in 2010 gedurende meer dan 90 dagen ter beschikking stond.

NTFR 2015/714 - A-G IJzerman belicht maatstaven voor invulling begrip 'meer dan 90 dagen beschikbaar houden' van recreatiewoning in kader van forensenbelasting

ECLI:NL:PHR:2014:2731, datum uitspraak 22-12-2014, publicatiedatum 23-01-2015
Aflevering 8, gepubliceerd op 19-02-2015 met annotatie van mr. M.P. van der Burg
Belanghebbende is eigenaar van een recreatiewoning in de gemeente A. Zijn hoofdverblijf is elders. Hij verhuurt de recreatiewoning indirect voor korte periodes via een bemiddelingsbureau aan diverse huurders. In de verhuurbemiddelingsovereenkomst heeft belanghebbende aan dat bureau het exclusieve recht verleend om op naam van het bureau en voor rekening en risico van de eigenaar de recreatiewoning te verhuren aan derden. Belanghebbende heeft als eigenaar het recht de recreatiewoning per kalenderjaar voor een periode van maximaal 90 dagen voor eigen gebruik terug te huren. Belanghebbende is aangeslagen voor de forensenbelasting. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2014/808) is dat niet terecht, omdat uit de verhuurbemiddelingsovereenkomst volgt dat belanghebbende de woning in 2011 gedurende niet meer dan 90 dagen beschikbaar kon houden voor gebruik door hemzelf of zijn gezin.

NTFR 2015/715 - Aanslag niet binnen termijn op voorgeschreven wijze bekend gemaakt

ECLI:NL:HR:2015:65, datum uitspraak 16-01-2015, publicatiedatum 16-01-2015
Aflevering 8, gepubliceerd op 19-02-2015 met annotatie van mr. C.J.D. Warren
Belanghebbende is in 2004 geëmigreerd naar Zwitserland. In 2007 is belanghebbende binnen Zwitserland verhuisd naar een ander adres. Met dagtekening 7 december 2007 heeft de inspecteur het aanslagbiljet IB 2004 verzonden aan het oude Zwitserse adres. Na verwijzing (HR 13 juli 2012, nr. 10/05309, NTFR 2012/1822) heeft Hof Amsterdam (10 oktober 2013, nr. 12/00538, NTFR 2013/2885) geoordeeld dat de aanslag tijdig is vastgesteld, ondanks dat de onjuiste adressering aan de Belastingdienst was te wijten. Onder verwijzing naar HR 18 april 2014, nr. 13/04796, NTFR 2014/1403 vernietigt de Hoge Raad dit oordeel. De Hoge Raad concludeert dat de aanslag niet binnen de aanslagtermijn op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt en dat de aanslag derhalve niet binnen de termijn van art. 11, lid 3, eerste volzin, AWR is vastgesteld. Blijft nog de vraag of de aanslagtermijn vanwege verleend uitstel is verlengd. Daarvoor wordt de zaak verwezen. Verder overweegt de Hoge Raad dat de emigratie een fictieve vervreemding voor de aanmerkelijkbelangregeling vormt, dat ter zake van dat voordeel onderhavige aanslag is opgelegd, en dat deze heffing niet in strijd is met de goede trouw die bij de uitlegging van het belastingverdrag met Zwitserland in acht genomen moet worden. Voorts is de proceskostenvergoeding niet goed vastgesteld, omdat ook voor de schriftelijke reactie na verwijzing een 0,5 punt dient te worden toegekend.

NTFR 2015/716 - Dat gemachtigde anders dan advocaat een volmacht moet overleggen is niet discriminatoir

ECLI:NL:HR:2015:157, datum uitspraak 30-01-2015, publicatiedatum 30-01-2015
Aflevering 8, gepubliceerd op 19-02-2015 met annotatie van mr. I.R.J. Thijssen
Gemachtigde X heeft namens A beroep in cassatie ingesteld. De griffier van de Hoge Raad heeft bij aangetekende brief aan X verzocht om een volmacht te verstrekken. X heeft niet aan dit verzoek voldaan. X stelt dat hij de aangetekend brief niet heeft ontvangen. Volgens de Hoge Raad komt dit voor risico van X, nu is gebleken dat de brief op het door X opgegeven adres in ontvangst is genomen door een persoon met wie X samen een kantoorruimte huurt en met wie X heeft afgesproken dat zij over en weer zorg dragen voor het aannemen van de voor hen bestemde post. Verder heeft X nog aangevoerd dat hij als rechtsbijstandverlener ten onrechte anders wordt behandeld dan een advocaat van wie op grond van art. 8:24 Awb geen volmacht wordt gevraagd. Ook dit betoog kan niet slagen. Een advocaat is gebonden aan specifiek voor zijn beroep geldende voorschriften en verkeert daarom in een andere positie dan een rechtsbijstandverlener die niet de hoedanigheid van advocaat heeft. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep niet-ontvankelijk.

NTFR 2015/717 - Verwijzingsopdracht omvat ook het bewijs van het beboetbare feit

ECLI:NL:GHAMS:2014:5774, datum uitspraak 18-12-2014, publicatiedatum 14-01-2015
Aflevering 8, gepubliceerd op 19-02-2015 met annotatie van mr. J.M. van der Vegt
In het hieraan voorafgaande arrest van de Hoge Raad van 24 januari 2014 (nr. 12/03498, NTFR 2014/605), waarin de Hoge Raad de zaak heeft verwezen naar het hof, zag de verwijzingsopdracht – naar het oordeel van het hof – op de eliminatie van de factor 1,5 en de daaruit voortvloeiende herrekening van de navorderingsaanslagen. Gesteld noch gebleken is dat de door de inspecteur gemaakte herrekening van de navorderingsaanslagen, zoals deze voortvloeit uit de eliminatie van de factor 1,5, onjuist is. Het hof heeft deze herrekening dan ook overgenomen.

NTFR 2015/718 - Verwijzingsopdracht ziet alleen op de eliminatie van de factor 1,5

ECLI:NL:GHAMS:2014:5771, datum uitspraak 18-12-2014, publicatiedatum 14-01-2015
Aflevering 8, gepubliceerd op 19-02-2015 met annotatie van mr. W.E. Nent-Vroomen
In het hieraan voorafgaande arrest van de Hoge Raad van 24 januari 2014 (nr. 12/03501, NTFR 2014/605) waarin de Hoge Raad de zaak heeft verwezen naar het hof, zag de verwijzingsopdracht – naar het oordeel van het hof – op de eliminatie van de factor 1,5 en de daaruit voortvloeiende herrekening van de navorderingsaanslagen. Gesteld noch gebleken is dat de door de inspecteur gemaakte herrekening van de navorderingsaanslagen, zoals deze voortvloeit uit de eliminatie van de factor 1,5, onjuist is. Het hof heeft deze herrekening dan ook overgenomen.

NTFR 2015/720 - Navordering met boeten voor verzwegen contante betalingen voor geleverd metaalafval is terecht

ECLI:NL:GHARL:2014:9532, datum uitspraak 02-12-2014, publicatiedatum 19-12-2014
Aflevering 8, gepubliceerd op 19-02-2015 met annotatie van E.P. Hageman LLM
Belanghebbende is directeur/enig aandeelhouder van G bv. Deze vennootschap heeft metaalafval geleverd aan H bv, een afvalverwerkingsbedrijf. Volgens de administratie van H bv is G bv zowel per bank als per kas betaald. In de administratie van G bv ontbreken echter de contante betalingen. Volgens de inspecteur heeft G bv de contante betalingen opzettelijk buiten haar boekhouding gehouden en als verkapte uitdeling van winst aan belanghebbende doen toekomen. In verband hiermee heeft hij belanghebbende de onderhavige navorderingsaanslagen met vergrijpboeten opgelegd. Het hof stelt voorop dat de navorderingsaanslagen tijdig zijn opgelegd, omdat aan de toenmalige gemachtigde van belanghebbende in het kader van de ‘maatwerkkaderregeling’ op verzoek duidelijk kenbaar uitstel is verleend voor het doen van de aangiften. Vervolgens acht het hof de inspecteur geslaagd in zijn bewijslast dat sprake is, kort gezegd, van verkapte uitdelingen aan belanghebbende. Daarom is terecht nagevorderd. Ook de boeten zijn volgens het hof terecht aan belanghebbende opgelegd, omdat aannemelijk is dat belanghebbende opzettelijk de winst uit aanmerkelijk belang niet in zijn aangiften heeft verantwoord en dat het aan zijn opzet is te wijten dat de aanslagen tot te lage bedragen zijn vastgesteld. In het kader van straftoemeting en ‘de redelijke termijn’ worden de boeten echter gematigd.

NTFR 2015/721 - Informatiebeschikking voor KB-Luxbankrekeninghouder is terecht vastgesteld

ECLI:NL:GHARL:2014:9831, datum uitspraak 17-12-2014, publicatiedatum 09-01-2015
Aflevering 8, gepubliceerd op 19-02-2015 met annotatie van mr. drs. R. Steenman
Naar aanleiding van een microfiche en een in het kader van het Rekeningenproject opgemaakt proces-verbaal heeft de inspecteur geconcludeerd dat belanghebbende in 1994 een verzwegen bankrekening bij KB-Lux had. Voor het jaar 2009 heeft de inspecteur belanghebbende op de voet van art. 47 AWR verzocht informatie over de bankrekening te verstrekken. Belanghebbende heeft ontkend een bankrekening te hebben gehad bij KB-Lux. Vervolgens heeft de inspecteur een informatiebeschikking vastgesteld. Belanghebbende bestrijdt de rechtsgeldigheid van deze informatiebeschikking, evenwel zonder succes. Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat aannemelijk is dat belanghebbende in 1994 beschikte over bedoelde bankrekening met een aanzienlijk tegoed. Omdat een dergelijk tegoed in het algemeen niet uit het vermogen van een rekeninghouder pleegt te verdwijnen, heeft de inspecteur voor 2009 een mogelijk heffingsbelang. Daarom rust volgens het hof op belanghebbende de plicht te antwoorden op de door de inspecteur gestelde vragen. Nu hij dit niet heeft gedaan, is de informatiebeschikking volgens het hof terecht vastgesteld. Het hof geeft belanghebbende alsnog een termijn om de gestelde vragen te beantwoorden.

NTFR 2015/722 - Informatiebeschikking voor eerder strafrechtelijk veroordeelde KB-Luxbankrekeninghouder is terecht vastgesteld

Aflevering 8, gepubliceerd op 19-02-2015 met annotatie van mr. R.W.J. Kerckhoffs
Belanghebbende is voor de jaren 1995 t/m 1998 strafrechtelijk veroordeeld voor een voor de Nederlandse fiscus verzwegen KB-Luxrekening. Daarbij is geoordeeld dat op 1 januari 1994 sprake was van een aanzienlijk saldo. De inspecteur heeft voor het jaar 2009 op de voet van art. 47 AWR belanghebbende verzocht informatie te verstrekken. Belanghebbende ontkent rekeninghouder te zijn (geweest). De inspecteur heeft vervolgens de onderhavige informatiebeschikking vastgesteld. Volgens het hof is dat terecht. Het verzoek steunt op de strafrechtelijke veroordeling en op de ervaringsregel dat een aanzienlijk tegoed in het algemeen niet uit het vermogen van de rekeninghouder pleegt te verdwijnen. Gelet hierop was de inspecteur gerechtigd op de voet van art. 47 AWR vragen te stellen. Belanghebbende heeft de gestelde vragen niet naar behoren beantwoord. Het hof geeft belanghebbende alsnog een termijn om aan de informatieverplichting te voldoen.

NTFR 2015/725 - Informatiebeschikkingen wegens schending administratieplicht door fiscale eenheid ten dele terecht opgelegd

ECLI:NL:RBNNE:2014:6386, datum uitspraak 27-11-2014, publicatiedatum 07-01-2015
Aflevering 8, gepubliceerd op 19-02-2015 met annotatie van mr. N. ten Broek
Belanghebbende vormt met A bv en Y bv een fiscale eenheid voor de omzetbelasting en voor de vennootschapsbelasting. A bv exploiteert speelautomaten en Y bv exploiteert en handelt in onroerende zaken. Aan belanghebbende zijn over meerdere jaren informatiebeschikkingen VPB en DB gegeven wegens het niet voldoen aan de administratie- en bewaarplicht. Aan de fiscale eenheid is ter zake daarvan ook een informatiebeschikking voor de omzetbelasting opgelegd. De rechtbank stelt voorop dat weliswaar sprake is van een informatiebeschikking per belastingmiddel en belastingplichtige, maar dat er, nu er tot de fiscale eenheid meerdere rechtspersonen behoren met eigen activiteiten, sprake is van twee administraties, namelijk die van A bv en van Y bv. De rechtbank stelt de rechtmatigheid van de informatiebeschikkingen vast per administratie. Nu voor de dividendbelasting geen sprake is van een fiscale eenheid en de inspecteur voor de dividendbelasting niet stelt dat de administratieplicht door belanghebbende is geschonden, is die informatiebeschikking ten onrechte genomen. De tellerbriefjes in de administratie van A bv bevatten onvolkomenheden op grond waarvan de rechtbank van oordeel is dat de administratieplicht door A bv over de jaren 2006 en 2007 wel is geschonden en wel zodanig dat die omkering en verzwaring van de bewijslast rechtvaardigt. Voor het jaar 2005 heeft de inspecteur geen stukken overgelegd. Voor extrapolatie is onvoldoende grond, zodat voor dat jaar de informatiebeschikking ten onrechte is gegeven. De gebreken in de administratie van Y bv, zoals de afwezigheid van huurovereenkomsten, zijn van onvoldoende gewicht om te oordelen dat haar administratieplicht is geschonden. De rechtbank concludeert dat de informatiebeschikkingen deels ten onrechte zijn gegeven.

NTFR 2015/727 - Nemo-teneturbeginsel ziet ook op documenten

ECLI:NL:PHR:2014:2728, datum uitspraak 19-12-2014, publicatiedatum 23-01-2015
Aflevering 8, gepubliceerd op 19-02-2015 met annotatie van mr. M.J.A. Castelijn
Op basis van gegevens verstrekt door de Belgische Bijzondere belastinginspectie is in maart 2007 binnen de Belastingdienst het project Bank Zonder Naam van start gegaan. Belanghebbende is op basis van de ontvangen gegevens door de inspecteur geïdentificeerd als rekeninghouder van Van Lanschot Bankiers Luxembourg SA. Bij brief van 7 maart 2007 heeft de inspecteur aan belanghebbende gegevens en inlichtingen gevraagd omtrent in het buitenland aangehouden bankrekeningen. Belanghebbende en zijn echtgenote hebben bij brief van 28 maart 2007 respectievelijk 13 juli 2007 geweigerd informatie te verstrekken. De inspecteur heeft vervolgens navorderingsaanslagen IB/PVV 1995 en VB 1996 met verhogingen opgelegd, waarbij hij is uitgegaan van geschatte bedragen. Bij vonnis in kort geding heeft de voorzieningenrechter bevolen dat belanghebbende en zijn echtgenote (alsnog) dienen te verklaren of zij na 31 december 1995 buitenlandse bankrekeningen hebben aangehouden dan wel nog aanhouden en dat bij een bevestigend antwoord opgaaf moet worden gedaan van die buitenlandse rekeningen met verstrekking van bescheiden. Bij brief van 9 december 2008 heeft belanghebbende uitvoering gegeven aan het vonnis van de voorzieningenrechter.

NTFR 2015/728 - Uitsluiting van fiscaalrechtelijke gebruik in lopende belastingprocedures van afgedwongen informatie

ECLI:NL:PHR:2014:2347, datum uitspraak 19-12-2014, publicatiedatum 02-02-2015
Aflevering 8, gepubliceerd op 19-02-2015 met annotatie van mr. M.J.A. Castelijn
Belanghebbende is geïdentificeerd als rekeninghouder bij de Kredietbank Luxembourg (KB-Lux). De inspecteur heeft hem verzocht informatie te verstrekken over zijn buitenlandse bankrekening(en). Belanghebbende heeft ontkend over buitenlandse bankrekeningen te beschikken. Desondanks zijn aan belanghebbende navorderingsaanslagen en vergrijpboeten opgelegd. Over 2009 en 2010 zijn door de inspecteur informatiebeschikkingen ex art. 52a AWR opgelegd. Tevens heeft de Staat bij de Voorzieningenrechter Amsterdam tegen belanghebbende een bevel onder dwangsom gevorderd om opgaaf te doen welke buitenlandse bankrekeningen hij vanaf 31 januari 1994 heeft aangehouden en daarover informatie te verstrekken. De voorzieningenrechter heeft belanghebbende daartoe veroordeeld en een dwangsom opgelegd van € 2.500 per dag met een maximum van € 100.000, met de restrictie dat de verstrekte informatie alleen mag worden gebruikt voor belastingheffing en niet ten grondslag kan worden gelegd aan fiscale of strafrechtelijke sancties. De civiele kamer van Hof Amsterdam (NTFR 2014/2160) besliste dat zowel mondelinge als schriftelijke informatie (inclusief kopieën van bankafschriften en andere bescheiden) die in deze situatie door de Staat wordt verkregen, als ‘wilsafhankelijk materiaal’ moet worden aangemerkt. Het hof stelde de dwangsom vast op € 2.500 per dag met een maximum van € 500.000, maar bepaalde dat alle onder deze dwangsomdreiging door belanghebbende gegeven informatie alleen mag worden gebruikt voor de belastingheffing. Zowel de Staat als belanghebbende hebben cassatieberoep ingesteld.

NTFR 2015/729 - Navordering wegens verzwegen buitenlands vermogen houdt stand

ECLI:NL:HR:2015:275, datum uitspraak 13-02-2015, publicatiedatum 13-02-2015
Aflevering 8, gepubliceerd op 19-02-2015
Belanghebbende woonde tot 1998 in Nederland, daarna in Duitsland. Van de Duitse belastingautoriteiten heeft de inspecteur verschillende keren informatie ontvangen dat belanghebbende over aanzienlijke sommen geld zou beschikken op Duitse rekeningen en dat hij in 1998 daarop aanzienlijke bedragen zou hebben gestort. Na onderzoek heeft de inspecteur navorderingsaanslagen IB 1995 en 1996 opgelegd alsmede navorderingsaanslagen VB 1996 en 1997. Daarbij zijn boeten (verhogingen) van 50% opgelegd. Hof Arnhem-Leeuwarden heeft onder meer geoordeeld dat de navorderingsaanslagen IB 1995 en VB 1996, die de dagtekening 31 december 2007 dragen, tijdig, dat wil zeggen binnen de twaalfjaarstermijn, zijn opgelegd (NTFR 2013/910). Voorts acht het hof het communautaire evenredigheidsbeginsel niet geschonden. Het is, nu belanghebbende geen informatie heeft verstrekt, te begrijpen dat de inspecteur de Duitse belastingautoriteiten heeft verzocht om nadere informatie en dat hij de uitkomst hiervan heeft afgewacht. De door belanghebbende genoemde termijnen van dertien maanden respectievelijk twee jaar kunnen in dat perspectief bezien door de beugel. Verder acht het hof de inspecteur erin geslaagd aannemelijk te maken dat de vereiste aangiften niet zijn gedaan, hetgeen voor de enkelvoudige belasting tot omkering en verzwaring van de bewijslast leidt. Belanghebbende is hierin niet geslaagd. De schatting is niet onredelijk. Wat de boeten betreft slaagt de inspecteur erin opzet bij belanghebbende aannemelijk te maken. De opgelegde boeten zijn passend en geboden. Matiging vanwege de omkering van de bewijslast is niet aan de orde, aldus het hof.

NTFR 2015/731 - Strijd met vereiste van voortvarendheid: aanvraag i.v.m. controle 7 maanden blijven liggen

Aflevering 8, gepubliceerd op 19-02-2015
Mevrouw Erva1 diende in november 2013 bij de Belastingdienst/Toeslagen voor de eerste keer een aanvraag zorgtoeslag in. Omdat haar aanvraag aan een nadere controle was onderworpen, werd in het geautomatiseerd systeem van Toeslagen een blokkade aangebracht. Na afronding van deze controle werd de blokkade niet automatisch opgeheven. Pas na een telefoontje van mevrouw Erva werd de blokkade ontdekt en opgeheven. Vervolgens werd de aanvraag door Toeslagen verder afgewikkeld en de toeslag uitbetaald in juni en juli 2014. De periode van ruim zeven maanden die gemoeid is geweest met de behandeling van deze aanvraag – gerekend vanaf het moment van indiening tot en met het moment van beschikken en betalen – is te lang geweest. De klacht van mevrouw Erva is gegrond wegens strijd met het vereiste van voortvarendheid.

NTFR 2015/732 - Afwijzing kwijtscheldingsverzoek

Aflevering 8, gepubliceerd op 19-02-2015
Een klacht over een afwijzing van een verzoek om kwijtschelding. De gemachtigde van verzoekster is van oordeel dat uit de betalingsonmacht van de bv volgt dat ook niet aan de bv kan worden verweten dat de belastingschuld niet kan worden voldaan. Er wordt echter voorbij gegaan aan het feit dat de rechtbank ervan uit is gegaan dat de betalingsonmacht het gevolg is van de wijze van besturen van verzoekster en aan het wettelijk vermoeden daaromtrent. De klacht is ongegrond.

NTFR 2015/733 - Geen maatwerk door Belastingdienst bij intrekken 'niet verder bemoeilijken' inzake de invordering van belastingschulden

Aflevering 8, gepubliceerd op 19-02-2015
Verzoekers klagen over de gang van zaken met betrekking tot de invordering van belastingschulden. Meer specifiek ziet de klacht op het niet langer gestand doen van de afspraak ‘niet verder bemoeilijken’. De Nationale ombudsman komt tot de conclusie dat voor wat betreft de bereidheid om maatwerk toe te passen de Belastingdienst ernstig tekort is geschoten. De door de Belastingdienst gekozen wijze van organisatie van de systemen maakt het nodig dat de Belastingdienst meer oog dient te hebben voor de belangen van verzoekers en eventuele onbedoelde en ongewenste consequenties van een werkwijze niet mag negeren. Hierbij speelt een rol dat er contact is geweest met de gemachtigde naar aanleiding van de kwijtscheldingsverzoeken en verzoekers ten tijde van het doen van de verzoeken in een situatie van onvermogen waren komen te verkeren zonder dat is gebleken dat (de voorwaarden bij) de beschikkingen niet verder bemoeilijken nader zijn toegelicht of verder onderzoek is gedaan naar de situatie van verzoekers en mogelijk nog te verwachten aanslagen.

NTFR 2015/734 - Berekening belastingvrije voet bij verrekening van toeslagen

Aflevering 8, gepubliceerd op 19-02-2015
Verzoekers hebben recht op huurtoeslag van € 150 per maand. Toeslagen houdt daar maandelijks € 106 op in ter verrekening met een toeslagschuld. Verzoekers stellen dat hun inkomen hierdoor onder de beslagvrije voet komt en vragen Toeslagen om stopzetting van deze verrekening. Toeslagen wijst dit verzoek af en stelt dat het inkomen niet onder de beslagvrije voet ligt.

NTFR 2015/735 - Bij buitenlandse aanbieder maar binnenlandse speler is sprake van buitenlandse internetkansspelen

ECLI:NL:PHR:2014:1870, datum uitspraak 25-09-2014, publicatiedatum 24-10-2014
Aflevering 8, gepubliceerd op 19-02-2015 met annotatie van prof. dr. J. Vleggeert
Belanghebbende heeft in 2009 en 2010 deelgenomen aan internetkansspelen en in 2010 aan live pokertoernooien in het buitenland. Belanghebbende heeft hiermee prijzen gewonnen. De inspecteur heeft kansspelbelasting nageheven. De aanbieders van de internetkansspelen waaraan belanghebbende heeft deelgenomen zijn op één na buiten de EU gevestigd, één aanbieder is in een andere EU-lidstaat gevestigd. Primair is met betrekking tot de internetkansspelen in geschil of belanghebbende heeft deelgenomen aan binnenlandse kansspelen, in welk geval hij niet de belastingplichtige voor de kansspelbelasting is. Met betrekking tot de prijzen die belanghebbende met live pokertoernooien (waarvan twee in de EU) heeft gewonnen is de naheffing van kansspelbelasting in geschil. Het hof heeft belanghebbende ten dele in het ongelijk gesteld.

NTFR 2015/737 - NOB-commentaar op OESO BEPS-actiepunt 6 (voorkomen verdragsmisbruik)

Aflevering 8, gepubliceerd op 19-02-2015
De NOB heeft commentaar uitgebracht op de laatste OESO-documenten inzake BEPS-actiepunt 6 (het voorkomen van verdragsmisbruik). Het commentaar ziet vooral op de in die documenten opgenomen algemene antimisbruikbepaling (principle purpose test of PPT rule) die landen in hun verdragen kunnen opnemen. Volgens de NOB leidt die bepaling in de aldaar opgenomen vorm tot overkill en onzekerheid voor het bedrijfsleven en is deze niet in overeenstemming met het EU-recht. Het NOB doet voorstellen voor verbetering en gaat in op een aantal concrete situaties. Daarnaast gaat de NOB (kort) in op de positie van aandeelhouders in andere EU-lidstaten voor de LOB-bepaling en op de tiebreaker rule inzake de verdragswoonplaats.

NTFR 2015/738 - Goedkeuring belastingverdrag met Duitsland; nadere memorie van antwoord Eerste Kamer

Aflevering 8, gepubliceerd op 19-02-2015
De staatssecretaris van Financiën heeft de nadere memorie van antwoord inzake het wetsvoorstel tot (uitdrukkelijke) goedkeuring van het nieuwe belastingverdrag met Duitsland 2012 naar de Eerste Kamer gestuurd. In deze nadere memorie van antwoord wordt nog ingegaan op de bepaling voor pensioenen en lijfrenten en de eenzijdig door Nederland getroffen overgangsregeling voor (bepaalde) pensioengerechtigden die in Duitsland wonen. Hierbij komen tevens aan de orde de gevolgen van het verdrag voor in Nederland wonende ex-grensarbeiders die een Duitse ‘Altersrente’ ontvangen en de belastingheffing van de AOW-uitkering van in Duitsland wonende gepensioneerden met een in Nederland opgebouwd bedrijfspensioen en van in Duitsland wonende gepensioneerde ambtenaren/militairen. Bij deze groepen doen zich volgens de staatssecretaris geen substantiële negatieve inkomensgevolgen voor. Ten slotte wordt kort ingegaan op de gevolgen van het pas met ingang 1 januari 2016 van toepassing zijn van het verdrag.

NTFR 2015/739 - Leidraad met technische toelichting bij FATCA-verdrag met VS

Aflevering 8, gepubliceerd op 19-02-2015
Dit besluit bevat een leidraad met technische toelichting bij het FATCA-verdrag met de VS. Genoemd verdrag voorziet in de automatische uitwisseling tussen de VS en Nederland van met name gegevens van financiële instellingen over (rekeningen van) inwoners van het andere land. De leidraad geeft een nadere invulling aan de toepassing van dit verdrag en bevat antwoorden op in de praktijk gerezen vragen. Het FATCA-verdrag is inmiddels door de Tweede Kamer aanvaard en ligt bij de Eerste Kamer. Het verdrag voorziet in een eerste automatische gegevensuitwisseling in 2015 van gegevens over 2014. De daarvoor benodigde aanlevering van gegevens door Nederlandse financiële instellingen (in brede zin) aan de Belastingdienst is inmiddels geregeld via een wijziging van het Uitv.besl. WIBB. Deze wijziging hebben we tevens als brondocument bijgevoegd (Stb. 2014, 544).

NTFR 2015/740 - Aangepaste Nederlandse uitvoeringsvoorschriften inzake belastingverdragen

Aflevering 8, gepubliceerd op 19-02-2015
Deze regeling bevat de universele Nederlandse uitvoeringsvoorschriften voor belastingverdragen. Het betreft een actualisatie van de regeling van 27 juni 2012, nr. DGB2012/3446M (NTFR 2012/1762). De regeling geldt voor alle belastingverdragen, met uitzondering van het belastingverdrag met de VS. In de regeling wordt aangegeven op welke wijze inwoners van andere verdragslanden de in het verdrag neergelegde gehele of gedeeltelijke vermindering van Nederlandse dividendbelasting kunnen realiseren, en welke formaliteiten hiervoor moeten worden verricht. Gewijzigd ten opzichte van de regeling van 27 juni 2012 is dat verzoeken om toepassing van de inhoudingsvrijstelling bij deelnemingsdividenden voortaan bij de Belastingdienst/kantoor Arnhem moeten worden ingediend. De beoordeling van deze verzoeken blijft berusten bij de bevoegde VPB-inspecteur. Tevens is de geldigheid van een afgegeven beschikking beperkt tot maximaal vier jaren. Hiermee samenhangend is bepaald dat reeds bestaande beschikkingen nog maximaal vier jaren geldig blijven. De nieuwe uitvoeringsvoorschriften vinden toepassing bij dividenden die betaald zijn of betaalbaar zijn gesteld op of na 1 maart 2015.

NTFR 2015/742 - EC begint diepgaand onderzoek naar Belgische rulingregeling voor overwinst

Aflevering 8, gepubliceerd op 19-02-2015
De Europese Commissie is een diepgaand onderzoek begonnen naar een Belgische belastingregeling, waarmee bepaalde concerns hun in België verschuldigde vennootschapsbelasting fors kunnen verminderen op basis van zogeheten fiscale rulings voor overwinst. Kort gezegd, bieden deze rulings Belgische multinationale entiteiten de mogelijkheid om de door hen verschuldigde vennootschapsbelasting te verminderen met ‘overwinst’ die zou zijn toe te schrijven aan het voordeel dat het behoren tot een multinationale groep oplevert. In dit stadium heeft de Commissie twijfels of deze fiscale bepaling voldoet aan de EU-regels voor staatssteun. Deze regels verbieden om bepaalde ondernemingen selectieve voordelen toe te kennen die de mededinging op de interne markt verstoren. Nu er een diepgaand onderzoek komt, krijgen belanghebbenden de gelegenheid opmerkingen te maken. Dat een onderzoek wordt ingeleid, zegt evenwel niets over de uitkomst van het onderzoek.