Aflevering 5

Gepubliceerd op 4 februari 2016

NTFR 2016/545 - 'Friends in need are friends indeed, but friends that think is what we need'

Aflevering 5, gepubliceerd op 04-02-2016 geschreven door mr. dr. J.Th. Sanders
Niet pas vanaf het moment dat de redactie mij heeft gevraagd een Opinie voor NTFR te verzorgen, borrelen er belastingbrouwsels in mijn broze brein op. De vloed van verbazende voorvallen in de vervallen voortuin van de fiscale villa prikkelt probleemloos de publicatiedrift. Realiteitszin verlangt evenwel kordate keuzes. Inzicht verkrijgen in het beslispatroon vraagt om het lichten van de schedel, niet van de hielen. Ik zal daarom kort enkele stoffige spinsels belichten die mijn prudent poetsende plumeau niet hebben doorstaan: de wekelijkse waslijst van de Hoge Raad, goed voor leven in menig brouwerij, zeker waar het de grote hoeveelheid zaken betreft die worden afgedaan met toepassing van art. 81 Wet RO. Het idee was: ‘Beroep in cassatie, onbezonnen of onbegonnen?’ Mijn aanbeveling aan de goede verstaander zou zijn: ‘Maak melding van die middelen!’ Een ander onderwerp had als rode draad: opname van afdeling 2a in hoofdstuk V van de AWR is ondanks pluriforme professionele pressie en support onbegrijpelijk. Het belang van de zaak deed mij –‘aficionado’ of niet – geraden voorkomen: ‘Deponeer dit pretentieus processueel gepriegel in de prullenbak!’ Een derde bespreekbare bubbel betrof het verworden van universiteiten hier te lande tot op meubelboulevards opererende outlets. Vooral de fiscale faculteiten floreren dankzij een heuse handel in lederen fauteuils, genaamd leerstoelen, als zitcomfort met leuningen voor de armen. Mijn advies was: ‘Neem het werken aan kenniseconomie niet al te letterlijk!’ Het was een twijfelgeval. Positief punt is namelijk dat optimisme overal onbetwist overheerst, nu binnen afzienbare tijd de eerste dissertatie van meer dan duizend bladzijden diepgang het licht zal zien. Te bezien valt of deze drie, thans afvallige, thema’s ooit een kans krijgen.

NTFR 2016/547 - Crisisheffing 2013 blijft in stand

ECLI:NL:HR:2016:121, datum uitspraak 29-01-2016, publicatiedatum 29-01-2016
Aflevering 5, gepubliceerd op 04-02-2016 met annotatie van G.J. van Mulbregt
Belanghebbenden hebben in maart 2013 op aangifte crisisheffing (pseudo-eindheffing hoge lonen) afgedragen over door hen in 2012 uitbetaald lonen voor zover die meer bedroegen dan € 150.000. Volgens Hof Den Haag kon de crisisheffing door de beugel. Ook de Hoge Raad laat de crisisheffing in stand. Het stond de wetgever vrij om bij de werkgever loonbelasting te heffen over een reeds door de werknemer genoten en in de heffing betrokken loonbestanddeel. De wetgever heeft juist economische dubbele heffing bedoeld. Verder oordeelt de Hoge Raad dat de crisisheffing niet leidt tot een ongelijke behandeling tussen werknemers die in 2012 een loon genoten van meer dan € 150.000 en andere personen. Nu de crisisheffing voorziet in een pseudo-eindheffing van werkgevers, worden werknemers immers feitelijk noch economisch in de crisisheffing betrokken. Voorts heeft de wetgever zijn ruime beoordelingsmarge niet overschreden door werkgevers van werknemers met een loon van meer dan € 150.000 te belasten met een extra heffing van 16% van het loonexcedent. Ook is de crisisheffing niet in strijd met art. 1 Eerst Protocol (bij het EVRM). Inhoudingsplichtigen mochten er in 2012 tot de eerste aankondiging van de crisisheffing op 25 mei 2012 in goed vertrouwen van uitgaan dat zij voor het loon dat door hun werknemers in die periode werd genoten, niet zwaarder zouden worden belast dan volgende uit de toen geldende wetgeving. In beginsel ontbreekt dus een ‘fair balance’, en is sprake van strijdigheid met art. 1 EP (bij het EVRM). Maar dat is anders indien er specifieke dwingende redenen zijn voor deze aantasting van de gerechtvaardigde verwachtingen. Naar het oordeel van de Hoge Raad zijn deze redenen aanwezig. De ernstige begrotingsproblemen noopten er immers toe om ingrijpende maatregelen te nemen die in 2013 tot vermindering van het begrotingstekort zouden leiden. Bovendien bestond de noodzaak om te komen tot een eenvoudige, goed uitvoerbare regeling. Ook voor zover in de heffingsgrondslag loon is begrepen dat is genoten vóór de eerste aankondiging van de regeling, is er derhalve geen strijd met art. 1 EP (bij het EVRM).

NTFR 2016/548 - Ook verlengde crisisheffing 2014 blijft in stand

ECLI:NL:HR:2016:124, datum uitspraak 29-01-2016, publicatiedatum 29-01-2016
Aflevering 5, gepubliceerd op 04-02-2016 met annotatie van G.J. van Mulbregt
Belanghebbende heeft in maart 2014 op aangifte crisisheffing (pseudo-eindheffing hoge lonen) afgedragen over door haar in 2013 uitbetaald lonen. Volgens Hof Amsterdam 11 juni 2015, nr. 15/00015 (NTFR 2015/2111) kon de crisisheffing 2014 door de beugel. Ook de Hoge Raad laat deze crisisheffing in stand. Van strijdigheid met art. 1 Eerste Protocol (bij het EVRM) is geen sprake. Aan de vereisten van ‘lawfulness’ is voldaan nu de crisisheffing voldoende basis heeft in de Wet LB 1964. Ook dient de crisisheffing een legitiem doel nu ernstige begrotingsproblemen opgelost moesten worden. Weliswaar is in beginsel sprake van een schending van de ‘fair balance’ nu begin 2012 bestaande verwachtingen zijn aangetast, maar voor deze schending bestonden specifieke dwingende redenen. Ernstige begrotingsproblemen noopten ertoe om ingrijpende maatregelen te nemen die in 2013 tot vermindering van het begrotingstekort zouden leiden. Bovendien bestond de noodzaak om te komen tot een eenvoudige, goed uitvoerbare regeling. De invoering van de crisisheffing in 2013 levert derhalve geen strijd op met art. 1 EP (bij het EVRM). Ook met de verlenging van de eenmalige heffing voor het jaar 2014 – aangekondigd op 1 maart 2013 – is art. 1 EP (bij het EVRM) niet geschonden. Voor de schending van bestaande verwachtingen bestonden immers dezelfde specifieke dwingende redenen als bij invoering in 2013. Dat de crisisheffing voor 2013 was ingevoerd als regeling met een eenmalig karakter, betekent bovendien niet dat verlenging van de regeling voor 2014 in strijd komt met art. 1 EP (bij het EVRM). Verder overweegt de Hoge Raad dat de regeling ook niet in strijd is met art. 14 EVRM en art. 26 IVBPR. De bij de vormgeving van de crisisheffing gemaakte keuzes – belast is loon uit tegenwoordige arbeid in voorafgaand kalenderjaar van meer dan € 150.000 – zijn immers niet evident van redelijke grond ontbloot, zodat de wetgever de hem op fiscaal gebied toekomende ruime beoordelingsmarge niet heeft overschreden.

NTFR 2016/550 - VAR vervalt per 1 mei 2016

Aflevering 5, gepubliceerd op 04-02-2016
Uit de behandeling van het wetsvoorstel Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (Wet DBA) in de Eerste Kamer volgt dat de VAR niet per 1 april 2016, maar per 1 mei 2016 vervalt. De voorbereidingsfase van de Wet DBA loopt daarmee tot de laatstvermelde datum. De implementatiefase duurt een jaar en loopt dus tot 1 mei 2017.

NTFR 2016/551 - Oordeel over ontbreken scheepspatent in cassatie niet toetsbaar omdat stukken daarover in cassatiedossier ontbreken

ECLI:NL:HR:2016:82, datum uitspraak 22-01-2016, publicatiedatum 22-01-2016
Aflevering 5, gepubliceerd op 04-02-2016 met annotatie van mr. J.C.L.M. Fijen
Belanghebbende woont in Nederland. Hij is kapitein van een binnenvaartschip en is in loondienst van een Luxemburgse onderneming. Het schip vaart voornamelijk op de Rijn en zijn zijrivieren. Luxemburg heeft aan belanghebbende een E101-verklaring afgegeven. Hof Den Haag 19 juni 2012, nr. 11/00755 (NTFR 2013/2567) heeft geoordeeld dat op belanghebbende niet Verordening 1408/71 van toepassing is, maar het Rijnvarendenverdrag. Aan de E101-verklaring kan geen waarde worden gehecht. De Hoge Raad heeft daarover echter prejudiciële vragen gesteld (HR 28 maart 2014, nr. 12/03718, NTFR 2014/1202). Na beantwoording ervan door het HvJ (9 september 2015, zaken C-072/14 en C-197/14, NTFR 2015/2591), wijst de Hoge Raad thans eindarrest. Nederland is volgens de cassatierechter niet gebonden aan de door de Luxemburgse autoriteit aan belanghebbende afgegeven E101-verklaring. De oordelen van het hof dat (1) de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat het schip was voorzien van een scheepspatent als bedoeld in art. 22 Herziene Rijnvaartakte en (2) dat het ontbreken van een scheepspatent niet in de weg hoeft te staan aan toepassing van de conflictregel van art. 11 Rijnvarendenverdrag, houden in cassatie geen stand. Het tweede oordeel is namelijk onjuist (zie HR 11 oktober 2013, nr. 12/04012, NTFR 2013/2031), en het eerste oordeel kan door de Hoge Raad niet worden getoetst op begrijpelijkheid. De inspecteur heeft voor het hof namelijk op dit punt een brief met bijlagen van 25 april 2012 overgelegd. Die stukken bevinden zich echter niet in het cassatiedossier, en de griffier van het hof heeft desgevraagd meegedeeld dat hij niet de beschikking heeft over deze stukken. Daarom dient het verwijzingshof te beoordelen of de inspecteur met zijn brief van 25 april 2012 aannemelijk heeft gemaakt dat het schip beschikte over het scheepspatent. Het zal daarbij acht dienen te slaan op het arrest van 11 oktober 2013.

NTFR 2016/554 - Door verhuur geen toepassing NSW-vrijstelling

ECLI:NL:PHR:2015:2516, datum uitspraak 17-12-2015, publicatiedatum 22-01-2016
Aflevering 5, gepubliceerd op 04-02-2016 met annotatie van prof. dr. J.P. Boer
Belanghebbende is, middellijk door Landgoed bv (hierna: de bv), eigenaar van een NSW-landgoed. Het NSW-landgoed bestaat uit bos, natuurterrein, landbouwgrond en een stuk grond waarop een golfcomplex is gerealiseerd. De bv heeft het golfcomplex via een andere bv aan een stichting verhuurd, die een gebruiksrecht op het golfcomplex verleend heeft aan een golfclub.

NTFR 2016/555 - Kabinetsreactie initiatiefnota 'Private Equity: einde aan de excessen'

Aflevering 5, gepubliceerd op 04-02-2016 geschreven door mr. M.H.C. Ruijschop
Op 21 december 2015 hebben minister Dijsselbloem en staatssecretaris Wiebes van Financiën de kabinetsreactie op de initiatiefnota ‘Private Equity: einde aan de excessen’ (Kamerstukken II, 2014-15, 34 267, nr. 2) van de Kamerleden Nijboer en De Groot aan de Tweede Kamer gezonden. Uit de kabinetsreactie blijkt onder meer dat art. 15ad Wet VPB 1969 zal worden aangepast. Het is de bedoeling om nog dit voorjaar een wetsontwerp via een ‘internet-consultatie’ publiek te maken, waarna het wetsvoorstel op zijn vroegst als onderdeel van het Pakket Belastingplan 2017 op Prinsjesdag 2016 bij de Tweede Kamer wordt ingediend. Uit de kabinetsreactie blijkt dat art. 15ad Wet VPB 1969 ten aanzien van de navolgende punten mogelijk zal worden gewijzigd:

NTFR 2016/556 - Antwoorden op nadere vragen over fiscale behandeling contingent convertibles

Aflevering 5, gepubliceerd op 04-02-2016
De minister van Financiën heeft antwoorden op nadere Kamervragen over de contingent convertibles (coco’s) aan de Tweede Kamer gezonden. Daarin schrijft hij over het belang dat de staat heeft bij geheimhouding van informeel ambtelijk overleg met EU-ambtenaren. Informatieverzoeken van de Commissie voor staatssteunonderzoek zijn evenmin openbaar. Aangezien de Commissie desgevraagd heeft bevestigd dat zij een informatieverzoek heeft gedaan, stuurt de minister de aan de Commissie gegeven antwoorden toch aan de Kamer. Daarin wordt verdedigd dat de bepalingen dat (aanvullend) Tier 1-kapitaal vreemd vermogen vormt (art. 29a Wet VPB 1969), geen staatssteun opleveren.

NTFR 2016/565 - Hof verzuimt te oordelen over op de zaak betrekking hebbende stukken (art. 8:42 Awb)

Aflevering 5, gepubliceerd op 04-02-2016 met annotatie van mr. dr. N. Djebali
Belanghebbende is aansprakelijk gesteld voor de omzetbelastingschulden van een vennootschap waarvan hij bestuurder was. Belanghebbende is daartegen opgekomen in beroep en hoger beroep. Bij Hof Arnhem-Leeuwarden 27 mei 2014, nr. 13/00669 (NTFR 2014/1904) heeft belanghebbende gemotiveerd gesteld dat onder meer de door de FIOD opgemaakte processen-verbaal tot de op de zaak betrekking hebbende stukken behoren. Het hof moet dan toezien op overlegging van die stukken dan wel oordelen dat zich één van de uitzonderingssituaties voordoet als genoemd in HR 10 april 2015, nr. 14/01189, NTFR 2015/1302. Nu het hof dit heeft verzuimd, volgt vernietiging van de hofuitspraak.

NTFR 2016/566 - Geen vergoeding immateriële schade naast boetematiging wegens overschrijding redelijke termijn

ECLI:NL:GHAMS:2015:5187, datum uitspraak 29-10-2015, publicatiedatum 16-12-2015
Aflevering 5, gepubliceerd op 04-02-2016 met annotatie van mr. dr. N. Djebali
Aan belanghebbende zijn navorderingsaanslagen IB en VB met boetes opgelegd wegens het aanhouden van buitenlandse bankrekeningen. In hoger beroep zijn uitsluitend de boetes in geschil. Het gaat slechts over de vraag of belanghebbende, naast een vermindering van de boetes wegens overschrijding van de redelijke termijn, recht heeft op een vergoeding van immateriële schade. Volgens het hof volgt uit de jurisprudentie van de Hoge Raad dat indien een procedure betrekking heeft op zowel een belastingaanslag als een daarmee samenhangende boete, immateriële schadevergoeding en boetevermindering wegens overschrijding van de redelijke termijn naast elkaar worden toegepast. Indien een procedure slechts betrekking heeft op een boetebeschikking, zoals in het onderhavige geval, is er naar het oordeel van het hof evenwel geen grond voor toekenning van schadevergoeding naast boetematiging wegens overschrijding van de redelijke termijn. Net als Rechtbank Noord-Holland (26 september 2013, nr. 10/4511, NTFR 2013/2349) wijst het hof het verzoek om immateriële schadevergoeding af.

NTFR 2016/569 - Onderzoeksplicht inspecteur bij uitbetaling heffingskorting

ECLI:NL:PHR:2015:2475, datum uitspraak 15-12-2015, publicatiedatum 15-01-2016
Aflevering 5, gepubliceerd op 04-02-2016 met annotatie van drs. M.J.M.A. Toet FB
Belanghebbende was gedurende de jaren 2008 en 2009 gehuwd met haar echtgenoot, haar fiscale partner. Zij heeft in haar aangiften IB/PVV over de jaren 2008 en 2009 de vraag of haar echtgenoot een inkomen uit werk en woning had dat hoger was dan respectievelijk € 15.270 en € 14.550, ontkennend beantwoord. Belanghebbende heeft in deze aangiften niet verzocht om uitbetaling van heffingskortingen. Van de echtgenoot waren over de jaren 2008 en 2009 geen aangiften IB/PVV ontvangen. Om die reden heeft de inspecteur aan hem over die jaren ambtshalve aanslagen IB/PVV opgelegd. Kennelijk zijn de aan de echtgenoot opgelegde ambtshalve aanslagen IB/PVV vastgesteld op basis van belastbare inkomens van € 17.801 (2008) en € 30.968 (2009), althans zeker hoger dan de voornoemde bedragen van € 15.270 (2008) en € 14.550 (2009). De echtgenoot zou op basis van de ambtshalve aanslagen meer dan € 2.074 (2008) en € 2.007 (2009) aan IB/PVV verschuldigd zijn. De echtgenoot is tegen beide aanslagen in bezwaar gekomen.

NTFR 2016/570 - Verwijzingsopdracht omvat ook het bewijs van het beboetbare feit

ECLI:NL:HR:2016:29, datum uitspraak 15-01-2016, publicatiedatum 15-01-2016
Aflevering 5, gepubliceerd op 04-02-2016
In het hieraan voorafgaande arrest van de Hoge Raad van 24 januari 2014 (nr. 12/03498, NTFR 2014/605), waarin de Hoge Raad de zaak heeft verwezen naar Hof Amsterdam (NTFR 2015/717), zag de verwijzingsopdracht – naar het oordeel van het hof – op de eliminatie van de factor 1,5 en de daaruit voortvloeiende herrekening van de navorderingsaanslagen. Gesteld noch gebleken is dat de door de inspecteur gemaakte herrekening van de navorderingsaanslagen, zoals deze voortvloeit uit de eliminatie van de factor 1,5, onjuist is. Het hof heeft deze herrekening dan ook overgenomen. Daarnaast had de Hoge Raad de beslissing van Hof Den Haag, dat de inspecteur voor alle jaren het bewijs van de beboetbare feiten heeft geleverd, niet in stand gelaten. Hieruit volgt volgens Hof Amsterdam dat de inspecteur in de verwijzingsprocedure per jaar en per belasting bewijs van de beboetbare feiten dient te leveren. Het bewijs van de beboetbare feiten heeft de inspecteur, naar het oordeel van het hof, geleverd met gebruikmaking van het bewijsvermoeden zoals de Hoge Raad dat heeft aanvaard voor boeten opgelegd in het kader van het Rekeningenproject.

NTFR 2016/571 - Na onderzoek van het Engelse faillissementsrecht concludeert hof dat informatiebeschikking terecht is vastgesteld

ECLI:NL:HR:2016:117, datum uitspraak 29-01-2016, publicatiedatum 29-01-2016
Aflevering 5, gepubliceerd op 04-02-2016
De inspecteur meent dat belanghebbende binnenlands belastingplichtig is en heeft hem vragen gesteld op de voet van art. 47 AWR. Belanghebbende meent dat hij niet hoeft te antwoorden omdat hij inwoner is van het Verenigd Koninkrijk. Voor het jaar 2005 heeft de inspecteur met dagtekening 31 december 2011 een navorderingsaanslag IB aan belanghebbende opgelegd die stand heeft gehouden in een beroepsprocedure. Op 28 november 2012 is belanghebbende naar Engels recht failliet verklaard. Omdat belanghebbende de gevraagde inlichtingen niet heeft verstrekt, heeft de inspecteur met dagtekening 9 februari 2012 de onderhavige informatiebeschikking vastgesteld voor de jaren 2004 tot en met 2011. Deze beschikking is volgens de rechtbank en het hof terecht vastgesteld. Hof Arnhem-Leeuwarden 31 maart 2015, 13/00765, NTFR 2015/1609, heeft onder meer overwogen dat:

NTFR 2016/572 - Diverse bezwaren en beroepen terecht niet-ontvankelijk verklaard

ECLI:NL:HR:2016:118, datum uitspraak 29-01-2016, publicatiedatum 29-01-2016
Aflevering 5, gepubliceerd op 04-02-2016
Aan belanghebbende zijn voor opeenvolgende jaren (ambtshalve) aanslagen IB en verzuimboeten opgelegd. Met uitzondering van het jaar 2006 zijn de bezwaren dan wel beroepen van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard. Voor het jaar 2006 is zijn bezwaar en het beroep ongegrond verklaard. Hof Den Haag 21 april 2015, nrs. 13/00288 t/m 13/00293, NTFR 2015/2531, heeft het verzoek van belanghebbende om verwijzing van de zaak naar een ander gerechtshof afgewezen, omdat geen sprake is van de door belanghebbende gestelde betrokkenheid van een lid of medewerker van (de belastingkamer van) het hof bij een strafzaak bij Rechtbank Den Haag waarin belanghebbende verdachte is. Het hof heeft de oordelen van de rechtbank (Rechtbank Den Haag 23 januari 2013, nr. 12/2399) in stand gelaten, omdat belanghebbende in hoger beroep slechts heeft aangevoerd dat de aanslagen en de wijze van aanslagoplegging onjuist zijn en hij daarmee geen (nieuwe) gezichtspunten naar voren heeft gebracht. Omdat het hof ambtshalve een overschrijding van de redelijke termijn in de beroepsfase en de hogerberoepsfase heeft geconstateerd, is de verzuimboete voor het jaar 2006 verminderd.

NTFR 2016/573 - Leidraad FATCA/CRS met technische toelichting bij het FATCA-verdrag en de CRS-regelgeving

Aflevering 5, gepubliceerd op 04-02-2016
De leidraad FATCA/CRS geeft een nadere invulling aan de toepassing van het Nederlandse FATCA-verdrag met de VS en aan de CRS-regelgeving en bevat antwoorden op in de praktijk gerezen vragen. Deze leidraad vervangt de eerdere leidraad met technische toelichting bij het FATCA-verdrag met de VS van 12 januari 2015, nr. DGB 2015/21M, NTFR 2015/739. De nieuwe gecombineerde leidraad gaat zowel in op vragen die voor de CRS van belang zijn en op vragen die voor het FATCA-verdrag van belang zijn, als op vragen die voor beide regelingen van belang zijn.

NTFR 2016/574 - EU BEPS; Anti Tax Avoidance Package Europese Commissie

Aflevering 5, gepubliceerd op 04-02-2016 geschreven door prof. mr. dr. M.F. de Wilde
Op 28 januari 2016 presenteerde de Europese Commissie haar ‘anti tax avoidance package’. Met dit pakket komt de Commissie met een samenhangend geheel aan Europese coördinatiemaatregelen op het gebied van de winstbelastingheffing van het Europese bedrijfsleven. De Commissie beoogt hiermee een effectieve winstbelastingheffing in de EU te garanderen, transparantie binnen de EU te versterken en een gelijk speelveld binnen de interne markt te bevorderen. Het pakket bestaat uit een overkoepelende mededeling – de zogenoemde ‘chapeau communication’–, een richtlijnvoorstel voor een ‘anti tax avoidance directive’, een richtlijnvoorstel met bijlage voor aanpassing van de administratieve samenwerkingsrichtlijn, een aanbeveling op het gebied van de belastingverdragen, een mededeling met bijlage over een externe strategie voor effectieve belastingheffing, een werkdocument van de diensten van de Commissie en een studie naar agressieve belastingplanning. De ‘chapeau communication’ en het werkdocument schetsen de politieke, economische en internationale achtergronden van het pakket en geven een overzicht van de voorgestelde maatregelen. Het richtlijnvoorstel voor een ‘anti tax avoidance directive’ voorziet in een set de-minimismaatregelen (art. 3) en richt zich tot alle lichamen die onderworpen zijn aan een vennootschapsbelasting binnen de EU (art. 2). De voorgestelde richtlijn geeft minimumstandaarden voor een renteaftrekbeperkingssystematiek, een exitheffingmaatregel, een ‘switch-overclausule’ van vrijstelling naar belastingverrekening, een algemene antimisbruikbepaling (‘general anti-abuse rule’–‘GAAR’), een ‘controlled-foreign-companyregime’ en tot slot een raamwerk voor de aanpak van hybride mismatches. Er is nog niet voorzien in een implementatiedatum. Met het voorstel voor aanpassing van de administratieve samenwerkingsrichtlijn wordt voorzien in implementatie op Europees niveau van de uitkomsten van het BEPS-project van de OESO/G20 inzake country-by-country-reporting en de onderlinge automatische informatie-uitwisseling in dit verband. De aanbeveling op het gebied van de belastingverdragen voorziet in handreikingen voor een effectieve implementatie binnen de EU van de uitkomsten van het base erosion and profit shifting (‘BEPS’)-project op het vlak van verdragsmisbruikbestrijding (treaty shopping, vaste-inrichtingsdefinitie). De mededeling over een externe strategie voor effectieve belastingheffing richt zich tot beleidsintegratie binnen de EU ter bestrijding van agressieve belastingplanning en oneerlijke belastingconcurrentie in de relatie tot derdelanden.

NTFR 2016/575 - EC: Belgische belastingregeling voor overwinst is onwettig

Aflevering 5, gepubliceerd op 04-02-2016 geschreven door A.F. Gunn
De Europese Commissie heeft besloten dat de selectieve belastingvoordelen die België in het kader van zijn belastingregeling voor overwinst heeft toegekend, niet stroken met de EU-regels inzake staatssteun. Ten minste 35 multinationals uit voornamelijk de EU zijn België nu onbetaalde belastingen verschuldigd.