Aflevering 46

Gepubliceerd op 17 november 2016

NTFR 2016/2708 - Staatssecretaris beantwoordt vragen wetgevingsoverleg en stuurt concept-AMvB afkoop PEB

Aflevering 46, gepubliceerd op 17-11-2016
Op 31 oktober 2016 vond een wetgevingsoverleg plaats in de Tweede Kamer waarin diverse vragen werden gesteld over het Belastingpakket 2017. Bij brief van 3 november geeft de staatssecretaris antwoord op een deel van de vragen. Op 7 november 2016 zou de staatssecretaris nog verder mondeling ingaan op de andere vragen. Het betreft allerhande onderwerpen zoals de maatregelen met betrekking tot vbi’s en APV’s, de innovatiebox, renteaftrekbeperkingen, bouwterreinen in de btw, de reparatie van het arrest over de toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling bij indirecte aandelenbelangen kleiner dan 5%, het afschaffen van de fictieve dienstbetrekking voor commissarissen en de werkkostenregeling.

NTFR 2016/2709 - Voortgang wetsvoorstel beperking wettelijke gemeenschap van goederen

Aflevering 46, gepubliceerd op 17-11-2016
Minister Van der Steur van Veiligheid en Justitie heeft een brief gestuurd aan de Eerste Kamer over het initiatiefwetsvoorstel Swinkels, Recourt en Van Oosten: beperking wettelijke gemeenschap van goederen. Dit initiatiefvoorstel beperkt in Boek 1 BW de omvang van de wettelijke gemeenschap van goederen in het huwelijksvermogensrecht. Hiermee valt alleen alles wat door beide echtgenoten tijdens het huwelijk is opgebouwd binnen de gemeenschap van goederen. Het vóór het huwelijk opgebouwde vermogen en de tijdens het huwelijk ontvangen giften en erfenissen blijven buiten de gemeenschap en zijn privévermogen.

NTFR 2016/2710 - Reactie RB op Nota’s naar aanleiding van verslag pakket Belastingplan 2017

Aflevering 46, gepubliceerd op 17-11-2016
Het Register Belastingadviseurs (RB) heeft gereageerd op de nota’s naar aanleiding van het verslag inzake de wetsvoorstellen van het pakket Belastingplan 2017 die op 25 oktober 2016 zijn uitgebracht. Ten aanzien van het overgangsrecht schenkingsvrijstelling eigen woning merkt het RB op dat kinderen die in 2013 of 2014 nog geen eigen woning bezaten (maar inmiddels wel), niet de mogelijkheid hadden om € 100.000 onder toepassing van de tijdelijk verruimde vrijstelling te ontvangen, en onder het overgangsrecht ook niet de mogelijkheid krijgen om maximaal € 100.000 aan vrijstelling te kunnen genieten. Het RB beveelt dan ook aan om ook deze kinderen de mogelijkheid te geven om maximaal € 100.000 aan vrijstelling te kunnen benutten. Het RB vraagt de staatssecretaris om expliciet te bevestigen dat ook schenkingen op de dag dat het kind de leeftijd van veertig jaar bereikt nog onder de schenkingsvrijstelling eigen woning vallen. Ten aanzien van de teruggaafregeling oninbare vorderingen gaat het RB ervan uit dat het teruggaafverzoek voor btw begrepen in op 31 december 2016 openstaande vorderingen eveneens in de reguliere aangiften omzetbelasting kan worden verwerkt en dat hiervoor geen afzonderlijk verzoek gedaan hoeft te worden. Het RB vraagt om een bevestiging hiervan. Inzake de Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen plaatst het RB meerdere opmerkingen en vraagpunten. Zo constateert het RB dat adviseurs worstelen met de wijze waarop de compensatie van de dga aan zijn partner wegens prijsgeven/afkoop van het pensioen in eigen beheer moet worden bepaald. Om zekerheid te krijgen over de omvang van de te betalen compensatie zou via vooroverleg afstemming gezocht kunnen worden met de Belastingdienst. Het RB vraagt echter of bij de Belastingdienst voldoende capaciteit beschikbaar is om dergelijke verzoeken tot vooroverleg in 2017 te behandelen. Het RB vraagt of met de AOW-gerechtigde leeftijd in art. 38p, lid 2, sub a, onderdeel 3, Wet LB 1964 de historische AOW-gerechtigde leeftijd van de gewezen werknemer wordt bedoeld. Het RB ziet verder graag nader toegelicht wie de verzekeraar is van een pensioenaanspraak die door een eigenbeheerlichaam is toegezegd, waarvan een onbepaald deel is herverzekerd bij een professionele verzekeraar. Inzake de Wet fiscale maatregelen rijksmonumenten en scholing geeft het RB in overweging om een langere termijn (bijvoorbeeld tot 1 juli 2017) te hanteren voor de subsidieaanvraag voor monumentenpanden waarvoor al in 2016 verplichtingen zijn aangegaan voor onderhoud.

NTFR 2016/2714 - Geen cassatie tegen recht van bezwaar werknemer tegen aan werkgever opgelegde naheffingsaanslag LH

Aflevering 46, gepubliceerd op 17-11-2016
Ter zake van aan belanghebbende betaalde bonussen heeft de inspecteur met dagtekening van 26 februari 2014 aan de werkgever van belanghebbende (een bv) een naheffingsaanslag LB/PVV 2008 opgelegd. Hiertegen heeft belanghebbende bezwaar aangetekend. De inspecteur en Rechtbank Gelderland (16 juli 2015, nr. 14/6519) hebben dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat belanghebbende geen belanghebbende zou zijn in de zin van art. 26a AWR. Volgens het hof is die visie echter onjuist. Hof Arnhem-Leeuwarden (2 augustus 2016, nr. 15/01206, NTFR 2016/2337) stelt voorop dat het hier niet gaat om naheffing van eindheffingsbestanddelen. Er is namelijk sprake van een situatie van verhaalde loonheffing. Bij een dergelijke situatie is sprake van een eigen, uit de Belastingwet voortvloeiende verplichting van de werknemer. De op belanghebbende verhaalde loonheffing dient volgens het hof te worden aangemerkt als te zijn ingehouden in de zin van art. 26a, lid 1, onderdeel b, AWR. Nu ten aanzien van de aan de werkgever opgelegde naheffingsaanslag voor belanghebbende sprake is van een eigen, uit de wet voortvloeiende verplichting, heeft hij volgens het hof het recht om – naast de werkgever – tegen de naheffingsaanslag het rechtsmiddel van bezwaar aan te wenden.

NTFR 2016/2716 - Drie maanden uitstel voor aanpassingen uitfasering pensioen in eigen beheer

Aflevering 46, gepubliceerd op 17-11-2016
De staatssecretaris heeft een nota van wijziging ingediend voor het wetsvoorstel Uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen. Naast een technische aanpassing in het wetsvoorstel wordt een delegatiebepaling opgenomen die de minister de mogelijkheid biedt directeur-grootaandeelhouders een extra periode te geven voor het zetten van de laatste stappen om hun pensioen aan te passen aan de per 1 januari door te voeren wijzigingen. Deze termijn zal volgens de toelichting op drie maanden worden gesteld. Het wordt daarmee onder meer mogelijk gemaakt om – desgewenst – vóór 1 april 2017 een extern verzekerd deel van een PEB over te dragen naar het eigenbeheerlichaam. Ook wordt met de extra periode voorkomen dat directeur-grootaandeelhouders die niet vóór 1 januari 2017 de noodzakelijke besluiten in een aandeelhoudersvergadering hebben genomen, vastgelegd en uitgevoerd, vanaf 1 januari 2017 direct met een fiscaal belaste pensioenaanspraak ter hoogte van de waarde in het economische verkeer van het PEB geconfronteerd worden.

NTFR 2016/2717 - Wetsvoorstel uitfasering pensioen in eigen beheer heeft geen gevolgen voor stamrechten, Tweede nota van wijziging

Aflevering 46, gepubliceerd op 17-11-2016
De staatssecretaris heeft een tweede nota van wijziging ingediend bij de Tweede Kamer aangaande het wetsvoorstel ‘uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen’. Met deze nota van wijziging wordt volledigheidshalve in de wettekst tot uitdrukking gebracht dat het wetsvoorstel geen gevolgen heeft voor het sinds 1 januari 2014 geldende overgangsrecht voor op 31 december 2013 bestaande stamrechten. Dit overgangsrecht naar aanleiding van de afschaffing van de stamrechtvrijstelling van het toenmalige art. 11, lid 1, onderdeel g, Wet LB 1964 is neergelegd in art. 39f Wet LB 1964. Door te bepalen in art. 39f Wet LB 1964 dat ook art. 19a Wet LB 1964 (dat regelt wie als verzekeraar kan optreden), zoals dat luidde op 31 december 2013, van toepassing blijft wordt zeker gesteld dat het in eigen beheer houden van een ‘oude’ stamrechtverplichting kan worden gecontinueerd.

NTFR 2016/2718 - Box 3-besluit geactualiseerd

Aflevering 46, gepubliceerd op 17-11-2016
De staatssecretaris van Financiën heeft het beleidsbesluit over inkomen uit sparen en beleggen (box 3) geactualiseerd. Ten opzichte van het beleidsbesluit van 3 september 2013, nr. BLKB2013/662M (NTFR 2013/1793) is onder meer een wijziging aangebracht op het punt van de waardering van achtergestelde deposito’s en vorderingen op DSB Bank nv. Deze kunnen op de peildata 1 januari 2014 en 1 januari 2015 op nihil worden gewaardeerd. Met ingang van de peildatum 1 januari 2016 is de waarde in het economische verkeer gelijkgesteld aan de nominale waarde van de restantvordering.

NTFR 2016/2720 - Beantwoording vragen over wetsvoorstel Wet fiscale maatregelen rijksmonumenten en scholing

Aflevering 46, gepubliceerd op 17-11-2016
Minister Bussemaker (OCW) beantwoordt vragen over het wetsvoorstel Wet fiscale maatregelen rijksmonumenten en scholing dat onderdeel uitmaakt van het Belastingpakket 2017. Deze vragen zijn gesteld tijdens het wetgevingsoverleg op 31 oktober 2016. Veel vragen zijn gesteld over de inhoud en grenzen van de nieuwe subsidieregeling en de overgangsregeling. Enkele andere vragen gaan over timing van het wetsvoorstel. De timing hangt samen met de vereenvoudigingsagenda belastingstelsel en de geplande evaluatie van de aftrek scholingsuitgaven. Bij het Belastingplan 2016 is aangekondigd dat een aantal maatregelen ter vereenvoudiging van de uitvoering verkend zou worden, waaronder de aftrek uitgaven voor monumentenpanden en de aftrek scholingsuitgaven. Het advies van de commissie Van Dijkhuizen die gepleit heeft voor omzetting van beide aftrekposten in de subsidieregelingen vormde mede de aanleiding voor deze verkenning. De evaluatie die het CPB begin dit jaar heeft uitgevoerd naar de aftrek van scholingsuitgaven heeft vervolgens aanleiding gegeven tot dit voorstel.

NTFR 2016/2721 - Fiscale aftrek voor onderhoud monumentenpanden blijft in 2017 bestaan

Aflevering 46, gepubliceerd op 17-11-2016
Minister Bussemaker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een brief gestuurd aan de Tweede Kamer over toezeggingen voor uitgaven voor monumentenpanden en scholingskosten naar aanleiding van het wetgevingsoverleg van 7 november 2016. Het kabinet verzoekt de behandeling aan te houden van het wetsvoorstel voor het vervangen van de fiscale aftrek van monumentuitgaven en scholingskosten door een subsidieregeling. In 2017 blijft daardoor de mogelijkheid van fiscale aftrek voor het onderhoud van monumentenpanden bestaan. Voor de scholingsuitgaven ontvangt de Tweede Kamer tijdig een brief waarin de subsidieregeling voor studie-uitgaven met studievouchers zodanig is uitgewerkt dat besluitvorming mogelijk is om per 2018 de fiscale aftrek scholingsuitgaven af te schaffen. In de tussentijd werkt de minister verder aan de nieuwe subsidieregelingen ter vervanging van beide fiscale aftrekregelingen. In de brief doet de minister tevens suggesties voor aanpassing van de onderhoudsregeling die de fiscale aftrek van monumentenpanden moet vervangen. Ook heeft de minister de uitgangspunten van de studievoucherregeling op verzoek van de Tweede Kamer zo concreet mogelijk uitgewerkt. De minister heeft bij de brief onder meer bijgevoegd de conceptteksten van de overgangsregeling voor aftrek van monumentuitgaven voor eigenaren met onomkeerbare financiële verplichtingen en de subsidieregeling voor onderhoud aan monumenten tot 1 januari 2020.

NTFR 2016/2723 - Kamerbrief over evaluatie Natuurschoonwet 1928

Aflevering 46, gepubliceerd op 17-11-2016
Staatssecretaris Van Dam van Economische Zaken stuurt, mede namens de staatssecretaris van Financiën, aan de Tweede Kamer de ‘Beleidsevaluatie Natuurschoonwet 1928’, en zijn reactie daarop. De evaluatie is in opdracht van de staatssecretarissen opgesteld door onderzoeksbureau Ecorys en de Dienst Landelijk Gebied. De aanleiding was de motie van Van Veldhoven van 24 januari 2013 over de voordelen van de Natuurschoonwet 1928 voor (niet opengestelde) golfterreinen. In de brief wordt ingegaan op het huidige stelsel met een overzicht van de fiscale voordelen van een gerangschikt landgoed. De brief bevat een aantal voorstellen tot aanpassing van de regeling. De staatssecretarissen gaan dit nader uitwerken, en waar nodig vormgeven via aanpassingen van het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928. Deze aanpassingen kunnen gevolgen hebben voor reeds gerangschikte landgoederen. Daarom zullen ze een ruime overgangstermijn hanteren om betrokken eigenaren in staat te stellen om aan de veranderde regels te voldoen of in voorkomend geval zich in te stellen op de gevolgen van de beëindiging van de fiscale faciliteiten.

NTFR 2016/2725 - Kabinet wil geen vrijstelling/verlaging van assurantiebelasting voor brede weersverzekeringen

Aflevering 46, gepubliceerd op 17-11-2016
Staatssecretaris Van Dam van Economische Zaken heeft bij de beantwoording van schriftelijke vragen EZ-begroting, onderdeel landbouw en natuur, ook vragen beantwoord over de assurantiebelasting bij brede weersverzekeringen. In Europa komen allerlei combinaties voor van een hoge of lage dan wel geen assurantiebelasting en van wel of niet gesubsidieerde premie voor weersverzekeringen. De hoogte van de subsidie verschilt per lidstaat en is in Nederland relatief hoog. De regering is niet bereid om ervoor te zorgen dat de assurantiebelasting op de brede weersverzekering in lijn wordt gebracht met deze belasting in andere Europese landen ten behoeve van een gelijk speelveld. De huidige situatie biedt daar volgens staatssecretaris Van Dam geen aanleiding toe. Voor zover bekend is de effectieve kostendruk voor de brede weersverzekering in Nederland door relatief hoge subsidies vergelijkbaar met of minder dan die in andere Europese landen. Bovendien verhoogt een dergelijke vrijstelling de complexiteit in het fiscale stelsel en daar is het kabinet uiteraard geen voorstander van.

NTFR 2016/2726 - Zaak Het Oudeland Beheer bv: gekapitaliseerde waarde van nog te betalen canons behoort tot maatstaf van heffing integratielevering

ECLI:NL:HR:2016:2556, datum uitspraak 11-11-2016, publicatiedatum 11-11-2016
Aflevering 46, gepubliceerd op 17-11-2016 met annotatie van mr. C.C. van den Berg
Belanghebbende (Het Oudeland Beheer bv) beheert en exploiteert onroerend goed. Op 8 maart 2004 heeft zij het recht van erfpacht verworven op een stuk grond met een in aanbouw zijnd kantoorpand. De erfpacht loopt van 1 maart 2004 t/m 29 februari 2024. De jaarlijkse canon bedraagt € 330.000. Ter zake van de vestiging van het erfpachtrecht is aan belanghebbende omzetbelasting in rekening gebracht. Belanghebbende heeft het kantoorpand doen afbouwen. Na voltooiing van de bouw heeft zij het pand op 1 juni 2004 in gebruik genomen, deels voor belaste en deels voor vrijgestelde verhuur. In verband met de ingebruikneming heeft belanghebbende een integratieheffing voldaan, die is berekend naar een maatstaf van heffing van € 1.901.749. Hierin is ter zake van het erfpachtrecht de tijdens de afbouw vervallen canon van € 330.000 opgenomen. De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat in de maatstaf van heffing van de 3-1-h-levering niet de tijdens de bouw vervallen canon moet worden opgenomen, maar de waarde van het erfpachtrecht, berekend als de gekapitaliseerde waarde van de canon. Daarom heeft hij nageheven. Hof Den Haag (17 april 2009, nr. 08/00197, NTFR 2010/980) heeft de naheffingsaanslag echter vernietigd. De Hoge Raad had echter Unierechtelijke twijfels. Na het stellen van prejudiciële vragen (HR 21 februari 2014, nr. 09/02220, NTFR 2014/1133) en beantwoording ervan door het HvJ (28 april 2016, zaak C-128/14, NTFR 2016/1365) wijst de Hoge Raad thans eindarrest. De Hoge Raad stelt voorop dat de omstandigheid dat belanghebbende eerder aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting heeft betaald en onmiddellijk in aftrek heeft gebracht, niet eraan in de weg staat dat diezelfde kosten in de maatstaf van heffing worden begrepen voor de integratielevering. De situatie van belanghebbende moet volgens de Hoge Raad worden vergeleken met het geval dat belanghebbende ten tijde van de ingebruikneming van het kantoorpand een eender gereed kantoorpand op een perceel grond met een (over te dragen) recht van erfpacht, op dat moment met dezelfde resterende looptijd, van een derde zou verwerven. Tot de vergoeding voor de integratielevering moet worden gerekend de waarde van de jaarlijks als tegenprestatie te betalen bedragen gedurende de resterende looptijd van de erfpachtovereenkomst waarbij dat zakelijke recht is gevestigd, gecorrigeerd of gekapitaliseerd volgens dezelfde methode als voor de bepaling van de waarde van vestiging van het erfpachtrecht. Het oordeel van het hof is derhalve onjuist.

NTFR 2016/2727 - Geen beroep op vertrouwensbeginsel als ondernemer wist of had moeten weten dat hij betrokken was bij omzetbelastingfraude

ECLI:NL:HR:2016:2430, datum uitspraak 28-10-2016, publicatiedatum 28-10-2016
Aflevering 46, gepubliceerd op 17-11-2016 met annotatie van drs. M.J.M.A. Toet FB
Belanghebbende is ondernemer en verricht schoonmaakwerkzaamheden. Daarvoor maakt belanghebbende gebruik van dienstverleners. Op de facturen die belanghebbende aan haar opdrachtgevers uitreikte, stond geen omzetbelasting omdat belanghebbende de verleggingsregeling toepaste. Op de facturen van de dienstverleners stond wel omzetbelasting vermeld. Belanghebbende heeft deze omzetbelasting in aftrek gebracht. De dienstverleners hebben deze bedragen niet op aangifte voldaan. Naar aanleiding van de ingediende aangiften heeft de inspecteur facturen en een uitdraai van het (omzet)grootboek opgevraagd bij belanghebbende. Na deze informatieverstrekking heeft de inspecteur teruggaaf verleend. Een jaar later heeft de inspecteur een onderzoek ingesteld bij belanghebbende. Naar aanleiding daarvan zijn de in aftrek gebracht bedragen nageheven. Hof Den Haag (20 mei 2015, nr. 13/01714, NTFR 2015/1670) heeft geoordeeld dat belanghebbende aan de gang van zaken rond de informatieverstrekking het vertrouwen kon ontlenen dat de verleende teruggaven niet zouden worden nageheven. De staatssecretaris heeft daartegen cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak. Een ondernemer komt geen beroep toe op het vertrouwensbeginsel als komt vast te staan dat de ondernemer wist dan wel had moeten weten dat hij betrokken was bij omzetbelastingfraude. Daarbij is niet van belang of belanghebbende zelf met die omzetbelastingfraude voordeel heeft behaald.

NTFR 2016/2728 - Verlaagd tarief voor geneesmiddelen is van toepassing op zonnebrandmiddelen en tandpasta’s

ECLI:NL:HR:2016:2557, datum uitspraak 11-11-2016, publicatiedatum 11-11-2016
Aflevering 46, gepubliceerd op 17-11-2016 met annotatie van mr. E.H.A.M. Thijssen
Belanghebbende verkoopt zonnebrandmiddelen en tandpasta’s. Hof Amsterdam (28 mei 2015, nr. 14/00283, NTFR 2015/2650) heeft geoordeeld dat beide producten niet als geneesmiddel kunnen worden aangemerkt, zodat daarop het verlaagde tarief niet van toepassing is. Het hof heeft daartoe overwogen dat op grond van de Geneesmiddelenrichtlijn producten op basis van hun therapeutische werking (toedieningscriterium) dan wel op basis van hun prestatie (aandieningscriterium) als geneesmiddel kunnen worden aangemerkt, maar dat aan beide criteria niet wordt voldaan. Volgens de Hoge Raad heeft het hof het begrip geneesmiddel te restrictief uitgelegd. Uit de rechtspraak van het HvJ volgt dat het aandieningscriterium ruim moet worden uitgelegd. Aan dit criterium wordt voldaan als een product op het etiket of in de bijsluiter uitdrukkelijk als hebbende therapeutische of profylactische werking wordt aangeduid of aanbevolen, of wanneer het door de wijze van aandiening de indruk wekt dat het deze werking heeft. De vermeldingen op de verpakkingen van de zonnebrandmiddelen en van de tandpasta’s laten geen andere conclusie toe dan dat deze producten worden gepresenteerd als zijnde geschikt voor en behulpzaam bij het voorkomen van ziekte, gebrek, wond of pijn bij de mens. Met deze vermeldingen wordt het de consument duidelijk gemaakt dat de producten daarvoor werkzame bestanddelen bevatten. De zonnebrandmiddelen en de tandpasta’s zijn daarom geneesmiddelen in de zin van post a.6 van Tabel I, aldus de Hoge Raad.

NTFR 2016/2732 - Actualisering Toelichting Tabel I bij de Wet OB 1968 (6%-tarief)

Aflevering 46, gepubliceerd op 17-11-2016
In een brief aan de Tweede Kamer geeft de staatssecretaris van Financiën de stand van zaken weer van de actualisering van de Toelichting Tabel I bij de Wet OB 1968 met betrekking tot het 6%-tarief voor medische hulpmiddelen. De actualisering van dit beleidsbesluit is in concept gereed. In de toelichting wordt onder meer duidelijkheid gegeven over de toepassing van het 6%-tarief voor nierdialysevloeistof en -concentraten.

NTFR 2016/2733 - Betalingen vormen kosten voor gemene rekening

ECLI:NL:HR:2016:2567, datum uitspraak 11-11-2016, publicatiedatum 11-11-2016
Aflevering 46, gepubliceerd op 17-11-2016
Belanghebbende (een stichting die scholen bestuurt) start in 2009 een bedrijfsbureau. Belanghebbende sluit meerdere samenwerkingsovereenkomsten met een andere stichting. In het kader van de samenwerkingsovereenkomsten worden kosten doorberekend. De inspecteur vindt dat er omzetbelasting over deze kosten verschuldigd is, omdat er geen sprake zou zijn van kosten voor gemene rekening, maar van een jegens de andere stichting verrichte dienst. De inspecteur legt een naheffingsaanslag omzetbelasting op. Volgens Hof Amsterdam (18 juni 2015, nrs. 14/00438 t/m 14/00440, NTFR 2015/2699) is er sprake van kosten voor gemene rekening indien kosten worden gemaakt ten behoeve van twee of meer ondernemers die in eerste instantie door een van hen worden betaald en voor het werkelijke bedrag volgens een tevoren vaststaande verdeelsleutel over de deelnemende ondernemers worden omgeslagen, terwijl het risico van die kosten allen aangaat. Belanghebbende heeft aannemelijk gemaakt dat zij als penvoerder kosten heeft gemaakt ten behoeve van zichzelf en ten behoeve van de andere stichting. Bij de beëindiging van de samenwerking, in 2013, is gebleken dat de andere stichting een aanzienlijk risico liep, omdat zij een forse schadevergoeding aan belanghebbende moest betalen in verband met achtergebleven boventallig personeel, en verder ook een deel van dit personeel op detacheringsbasis moest overnemen. Naar het oordeel van het hof heeft belanghebbende aannemelijk gemaakt dat de stichting dit heeft gedaan omdat zij deze kosten gezamenlijk met belanghebbende was aangegaan. Dat belanghebbende in haar hoedanigheid van penvoerder de formeel werkgever van het personeel was, en aan de stichting daarmee de rol van materieel werkgever was toegedicht, doet daaraan niet af. De stichting heeft evenzeer het risico gelopen van de daarmee gemoeide kosten tot het bedrag waartoe zij zich volgens de verdeelsleutel had verplicht, niet in de arbeidsrechtelijke relatie als formeel werkgever, maar als contractant in de samenwerkingsovereenkomst met belanghebbende. Hetzelfde geldt voor de door belanghebbende aangegane huurovereenkomst. Het formeel huurderschap van belanghebbende als penvoerder doet er niet aan af dat de stichting eveneens feitelijk als huurder optrad en evenzeer – tot het bedrag waartoe zij volgens de verdeelsleutel verplicht was – risico heeft gelopen, een risico dat zich heeft verwezenlijkt in te betalen schadevergoeding bij het beëindigen van de gezamenlijke huisvesting.

NTFR 2016/2734 - Uitgifte en verkoop van kortingskaarten is niet vrijgesteld van omzetbelasting

ECLI:NL:HR:2016:2566, datum uitspraak 11-11-2016, publicatiedatum 11-11-2016
Aflevering 46, gepubliceerd op 17-11-2016
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag OB opgelegd in verband met de uitgifte en verkoop van G-cards. De houder van een dergelijke card heeft recht op korting bij de op de desbetreffende kaart vermelde bedrijven, zoals restaurants, bioscopen, hotels, sauna’s, enz. Het hof heeft in een tussenuitspraak (Hof Den Bosch 11 oktober 2012, nr. 11/00650, NTFR 2012/2654) aan het HvJ prejudicieel de vraag voorgelegd of de uitgifte en verkoop van deze card onder de Zesde Richtlijn is vrijgesteld. Het HvJ heeft voor recht verklaard (HvJ 12 juni 2014, zaak C-461/12, NTFR 2014/2022) dat art. 13, B, sub d, Zesde Richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat verkoop van deze kortingskaart geen handeling betreffende ‘andere waardepapieren’ of ‘andere handelspapieren’ vormt in de zin van onderdeel 5 respectievelijk onderdeel 3 van deze bepaling, welke bepaling ziet op een aantal handelingen die de lidstaten moeten vrijstellen van omzetbelasting. Gelet op dat antwoord heeft Hof Den Bosch 2 april 2015, NTFR 2015/1543, beslist dat de uitgifte en verkoop van de G-cards niet is vrijgesteld. Het hof heeft voorts geoordeeld dat de uitgifte en verkoop evenmin is vrijgesteld op grond van het vertrouwensbeginsel dan wel het gelijkheidsbeginsel.

NTFR 2016/2736 - Bestemming waarvoor product is ontworpen is van belang voor indeling

ECLI:NL:PHR:2016:1037, datum uitspraak 17-10-2016, publicatiedatum 04-11-2016
Aflevering 46, gepubliceerd op 17-11-2016 met annotatie van mr. G. van Dam
Belanghebbende heeft aangiften ten invoer gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van scheepscasco’s. Zij heeft deze goederen aangegeven onder postonderverdeling 8901 90 10 van de gecombineerde nomenclatuur (GN) (0%), zijnde ‘andere schepen voor het vervoer van goederen en andere schepen die zowel bestemd zijn voor het vervoer van personen als van goederen: zeeschepen’. De inspecteur is van mening dat geen sprake is van casco’s van zeeschepen, maar van casco’s van andere dan zeeschepen, die zijns inziens hadden moeten worden aangegeven onder één van de volgende postonderverdelingen: 8901 20 90 (tankschepen, andere dan zeeschepen) of 8901 90 99 (andere dan zeeschepen, bestemd voor het vervoer van goederen (en personen), met mechanische voortbeweging) van de GN (1,7%).

NTFR 2016/2737 - Portugese maatregelen tegen forestalling niet in strijd met de Accijnsrichtlijn

Aflevering 46, gepubliceerd op 17-11-2016 met annotatie van mr. J. Sanders jr.
In Portugal geldt een tijdsbeperking voor de verkoop van sigaretten, die wordt bepaald door een op de verpakking aangebracht fiscaal merkteken. Sigaretten mogen daar slechts worden verkocht tot ten hoogste drie maanden na afloop van het jaar waarin zij tot verbruik zijn uitgeslagen. De Europese Commissie is van mening dat deze Portugese regeling in strijd is met zowel het evenredigheidsbeginsel als met art. 7 en 9, lid 1, en 39, lid 3, Accijnsrichtlijn, aangezien na afloop van de daarin bepaalde termijn pakjes sigaretten die reeds zijn belast en tot verbruik uitgeslagen, niet meer mogen worden verhandeld en verkocht. Om die reden is de Europese Commissie een inbreukprocedure gestart. Volgens art. 7 Accijnsrichtlijn wordt de accijns op tabaksproducten verschuldigd op het tijdstip en in de lidstaat van de uitslag tot verbruik. In de regel is dit het tijdstip waarop de producten aan de zogenoemde accijnsschorsingsregeling worden onttrokken, dat wil zeggen buiten de productieonderneming worden gebracht of aan een ander belastingentrepot worden onttrokken. Aanvullend hierop bepaalt art. 9, eerste alinea, Accijnsrichtlijn dat de voorwaarden voor de verschuldigdheid van de accijns en het toe te passen tarief de voorwaarden zijn die op het tijdstip van verschuldigd worden van kracht zijn in de lidstaat waar de uitslag tot verbruik plaatsvindt. Volgens A-G Kokott kan uit art. 7 en 9 Accijnsrichtlijn geen verbod worden afgeleid aan de verkoop van pakjes sigaretten een tijdslimiet te stellen als bepaald in de Portugese regeling. In art. 7 wordt slechts het tijdstip bepaald waarop de accijns wordt verschuldigd, terwijl in art. 9 voor de voorwaarden voor de verschuldigdheid en het toe te passen tarief wordt verwezen naar het recht van de lidstaten. Volgens A-G Kokott is alleen sprake van de door de Europese Commissie gestelde schending voor zover Portugal de verkoop van pakjes sigaretten die in een bepaald belastingjaar zijn belast en tot verbruik zijn uitgeslagen, na afloop van de in de Portugese regeling bepaalde termijn ook dan verbiedt als de accijns op tabak voor het daaropvolgende jaar niet wordt verhoogd. Op grond van art. 39, lid 3, Accijnsrichtlijn mag het vereiste om accijnsgoederen te voorzien van een fiscaal merkteken, onverminderd de ter voorkoming van fraude, ontduiking of misbruik getroffen maatregelen, niet leiden tot belemmeringen van het vrije verkeer van deze goederen. In tegenstelling tot de opvatting van de Commissie concludeert A-G Kokott dat deze bepaling niet is geschonden. Volgens de advocaat-generaal is de door de Europese Commissie gewraakte verkoopbeperking niet het gevolg van het gebruik van fiscale merktekens, maar hangt die daar slechts mee samen voor zover wordt verwezen naar het daarop genoemde jaar. Voor de beoordeling van de Portugese regeling kan dit volgens de advocaat-generaal echter niet doorslaggevend zijn, aangezien het jaar waarin de sigaretten in de handel zijn gebracht, ook op andere wijze dan met het fiscale merkteken op het pakje sigaretten duidelijk kan worden gemaakt.

NTFR 2016/2742 - Bij navordering heffingskorting is terecht heffingsrente in rekening gebracht

ECLI:NL:HR:2016:2561, datum uitspraak 11-11-2016, publicatiedatum 11-11-2016
Aflevering 46, gepubliceerd op 17-11-2016 met annotatie van mr. J.M. van der Vegt
Belanghebbende was in 2008 gehuwd en had geen inkomen. Aan belanghebbende is over 2008 € 2.488 aan heffingskortingen uitbetaald. De echtgenoot had in 2011 een negatief inkomen. Dit verlies is verrekend met het inkomen in 2008, waardoor het belastbaar inkomen in dat jaar nihil werd. Vervolgens heeft de inspecteur bij belanghebbende de heffingskorting over 2008 nagevorderd. Hierbij is € 502 heffingsrente in rekening gebracht. Over de belastingteruggave aan de echtgenoot is geen heffingsrente vergoed. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de heffingsrente. Rechtbank Zeeland-West-Brabant (10 februari 2016, nr. 15/2938, NTFR 2016/1033) heeft geoordeeld dat de heffingsrente conform de wet in rekening is gebracht. Dat bij de verliesverrekening aan de echtgenoot geen rente is vergoed, doet daaraan niet af. De wetgever heeft daar bewust voor gekozen. De Hoge Raad laat dit oordeel in stand. Voor een inbreuk op art. 26 IVBPR en art. 1 EP (bij het EVRM) is het niet voldoende dat enerzijds geen heffingsrente wordt vergoed bij een belastingteruggave die voortvloeit uit achterwaartse verliesverrekening, terwijl anderzijds wel heffingsrente in rekening wordt gebracht bij het opleggen van een daarmee verband houdende navorderingsaanslag aan de fiscale partner. Van een buitensporige last is geen sprake. Ook kan niet worden gezegd dat voor het door belanghebbende bestreden onderscheid iedere redelijke grond ontbreekt. Dit alles wordt niet anders indien met belanghebbende wordt aangenomen dat sprake is van een materiële economische eenheid tussen de partners.

NTFR 2016/2743 - Amtshalve opgelegde aanslag IB/PVV 2010 terecht

ECLI:NL:GHAMS:2016:3809, datum uitspraak 30-08-2016, publicatiedatum 10-10-2016
Aflevering 46, gepubliceerd op 17-11-2016 met annotatie van mr. A.A. Feenstra
Aan belanghebbende is ambtshalve een aanslag IB/PVV 2010 opgelegd. Met Rechtbank Noord-Holland (17 december 2015, nr. 15/1695) oordeelt het hof dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan, zodat omkering van de bewijslast moet worden toegepast. Het hof overweegt dat belanghebbende niet heeft doen blijken dat het door de inspecteur in aanmerking genomen bedrag van € 30.000 aan resultaat uit overige werkzaamheden te hoog is. Vervolgens oordeelt het hof dat de inspecteur de aanslag niet naar willekeur heeft vastgesteld, maar dat de aanslag berust op een redelijke schatting. De stelling van belanghebbende dat hij het slachtoffer is geweest van (identiteits)fraude doet daaraan niet af.

NTFR 2016/2747 - CRS; landenlijst deelnemende rechtsgebieden

Aflevering 46, gepubliceerd op 17-11-2016
Nederland gaat in 2017 voor de eerste keer financiële gegevens uitwisselen onder de door de OESO ontwikkelde Common Reporting Standard (CRS). Inmiddels is bekend met welke rechtsgebieden de automatische uitwisseling van financiële informatie gestart zal worden. Dit besluit bevat een overzicht van de deelnemende rechtsgebieden met betrekking tot Nederland en met betrekking tot de BES-eilanden. In totaal gaat Nederland in 2017 met 48 landen automatisch financiële informatie uitwisselen (over 2016). Verder bevat het besluit een lijst met landen waarvoor de ‘doorkijkverplichting’ niet geldt per 1 oktober 2016 met betrekking tot Nederland en een lijst met landen waarvoor die verplichting niet geldt met betrekking tot de BES-eilanden.

NTFR 2016/2748 - ‘Corporate Tax Reform Package’ EC met voorstellen voor verbetering geschilbeslechting, aanpak mismatches in derdelandsituaties en EU-vennootschapsbelasting (CC(C)TB)

Aflevering 46, gepubliceerd op 17-11-2016
Op 25 oktober 2016 presenteerde de Europese Commissie haar ‘Corporate Tax Reform Package’. Met dit pakket komt de Commissie met een set richtlijnvoorstellen op het gebied van de winstbelastingheffing van het Europese bedrijfsleven. Het pakket bestaat uit een overkoepelende mededeling (‘Chapeau Communication’), een richtlijnvoorstel met bijlagen ter verbetering van bestaande geschilbeslechtingsprocedures binnen de EU (‘Geschilbeslechtingsrichtlijn’), een richtlijnvoorstel tot wijziging van de Anti-ontgaansrichtlijn van 12 juli 2016 op het terrein van de aanpak van ‘mismatches’ in onder andere derdelandsituaties (‘Wijzigingsrichtlijn Anti-ontgaansrichtlijn’) met een flankerend werkdocument van de diensten van de Commissie, alsmede een tweetal richtlijnvoorstellen tot gefaseerde introductie van een ‘Common (Consolidated) Corporate Tax Base’ (‘CCCTB’) (‘CCTB-richtlijn’ en ‘CCCTB-richtlijn’). De Commissie beoogt met deze voorstellen een effectieve en enkelvoudige winstbelastingheffing binnen de EU te garanderen, transparantie binnen de EU verder te versterken en een gelijk speelveld voor ondernemingen binnen de interne markt te bevorderen. Indien aangenomen zoals voorgesteld, zouden de richtlijnen uiterlijk per 31 december 2017 (Geschilbeslechtingsrichtlijn), 31 december 2018 (Wijzigingsrichtlijn Anti-ontgaansrichtlijn, CCTB-richtlijn) en 31 december 2020 (CCCTB-richtlijn) in nationale wetgeving moeten zijn omgezet.

NTFR 2016/2768 - Verslag expertmeetings Tweede Kamer belastingconstructies

Aflevering 46, gepubliceerd op 17-11-2016
Op 6 oktober 2016 is een verslag gepubliceerd van een meeting met deskundigen uit de praktijk. Deze meeting vond plaats op 12 september 2016 en is bedoeld de kennis van de vaste commissie voor Financiën te vergroten op het gebied van fiscale constructies. Wij hebben hier eerder aandacht aan besteedt in NTFR 2016/2257 en NTFR 2016/2481.