Aflevering 47

Gepubliceerd op 24 november 2016

NTFR 2016/2769 - De overheid als inhoudingsplichtige: controleren is beter

Aflevering 47, gepubliceerd op 24-11-2016 geschreven door mr. A.L. Mertens
Recent zijn we er weer eens aan herinnerd dat de overheid zelf ook een werkgever is, met de daarbij behorende fiscale verplichtingen. In mijn column van december 2011 schreef ik over de bakker die zijn eigen brood niet lust, waarbij ik mij er onder meer over verbaasde dat de rijksoverheid (nog) geen gebruik maakte van de werkkostenregeling en geen handhavingsconvenant met de Belastingdienst had afgesloten. Dit jaar moest ik daar regelmatig weer aan denken.

NTFR 2016/2771 - Kabinet trekt wetsvoorstel organisatie hoogste bestuursrechtspraak in

Aflevering 47, gepubliceerd op 24-11-2016
Minister Plasterk (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) en minister Van der Steur (Veiligheid en Justitie) hebben namens het kabinet het wetsvoorstel om de hoogste bestuursrechtspraak te vereenvoudigen ingetrokken. Reden voor de intrekking is het feit dat de Tweede Kamer door de aanvaarding van enkele amendementen een aantal wijzigingen in het wetsvoorstel heeft aangebracht die het kabinet tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel begin oktober en in een aanvullende Kamerbrief vorige week met klem had ontraden.

NTFR 2016/2774 - Kamervragen beantwoord over de vertrekregeling Belastingdienst en het AOW-gat bij Defensie

Aflevering 47, gepubliceerd op 24-11-2016
De minister van Defensie heeft, mede namens de staatssecretaris van Financiën, Tweede Kamervragen beantwoord over de vertrekregelingen bij de Belastingdienst en het AOW-gat bij het Ministerie van Defensie. De minister benadrukt dat de vertrekregeling bij de Belastingdienst is bedoeld om de noodzakelijke uitstroom te bevorderen en dat de kwestie rondom het AOW-gat ziet op een tegemoetkoming voor inkomensachteruitgang. Zij doet geen uitspraken over de vertrekregeling van de Belastingdienst.

NTFR 2016/2775 - Nederlandse echtgenote van buitenlandse diplomaat is niet verzekerd voor AOW

ECLI:NL:PHR:2016:1101, datum uitspraak 18-10-2016, publicatiedatum 11-11-2016
Aflevering 47, gepubliceerd op 24-11-2016 met annotatie van Th.J.M. van Schendel
Belanghebbende is Nederlandse. Zij is op 15 juli 1993 (weer) met haar gezin in Nederland komen wonen in verband met de functie van haar echtgenoot bij de Duitse ambassade, die hij heeft vervuld van 15 april 1993 tot en met 1 september 1998. Belanghebbende verrichtte geen betaalde arbeid. De SVB heeft haar geïnformeerd dat zij van 18 december 1977 tot en met 1 september 1998 niet verzekerd was voor de AOW. In cassatie is alleen nog in geschil of zij tussen 26 juli 1993 en 1 augustus 1998 verzekerd was voor de AOW.

NTFR 2016/2776 - Reactie op vragen en moties over aftrek monumentuitgaven tijdens plenaire behandeling Belastingplan 2017

Aflevering 47, gepubliceerd op 24-11-2016
Minister Bussemaker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft mede namens de staatssecretaris van Financiën gereageerd op vragen en moties tijdens de plenaire behandeling Belastingplan 2017 over het wetsvoorstel Wet fiscale maatregelen rijksmonumenten en scholing. De minister geeft de feiten over de analyse die mede ten grondslag heeft gelegen aan de uitwerking van de subsidieregeling ter vervanging van fiscale aftrek van onderhoud aan monumentenpanden. De minister behandelt ook de vraag naar de mogelijkheid en wenselijkheid om via een aanscherping van de bestaande monumentenaftrek de voorziene anticipatie-effecten in 2017 in verband met de aangekondigde afschaffing van deze regeling per 2018 te mitigeren. De minister geeft opnieuw aan dat het niet mogelijk is binnen de fiscale regeling een duidelijk onderscheid te maken tussen onderhoudskosten die bijdragen aan de monumentale waarde en overige kosten, dat ook nog voor de Belastingdienst goed uitvoerbaar en handhaafbaar is. Dit is mede de reden geweest voor het onderhavige wetsvoorstel.

NTFR 2016/2777 - Reactie op vragen Tweede Kamer op wetsvoorstel Wet fiscale maatregelen rijksmonumenten en scholing

Aflevering 47, gepubliceerd op 24-11-2016
Minister Bussemaker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft gereageerd op meerdere verzoeken van de leden van de vaste commissie voor Financiën die verband houden met het wetsvoorstel Wet fiscale maatregelen rijksmonumenten en scholing. De vaste commissie had hier in een brief van 10 november 2016 om gevraagd. De minister geeft de hoofdlijnen voor beide onderwerpen, waarbij voor de inhoudelijke behandeling het voortouw ligt bij de vaste commissie voor OCW. Het doel van de te nemen stappen is met de vaste commissie voor OCW tot overeenstemming te komen over de voorgenomen afschaffing van de fiscale aftrekposten voor monument- en scholingsuitgaven en de daaruit voortvloeiende vervangende regelingen. Wanneer die overeenstemming is bereikt kunnen het wetsvoorstel en een eventuele nota van wijziging worden geagendeerd voor behandeling in de Tweede en Eerste Kamer.

NTFR 2016/2778 - Minister OCW verzoekt om uitstel behandeling wetsvoorstel maatregelen rijksmonumenten en scholing

Aflevering 47, gepubliceerd op 24-11-2016
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Jet Bussemaker) gaat in haar brief van 9 november 2016 in op het wetsvoorstel ‘Fiscale maatregelen rijksmonumenten en scholing’. Volgens dit wetsvoorstel komt de aftrek van onderhoudskosten voor monumentenpanden per 1 januari 2017 te vervallen en de aftrek van scholingsuitgaven per 1 januari 2018.

NTFR 2016/2779 - Besluit toepassing artikel 9, 10 en 15 SW 1956 aangepast

Aflevering 47, gepubliceerd op 24-11-2016
Staatssecretaris Wiebes van Financiën heeft het besluit van 4 april 2012, nr. BLKB2012/103M (NTFR 2012/1082) aangepast. Het besluit bevat het beleid over de toepassing van art. 9, 10 en 15 SW 1956. Een aantal onderdelen van het besluit van 4 april 2012 is vernummerd. In onderdeel 3.1 over het opgeofferd bedrag is een omissie hersteld. In het gegeven voorbeeld komt nu tot uitdrukking dat de betaalde overdrachtsbelasting niet in mindering kan worden gebracht op de verschuldigde erfbelasting.

NTFR 2016/2782 - Geen kasstelsel voor prostitutiecoöperatie

ECLI:NL:HR:2016:2611, datum uitspraak 18-11-2016, publicatiedatum 18-11-2016
Aflevering 47, gepubliceerd op 24-11-2016
Belanghebbende is een coöperatieve vereniging waarvan uitsluitend prostituees lid zijn. Met de leden sluit belanghebbende een overeenkomst die door haar wordt aangeduid als ‘arbeidsovereenkomst’. De leden werken, op een enkele uitzondering na, via een club of kamerverhuurbedrijf. Belanghebbende controleert die locaties. Een club of kamerverhuurbedrijf dat voldoet aan de eisen die belanghebbende stelt, ontvangt van belanghebbende – tegen betaling van € 750 – een certificaat dat een jaar geldig is. De leden bepalen zelf de prijzen van hun diensten en rekenen rechtstreeks af met hun afnemers. De leden dragen maandelijks de (bruto-)omzetten af aan belanghebbende die daarop, na vermindering van de omzetten met de verschuldigde omzetbelasting en bepaalde kosten, loonheffing inhoudt en afdraagt. De na afdracht van loonheffing resterende bedragen betaalt belanghebbende terug aan de prostituees. In geschil is of belanghebbende voldoet aan de voorwaarden voor toepassing van het kasstelsel. Na verwijzing door de Hoge Raad (12 september 2014, nr. 13/03635, NTFR 2015/1572) is Hof Amsterdam (9 februari 2016, nr. 14/00690, NTFR 2016/1367) van oordeel dat geen sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen belanghebbende en haar leden. Ook overigens heeft belanghebbende tegenover de betwisting door de inspecteur gesteld noch aannemelijk gemaakt dat tussen haar en de klanten van haar leden een rechtsbetrekking bestaat op grond waarvan belanghebbende jegens de klanten diensten verricht. Het hof achtte het veeleer aannemelijk dat de diensten aan de klanten worden verricht door de leden zelf dan wel de club of het raamverhuurbedrijf waarin de leden hun werkzaamheden uitvoeren. Belanghebbende verricht dan ook geen diensten aan de klanten van de prostituees en komt niet in aanmerking voor een aanwijzing voor het toepassen van het kasstelsel, aldus het hof.

NTFR 2016/2783 - Videotuners met USB-interface of ExpressCard-interface terecht ingedeeld in post GN 8528 71 19

ECLI:NL:HR:2016:2494, datum uitspraak 04-11-2016, publicatiedatum 04-11-2016
Aflevering 47, gepubliceerd op 24-11-2016 met annotatie van mr. G. van Dam
Belanghebbende heeft videotuners met USB-interface of ExpressCard-interface in het vrije verkeer gebracht. In geschil is de tariefindeling van deze videotuners. Volgens Hof Amsterdam (25 september 2014, nr. 13/00213) moeten de videotuners worden ingedeeld in post 8528 71 19 van de GN (tarief 14%). Hiertegen komt belanghebbende in cassatie. Zij bepleit indeling in post 8528 71 11 (tarief 0%).

NTFR 2016/2784 - Eindarrest over tariefpostindeling screenplays

ECLI:NL:HR:2016:2601, datum uitspraak 18-11-2016, publicatiedatum 18-11-2016
Aflevering 47, gepubliceerd op 24-11-2016
Belanghebbende heeft in 2007 en 2008 aangiften gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van zogenoemde screenplays. Dit zijn apparaten die van de computer afkomstige bestanden, waaronder video-, muziek- en fotobestanden, kunnen opslaan op hun harde schijf en (zonder aangesloten te zijn op een computer) kunnen doen weergeven op een televisie of videomonitor. In geschil is of de apparaten moeten worden ingedeeld als geheugeneenheden voor harde schijven als bedoeld in tariefpost GN 8471 (tarief nihil), dan wel als videoweergave-apparaten als bedoeld in tariefpost GN 8521 (tarief 13,9%). De Hoge Raad twijfelde over de indeling en heeft bij arrest van 6 februari 2015, nr. 13/05848, NTFR 2015/1045, prejudiciële vragen gesteld aan het HvJ. Bij arrest van 14 juli 2016, zaak C-97/15, heeft het HvJ voor recht verklaard dat apparaten als de onderhavige screenplays, die zijn bedoeld voor ten eerste de opslag van multimediabestanden en ten tweede het weergeven ervan op een televisietoestel of een videomonitor, onder post 8521 van de nomenclatuur vallen. De Hoge Raad beslist dienovereenkomstig.

NTFR 2016/2787 - Heffing kansspelbelasting van juridisch eigenaar terecht en niet in strijd met eigendomsgrondrecht

ECLI:NL:HR:2016:2608, datum uitspraak 18-11-2016, publicatiedatum 18-11-2016
Aflevering 47, gepubliceerd op 24-11-2016
Belanghebbende exploiteert speelautomaten in horecagelegenheden en sportkantines. Eind 2007 zijn de aandelen in belanghebbende van eigenaar gewisseld. Belanghebbende heeft de economische eigendom van een aantal automaten overgedragen aan D bv. Belanghebbende ontvangt geen vergoeding voor het gebruik van deze automaten en draagt geen kansspelbelasting (ksb) af. De inspecteur legt over 2008 en 2009 naheffingsaanslagen kansspelbelasting aan belanghebbende op. Hof Amsterdam (30 juni 2015, nrs. 12/00313 en 12/00314, NTFR 2015/2388) heeft geoordeeld dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard. Belanghebbende beschikte niet over eigendomsbewijzen van de automaten en de automaten waren niet in haar administratie opgenomen. De omstandigheid dat belanghebbende, althans haar (nieuwe) aandeelhouders/bestuurders zich niet van het bestaan van de automaten (en de juridische eigendom daarvan van belanghebbende) bewust was/waren en zich derhalve evenmin realiseerde(n) dat belanghebbende uit dien hoofde ksb was verschuldigd en een administratie moest voeren, vormt geen disculpatiegrond. Volgens het hof is de inspecteur bij het opleggen en berekenen van de naheffingsaanslagen van redelijke uitgangspunten uitgegaan en heeft belanghebbende niet voldaan aan de op haar rustende verzwaarde bewijslast. Naar nationaal recht zijn de aanslagen terecht en tot het juiste bedrag opgelegd. Voorts is het per 1 juli 2008 ingevoerde ksb-regime volgens belanghebbende in strijd met art. 1 Eerste Protocol (bij het EVRM). Het hof heeft in dat verband voorop gesteld dat vaststaat dat de invoering van het ksb-regime op het niveau van de regelgeving niet heeft geleid tot een schending van art. 1 Eerste Protocol (bij het EVRM). Op individueel niveau is geen sprake van een ‘buitensporige en onevenredige last’. Op het moment van de aandelenoverdracht was volgens het hof voorzienbaar dat het ksb-regime zou worden ingevoerd, aangezien het wetsvoorstel daartoe al op 24 september 2007 was ingediend. Dat belanghebbende, althans haar nieuwe bestuur, daar niet op voorbereid was en geen onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen van de wetswijzigingen voor haar bedrijfsvoering, komt voor haar rekening. Belanghebbende had naar het oordeel van het hof recht op een vergoeding voor de automaten, maar zij had zich die bij voorbaat en kennelijk ten behoeve van haar voormalige aandeelhouder laten ontgaan. De gevolgen hiervan moeten voor haar rekening blijven. Het hof achtte niet aannemelijk dat de omzet- en winstdaling van belanghebbende uitsluitend is terug te voeren op de door de wetgever aangebrachte wijzigingen in de Wet OB 1968 en de Wet Ksb. Daarop waren ook andere ontwikkelingen in de speelautomatenbranche van invloed.

NTFR 2016/2796 - Antwoorden op Tweede Kamervragen over bericht 'Nederland notoire dwarsligger bij aanpak belastingontwijking'

Aflevering 47, gepubliceerd op 24-11-2016
De staatssecretaris van Financiën beantwoordt vragen van het Tweede Kamerlid Merkies (SP) over de Nederlandse opstelling in de internationale aanpak van belastingontwijking door bedrijven. In dit kader komen aan de orde de Nederlandse houding met betrekking tot het opnemen van een algemene antimisbruikbepaling en een minimum effectief belastingtarief in de Interest- en royaltyrichtlijn, het heffen van een (bron)belasting op geldstromen – dividenden, rente of royalty’s – die laag of onbelast vanuit de EU naar derde landen stromen, het opnemen van effectieve antimisbruikbepalingen bij de deelnemingsvrijstelling (zoals een switch-overbepaling of CFC-regelgeving), het monitoren van de bindende afspraken over het verplicht uitwisselen van rulings en de MKB-uitzondering voor de uitwisseling van informatie voor bestaande rulings alsmede de aanpak van mismatches tussen Nederland en de VS. De antwoorden liggen in lijn met het al eerder uitgedragen Nederlandse beleid.